zaaknummer: AWB 11 - 2864
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2012
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de Besliscommissie van Schadeschap Luchthaven Schiphol,
verweerster.
Bij besluit van 21 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerster op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling) aan eiser een vergoeding toegekend wegens planschade van € 39.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 april 1999.
Bij besluit van 9 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerster het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken toegezonden.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 december 2011 alwaar eiser in persoon is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter van de Besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol.
2.1 Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180), voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Per 1 september 2005 is artikel 49 van de WRO gewijzigd. Ingevolge artikel II van de wet van 8 juni 2005 (Stb. 2005, 305) blijft artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van de wijziging, van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die voor dat tijdstip zijn ingediend.
2.2 Het verzoek om planschadevergoeding is vóór 1 september 2005 ingediend, zodat op het planschadeverzoek artikel 49 van de WRO zoals dat voor dat tijdstip luidde van toepassing is.
2.3 Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.4 Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben destijds onder meer de minister van VenW, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol (hierna: het algemeen bestuur), onverminderd het bepaalde in artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.
2.5 Eiser is sinds 28 oktober 1980 eigenaar van de vrijstaande woning met schuur, erf, tuin en open grond aan de [locatie]. Op 21 juni 2007, ter aanvulling en completering van het verzoek van 26 november 1997, heeft eiser verweerster verzocht om vergoeding van schade bestaande uit waardevermindering van de woning ten gevolge van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan en het instellen van geluidszones op basis van het Aanwijzingsbesluit van 23 oktober 1996.
Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan ‘Schiphol-West en omgeving’ (hierna: het bestemmingsplan) in werking getreden, waarmee de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met een vijfde baan planologisch mogelijk werd gemaakt.
2.6 Verweerder heeft uitsluitend beslist over schadevergoeding in verband met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Over een mogelijke schadevergoeding op grond van het Aanwijzingsbesluit van 23 oktober 1996 en het Luchthavenverkeersbesluit 2008 heeft verweerder in het bestreden besluit geen beslissing genomen.
2.7 In verband met het verzoek om schadevergoeding heeft de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol, hierna de Adviescommissie, desgevraagd een advies, gedateerd 1 juni 2010, uitgebracht aan verweerster. De eindconclusie van dit advies luidt dat een schadevergoeding ten bedrage van € 39.000,- dient te worden toegekend, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2007. Verweerster heeft het advies gevolgd met uitzondering van de ingangsdatum inzake de wettelijke rente. Verweerster heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente gesteld op 29 april 1999, zijnde de datum waarop het bestemmingsplan ‘Schiphol-West en omgeving’ onherroepelijk is geworden omdat de datum van ontvangst van de aanvraag in eerste instantie nog is gelegen voor het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Verweerster heeft een vergelijking gemaakt van de waarde van de woning onmiddellijk voor en onmiddellijk na de peildatum 29 april 1999. In deze vergelijking tussen de oude planologische situatie (met het vierbanenstelsel) en de nieuwe planologische situatie (met het vijfbanenstelsel) komt verweerster tot de conclusie dat de geluidsbelasting toeneemt van minder dan 35 Ke naar ca. 41 Ke. Met een waardedaling van 1% per toegenomen Ke, komt verweerster tot een schadevergoeding van € 39.000,-. In het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit op dit punt gehandhaafd.
2.8 Het geschil beperkt zich tot de hoogte van de toegekende schadevergoeding wegens waardevermindering van de woning ten gevolge van het kunnen realiseren van het vijfbanenstelsel. Eiser heeft geen gronden met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente aangevoerd.
2.9 Verweerster heeft het advies van de Adviescommissie aan haar besluit ten grondslag gelegd. Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan bij het vaststellen van de planschadevergoeding in beginsel afgaan op een advies van een deskundige op het gebied van planschade, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerster ingeschakelde Adviescommissie te beschouwen is als een ervaren, onafhankelijke deskundigencommissie op het gebied van planschade en nadeelcompensatie. Verweerster mag derhalve in beginsel afgaan op het door de Adviescommissie uitgebrachte advies.
2.10 Eiser heeft aangevoerd dat verweerster ten onrechte uitgaat van een waardedaling van 1% per toegenomen Ke. Eiser is van mening dat verweerster de conclusies van de in het advies aangehaalde studies van J. Udo (verschenen in:ESB, jaargang 91, nr. 4477, 13 januari 2006) en R.J. van den Brink (verschenen in: ESB, jaargang 84, nr. 4231, pagina 876, 26 november 1999) als uitgangspunt dient te nemen voor de vaststelling van de waardevermindering van de woning. Uit deze studies volgt dat dure, alleenstaande woningen met veel groen, zoals bij de [locatie], een waardedaling van wel 6,5% per Ke ervaren. Een gemiddelde van de in die onderzoeken genoemde waardedaling van 1,35 % en 3,65 % komt neer op 2,5% per 1 Ke. Deze uitkomst wordt door Aalsmeerse makelaars bevestigd, aldus eiser. De totale waardedaling wordt dan (41Ke-35Ke) x 2,5% = 15%.
2.11 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 2011 (LJN: BO3436) is de rechtbank van oordeel dat de besliscommissie er voor kan kiezen om, gelet op het door haar reeds verrichte onderzoek naar waardedalingen van woningen als gevolg van geluidsbelasting in het kader van het vijfbanenstelsel, de maatstaf te hanteren dat een toename van 1 Ke geluidbelasting leidt tot 1% waardedaling van een woning.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt stelt dat eiser eraan voorbij gaat dat in de studie van J. Udo niet gesproken wordt over Kosteneenheden (geluidsbelasting), maar over dB(A) (decibellen, geluidsniveau) en voorts dat dit onderzoek ziet op geluidshinder door weg- en railverkeer. Verder heeft dit onderzoek betrekking op de omgeving van Baarn en Soest. Deze verschillen maken dat in deze studie onvoldoende steun kan worden gevonden voor de stelling dat in de omgeving van Schiphol de maatstaf van 1% waardedaling per Ke niet kan worden toegepast.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers verwijzing naar de studie van R.J. van den Brink geen ondersteuning biedt voor eisers standpunt dat de waardevermindering van duurdere woningen relatief hoger is. In deze studie wordt immers aangegeven dat in 1973 duurdere woningen relatief meer in prijs daalden in verband met vliegtuiglawaai rond Schiphol, maar dat dit in 1999 niet langer het geval was.
In deze studies heeft verweerder dan ook terecht geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van de taxatie door de Adviescommissie van de waardedaling van de woning van eiser als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Schiphol-West en omgeving’.
2.13 Eiser heeft zijn stelling dat Aalsmeerse makelaars bevestigen dat de waardedaling van duurdere woningen hoger is dan 1% per Ke, onderbouwd met een ongedateerde verklaring van een makelaar. Nu uit die verklaring niet kan worden afgeleid dat een vergelijking tussen de planologische regimes heeft plaatsgevonden als onder 2.7 vermeld, is de rechtbank met verweerster van oordeel dat hetgeen eiser hiermee heeft aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat de verklaring noopt tot het inschakelen van een andere deskundige of dat verweerster de door haar ingeschakelde Adviescommissie niet mocht volgen.
2.14 Eiser heeft voorts aangevoerd dat de werkelijke geluidsbelasting aanzienlijk meer is dan de theoretisch vastgestelde 41 Ke volgens de contourenlijn, vanwege het gebruik van de Zwanenburgbaan in zuidelijke richting. Eiser schat de geluidsoverlast op minimaal 50 Ke.
2.15 In deze zaak draait het om de in overweging 2.7 beschreven planvergelijking. Wat was krachtens het oude bestemmingsplan maximaal mogelijk en wat wordt maximaal mogelijk krachtens het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij blijft de feitelijke situatie buiten beschouwing Reeds hierom kan aan de gestelde geluidsoverlast in deze procedure geen betekenis worden toegekend.
2.16 De beroepsgronden van eiser die gericht zijn tegen het overnemen van verweerder van het advies van de Adviescommissie falen.
2.17 Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij over de uitgekeerde hoofdsom recht heeft op samengestelde rente. Nu hij deze grond eerst ter zitting heeft aangevoerd en verweerster niet in staat was uitsluitsel te geven, zal de rechtbank deze grond wegens strijd met een goede procesorde niet bespreken. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank overigens nog op dat aan eiser in het besluit van 21 oktober 2010 wettelijke rente is toegekend. De toegekende vergoeding is aan eiser met rente uitbetaald. Wettelijke rente omvat volgens het Burgerlijk Wetboek samengestelde rente. Gelet hierop is het goed mogelijk dat eiser samengestelde rente heeft uitgekeerd gekregen.
2.18 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. A.C. Terwiel - Kuneman, leden, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.