ECLI:NL:RBHAA:2012:BV7316

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
178461/11-461
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling en afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, is op 21 februari 2012 een beschikking gegeven met betrekking tot de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding. De echtscheiding was eerder uitgesproken op 26 juli 2011 en ingeschreven op 9 augustus 2011. De partijen, de vrouw en de man, werden bijgestaan door hun advocaten, mr. L. Hopman en mr. E.S. van Bon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, 10 februari 2011, is. De waarde van de echtelijke woning is getaxeerd op € 220.000, en partijen hebben afgesproken dat deze woning aan de man zal worden toegedeeld. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de hypothecaire lening en de levensverzekering die aan de hypotheek is verbonden.

Er zijn echter geschillen gerezen over de verrekening van schulden en de toedeling van een lening bij een derde partij. De man stelde dat de vrouw hem een bedrag van € 69.000 moest vergoeden op basis van door hem overgelegde verrekenstaten, maar de vrouw betwistte de geldigheid van deze staten. De rechtbank oordeelde dat de door de man overgelegde verrekenstaten niet in overeenstemming waren met de huwelijkse voorwaarden en dat de vordering van de man op dit punt geen rechtsgrond had.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de schulden van partijen niet tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoren en dat er geen te verdelen activa zijn om deze schulden mee te verrekenen. Het verzoek van de vrouw om haar draagplicht voor de schulden te verminderen of te laten vervallen werd afgewezen. De rechtbank heeft partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de beperkte gemeenschap zoals eerder besproken en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
echtscheiding/tegenspraak
zaak-/rekestnrs.: 178461/11-461 & 180452/11-1204
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 21 februari 2012
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Hopman, kantoorhoudende te Zwanenburg,
-- tegen --
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. E.S. van Bon, kantoorhoudende te Hilversum.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 26 juli en 27 december 2011 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 15 september 2011;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 november 2011.
1.2 De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
12 januari 2012 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2 Verdere beoordeling
2.1 Bij beschikking van 26 juli 2011 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 9 augustus 2011. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, de behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap en de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden pro forma aangehouden. De rechtbank heeft beslist op welke wijze de behandeling ervan zal worden voortgezet en een aantal uitgangspunten vastgelegd:
- partijen hebben afgesproken dat zij als peildatum voor de omvang van de beperkte huwelijksgemeenschap en als peildatum voor de waardering ervan, de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek (10 februari 2011) zullen nemen;
- de waarde van de echtelijke woning zal worden getaxeerd door de heer [naam].
2.2 de verdeling van de gemeenschap van woonhuis en inboedel
Partijen zijn het erover eens dat ingevolge 2.3 van hun huwelijksvoorwaarden de gemeenschap (van woonhuis en inboedel) die verdeeld moet worden de volgende bestanddelen bevat:
1. het woonhuis aan het adres [adres];
2. de op de woning rustende hypothecaire lening bij Delta Lloyd, nummer [nummer], ter waarde van € 240.000;
3. de aan de hypotheek op de woning verbonden levensverzekering bij Delta Lloyd, polisnummer [nummer], waarde € 17.888 per 1 januari 2011;
4. de inboedel.
Ad 1.
De waarde van de woning is op 8 november 2011 door makelaar [naam] getaxeerd op
€ 220.000. Partijen zijn het met elkaar eens dat de woning voor dit bedrag zal worden toegedeeld aan de man.
Ad 2. en 3.
Partijen hebben het volgende afgesproken: de polis van levensverzekering zal aan de man worden toebedeeld zonder nadere verrekening. De hypothecaire schuld zal zonder nadere verrekening door de man gedragen worden. De man zal ervoor zorgen dat de hypotheek op zijn naam wordt gesteld en zal de vrouw vrijwaren voor iedere aansprakelijkheid ter zake.
Ad 4.
De inboedel is verdeeld; ieder houdt wat zij/hij nu onder zich heeft zonder verdere verrekening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de vrouw op vrijdag 13 januari 2012 haar privéspullen zou ophalen die zich nog in de echtelijke woning bevonden.
2.3 Verrekening van (onverteerde) inkomsten
De man heeft aangevoerd dat partijen tijdens het huwelijk jaarlijks uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding en verrekenstaten hebben opgesteld. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw hem daarom, uit hoofde van de periodieke verrekening, een bedrag van € 69.000 moet vergoeden.
De vrouw heeft betwist dat de door de man overgelegde verrekenstaten in overleg tussen partijen tot stand zijn gekomen. Zij voert aan dat zij deze niet kent en dat deze nooit met haar besproken zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaringen van partijen ter zitting en de stukken is gebleken dat de door de man overgelegde verrekenstaten zijn opgesteld door een boekhouder en dat partijen bij de totstandkoming ervan niet betrokken zijn geweest. Feitelijk is sprake van een optelsom van opnames met de bankpassen van partijen waarbij de besteding van de gelden geen rol heeft gespeeld. Nu de opstelling in de verrekenstaten voorts niet in overeenstemming is met de huwelijkse voorwaarden, waarin immers is bepaald dat partijen naar rato van inkomen en in tweede instantie - vermogen bijdragen in de kosten van de huishouding en niet voor gelijke delen, ontbeert de door de man op de verrekenstaten gebaseerde vordering iedere rechtsgrond. Een en ander nog daargelaten dat partijen behalve jaarlijkse verrekening ook een finaal verrekenbeding zijn overeengekomen en dus geen belang hebben bij tussentijdse verrekening als door de man voorgesteld. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van het finaal verrekenbeding (artikel 17 van de huwelijkse voorwaarden)
2.4 Partijen zijn het met elkaar eens dat de onderneming van de man, [naam], per peildatum, 10 februari 2011, geen waarde (meer) heeft.
2.5 Tussen partijen is in geschil hoe in dit kader dient te worden omgegaan met twee schulden. Partijen hebben op 19 april 2005 een kredietovereenkomst met de ABN / Amrobank gesloten voor een maximum van € 30.000. Het saldo van dit krediet was op
4 november 2011 € 30.268,26. De man stelt zich op het standpunt dat de schuld bij helfte dient te worden gedeeld onder verrekening van door hem betaalde aflossingen. De vrouw wenst toedeling van de schuld aan de man.
2.6 Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of een bij akte van 11 augustus 2006 vastgelegde lening bij [naam bedrijf] en/of [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 3], voor een nominaal bedrag € 30.000, excl. rente, in de verrekening moet worden betrokken. De akte van de lening - hierna te noemen de [naam bedrijf] lening - is op naam van partijen gesteld. De overeenkomst bevat een globale regeling voor rente over en terugbetaling van het geleende bedrag.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de [naam bedrijf] lening geheel buiten haar om door de man is geregeld en is uitgegeven en dat de handtekening op de leningovereenkomst niet van haar is. Naar haar oordeel dient zij van aanspraken uit hoofde van deze schuld gevrijwaard te worden.
De man heeft betwist dat de vrouw niet bij het afsluiten van de [naam bedrijf] lening betrokken zou zijn geweest. Volgens de man was de vrouw ervan op de hoogte dat deze bestemd was om het door partijen op basis van een kredietovereenkomst van 19 april 2005 met de ABN/Amro-bank geleende geld, terug te betalen. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij zich kan herinneren dat voornoemd krediet bij de ABN/Amro-bank op enig moment tot nihil was teruggebracht en dat de man dit heeft geregeld. Volgens de vrouw is het mogelijk dat de man hiervoor het van [naam bedrijf] geleende bedrag gebruikt heeft.
2.7 Ten aanzien van beide schulden geldt het volgende. Gelet op de verzoeken van partijen en hun huwelijksgoederenregime dient in het kader van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden de beperkte huwelijksgemeenschap te worden verdeeld en uitvoering te worden gegeven aan het finaal verrekenbeding (artikel 17 van de huwelijkse voorwaarden). Nu beide schulden niet tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoren en er geen te verdelen actief is, waarmee de schulden kunnen worden verrekend, komt de rechtbank aan een beslissing over de toedeling, dan wel draagplicht van deze schulden niet toe.
2.8 Het verzoek van de advocaat van de vrouw om te bepalen dat de draagplicht van de vrouw voor de schulden van partijen zal worden verminderd dan wel geheel zal vervallen wordt bij gebrek aan een deugdelijke grondslag afgewezen.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de beperkte gemeenschap op de wijze zoals hierboven is overwogen in rechtsoverwegingen 2.2.
3.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.3 Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Veldhuijzen van Zanten, als voorzitter en mrs. W.S.J Thijs en M. Flipse, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.