De feiten
a. [eiser] was als productiemedewerker in dienstbetrekking werkzaam bij Joan's Scheepsstofferingen op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
b. Het salaris van [eiser] bedraagt (in ieder geval) € 2.212,83 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld en andere emolumenten.
c. Tijdens een gesprek met Joan's Scheepsstofferingen op 3 november 2011 is [eiser] met medeneming van geluidsboxen, die zijn eigendom zijn, naar huis gegaan.
d. Op 3 november 2011 heeft de vader van [eiser] hem bij Joan's Scheepsstofferingen ziek gemeld.
e. Die ziekmelding is door Joan's Scheepsstofferingen niet geaccepteerd.
f. Bij brief van 3 november 2011 heeft Joan's Scheepsstofferingen het volgende aan [eiser] geschreven:
“Hierbij bevestigen wij dat wij Uw aanzegging van ontslag op staande voet accepteren.
Na inlevering van de in Uw bezit zijnde bedrijfskleding zullen wij een afrekening maken van de eventueel U nog toekomende gelden.”
g. [eiser] heeft bij aangetekende brief van 4 november 2011het volgende aan Joan's Scheepsstofferingen medegedeeld:
“Hierbij bevestig ik U mijn ziekmelding, deze is gedaan door mijn vader op donderdagmiddag 3 november 2011. En tevens nogmaals op vrijdagochtend 4 november 2011. Daar ik hier zelf op dat moment niet toe in staat was.
Ik ben na een woordenwisseling over mijn pensioenvoorziening, tijdens de pauze, kwaad en in verwarde toestand weggelopen. Ik werd boos omdat ik na 1,5 jaar nog steeds niet weet waar ik aan toe ben met mijn pensioen. Hier heb ik al meerdere malen naar gevraagd en het is nog steeds niet duidelijk en geregeld.
Ik ben ’s middags direct naar mijn huisarts gegaan, deze heeft geconstateerd dat ik een zware depressie heb en niet in staat ben om op dit moment te werken. Ik heb medicijnen gekregen. Tevens wil ik u medelen dat de woorden en de dingen die gezegd zijn, in verwarde c.q. boze toestand zijn gezegd. En mij daarom niet kunnen worden aangerekend!”
h. Vervolgens heeft [eiser] bij brief van 7 november 2011 het volgende aan Joan's Scheepsstofferingen medegedeeld:
“(…)
Ik heb u op 4 november 2jl., een brief gestuurd per aangetekende post, waarin ik één en ander verwoord heb. Ik ga hier dan ook niet akkoord met de aanzegging dat ik op staande voet ontslag heb genomen en ga niet akkoord met uw beëindiging van mijn vaste dienstverband.
U bent op donderdagmiddag 3 november jl., telefonisch op de hoogte gebracht van mijn ziekmelding door mijn vader, dit heeft hij gedaan bij [YYY]. Tevens heeft hij nogmaals gebeld op vrijdagochten 4 november jl., rond +/- 09:00 uur en heeft hij gesproken met [XXX]. Er is uitvoerig gesproken over mijn crisissituatie/zware depressie en mijn verwarde toestand. Hiervoor heb ik inmiddels medicijnen gekregen.
Op donderdagmiddag 3 november jl., heb ik een bezoek aan mijn huisarts gebracht om 15:00 uur. Hij heeft mij met spoed medicijnen gegeven en doorverwezen naar het SPYQ te Haarlem. In afwachting van de gespreksuitkomst hou ik u hiervan op de hoogte. (…)”
i. Bij brief van 16 november 2011 heeft Joan's Scheepsstofferingen de eindafrekening aan [eiser] gezonden, waaruit volgens Joan's Scheepsstofferingen blijkt dat [eiser] nog € 300,38 aan Joan's Scheepsstofferingen verschuldigd is.
j. Bij brief van 18 november 2011 heeft [eiser] tegen deze eindafrekening geprotesteerd.
k. Bij brief van 25 november 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] Joan's Scheepsstofferingen gesommeerd om tot betaling van het verschuldigde salaris over te gaan.
l. Joan's Scheepsstofferingen heeft in haar standpunt volhard en niet aan de onder k. genoemde sommatie voldaan.