ECLI:NL:RBHAA:2012:BV7963

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700254-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na schuldheling en schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 maart 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld voor schuldheling en schuldwitwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het oorspronkelijke bedrag was vastgesteld op € 36.710,-, maar later werd verhoogd naar € 44.031,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 oktober 2010 een partij sieraden had gekocht die waren buitgemaakt bij een overval op een juwelierszaak in Haarlem op 27 oktober 2010. Kort daarna heeft de verdachte een hoeveelheid goud, omgesmolten in baren, verkocht aan een bedrijf in Amsterdam. De rechtbank heeft in haar overwegingen de bewijsstukken en het ontnemingsdossier in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank heeft het door de officier van justitie berekende bedrag van € 44.031,- gematigd tot € 80.000,-, rekening houdend met de kosten en de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte verplicht om een bedrag van € 23.361,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de argumenten van de verdediging niet heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige Kamer
Tegenspraak
Parketnummer: 15/700254-11
Uitspraakdatum : 5 maart 2012
beslissing (ex artikel 36e Sr)
1. Vordering
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie van 27 september 2011 ten aanzien van de feiten in de zaak met bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van € 36.710,-, welke vordering ter terechtzitting van 10 oktober 2011 is gewijzigd in een bedrag van € 44.031,-, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te 's-Hertogenbosch,
wonende te [adres],
hierna te noemen [verdachte].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2011, 14 oktober 2011, 9 februari 2012 en 20 februari 2012.
2. Overwegingen
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 5 maart 2012 is [verdachte] veroordeeld ter zake van
schuldheling en schuldwitwassen.
De officier van justitie heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Uit de bij [firmanaam 1] te Amsterdam opgevraagde facturen blijkt dat [verdachte] op 1 en 2 november 2010, kort nadat hij van de overvallers op Juwelierszaak [naam juwelier] te Haarlem op 27 oktober 2010 een grote partij sieraden had ingekocht, een hoeveelheid goud ingeleverd, omgesmolten in baren, met een totaal gewicht van 5413,7 gram, [verdachte] heeft blijkens twee facturen voor respectievelijk twee kilogram en één kilogram bedragen ontvangen van € 61.960,- en € 30.750,-, in totaal € 92.710,-. Blijkens de recycling factuur resteerden nog 246 gram goud en 584 gram zilver, ter waarde van (berekend naar de goud- en zilverprijs op 1 november 2010) respectievelijk € 7.615,- en € 345,-. Daarmee komt het totaal bedrag op € 100.670,-.
Voor de verwerking van de baren is door [firmanaam 1] een bedrag in rekening gebracht van € 639,30. [verdachte] heeft voor de aangekochte partij een bedrag betaald van € 56.000,-. Door van de totale opbrengst de kosten af te trekken komt de officier van justitie op (afgerond) € 44.031,-. De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting tot dit bedrag verhoogd.
De raadsman van [verdachte] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich niet heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde, zodat hij daaruit ook geen voordeel heeft genoten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het bij [firmanaam 1] ingeleverde goud niet is te herleiden tot de bij de overval weggenomen sieraden. [verdachte] deed veel zaken met [firmanaam 1], en het door hem ingeleverde gewicht aan goud komt niet overeen met het gewicht aan juwelen dat bij [naam juwelier] op 27 oktober 2010 is weggenomen. Het zou volgens aangever gaan om 5,6 kilo aan 14 karaat goud, terwijl [firmanaam 1] op zijn recycling factuur een gewicht van 5413,7 gram vermeldt met een goudgehalte van 60 %, waarmee meer karaat goud correspondeert. De raadsman verzoekt dan ook de vordering af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak is aannemelijk geworden dat [verdachte] door middel van of uit baten van de strafbare feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In haar vonnis van 5 maart 2012 heeft de rechtbank bewezen verklaard dat [verdachte] op 29 oktober 2010 een partij sieraden heeft opgekocht die zijn buitgemaakt bij de overval op Juwelierszaak [naam juwelier] te Haarlem op 27 oktober 2010. Kort daarna heeft [verdachte] aan [firmanaam 1] een hoeveelheid goud, omgesmolten in baren, verkocht die - ongeveer - overeenkomt met de bij de overval weggenomen hoeveelheid aan sieraden.
De rechtbank volgt de raadsman niet in diens betoog dat het twee geheel verschillende partijen betreft, omdat een gewicht van 5600 aan 14 karaats (58,5 %) goud niet overeenkomt met het door [firmanaam 1] op de recycling factuur vermelde gewicht van 5413,7 gram aan 60 % goud. Weliswaar kunnen er slechts veronderstellingen geuit worden om het gememoreerde verschil te verklaren. Of de door [verdachte] in baren omgesmolten en aan [firmanaam 1] aangeboden hoeveelheid goud uitsluitend bestond uit bij de overval buitgemaakte sieraden, kan niet worden vastgesteld. Wel staat echter vast dat een aantal sieraden, waaronder ten minste de vijf door [eigenaar juwelierszaak] herkende colliers, niet zijn omgesmolten, waarmee een verschil in gewicht in ieder geval reeds een vaststaand gegeven is.
De rechtbank zal met het oog op het voorgaande, en met name de laatste overweging, ten gunste van [verdachte] afwijken van de door de officier van justitie berekende opbrengst van het verkochte goud, en zal deze matigen tot een bedrag van € 80.000,-. Echter, gelet op de korte tijd die gelegen is tussen het opkopen van de buitgemaakte sieraden op 29 oktober 2010 en de doorzoeking in het pand van [verdachte] op 3 november 2010, waarbij in ieder geval nog vijf colliers afkomstig van de opgekochte buit zijn aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat wellicht niet alle buitgemaakte sieraden (minus voormelde vijf colliers), maar wel het grootste gedeelte van de buit is omgesmolten in baren en aan [firmanaam 1] is aangeboden. Evenmin zal de rechtbank de op de recycling nota omschreven bedragen als wederrechtelijk verkregen voordeel in ogenschouw nemen, nu uit het ontnemingsdossier blijkt dat [verdachte] geen opdracht tot verkoop van deze hoeveelheden heeft gegeven en dus ook geen voordeel daarvan genoten heeft.
Het bedrag van € 80.000,-. verminderd met de kosten zoals door de officier van justitie berekend en door of namens [verdachte] niet weersproken, levert het volgende overzicht op:
Geschatte opbrengst uit verkoop goudbaren € 80.000
Kosten in verband met verwerking baren € 639 -
Betaald aan overvallers € 56.000 -
Totaal € 23.361
Alles overwegende schat de rechtbank het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel op een totaalbedrag van € 23.361,-.
De rechtbank ontleent de schatting aan de inhoud van:
1. De bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, die zijn vermeld in het tegen [verdachte] gewezen vonnis van 5 maart 2012 van deze rechtbank, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd;
2. het in de wettelijke vorm opgemaakt ontnemingproces-verbaal van het Bureau Financiële Recherche Kennemerland, Divisie Regionale Recherche, opgemaakt door financieel rechercheur [naam financieel rechercheur] en gesloten en ondertekend op 12 september 2011, alsmede de stukken uit het opsporingsonderzoek waarnaar in dit proces-verbaal wordt verwezen en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding geven voormeld bedrag te matigen.
De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat [verdachte] ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van eerder vermelde feiten het hierna te noemen bedrag aan de Staat dient te betalen.
3. Beslissing
De rechtbank legt aan [verdachte] de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 23.361,- (zegge drieëntwintigduizend driehonderdeenenzestig euro).
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 maart 2012.
Parketnummer: 700254-11 (36e Sr)
Inzake: [verdachte]
beslissing