ECLI:NL:RBHAA:2012:BV2198

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/996500-07
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en verduistering, veroordeling voor passieve omkoping en witwassen in vastgoedfraudezaak

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een complexe vastgoedfraudezaak. De verdachte, een voormalig directeur van Philips Real Estate Investment Management B.V. (PREIM), werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting van een pensioenfonds en verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met bedrieglijke middelen het pensioenfonds had bewogen tot afgifte van een pakket onroerend goed. De rechtbank concludeerde dat de verkoop van het onroerend goed aan een derde partij, [vennootschap 2], niet het gevolg was van de door de verdachte aangewende middelen, aangezien het pensioenfonds al voornemens was het onroerend goed te verkopen.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan passieve niet-ambtelijke omkoping. Hij had giften en beloftes aangenomen van derden, waaronder contante betalingen en horloges, en had deze niet gemeld aan zijn werkgever, in strijd met de geldende gedragscode. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor witwassen, omdat hij aanzienlijke bedragen op een Zwitserse bankrekening had gestort, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard en die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de lange duur van de procedure en de negatieve publiciteit die de verdachte had ondervonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en integriteit in de vastgoedsector, vooral voor personen in hoge posities.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/996500-07
Uitspraakdatum: 27 januari 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 juli 2010, 25 november 2010, 26 november 2010, 1 december 2010, 22 december 2010, 21 maart 2011, 28 april 2011, 29 april 2011, 27 mei 2011, 15 juli 2011, 19 september 2011, 26 september 2011, 27 september 2011, 14 oktober 2011, 7 november 2011, 9 november 2011 en 13 januari 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Indonesië),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
PROJECT 126:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 februari 2006 te Eindhoven en/of Heemstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen,door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of het aanwenden van (een) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. (hierna te noemen PREIM) en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] heeft bewogen tot afgifte van een goed, te weten een pakket onroerend goed (bestaande uit de registergoederen A t/m Y, BB, Z en AA zoals omschreven in de akte van levering D-0037) althans delen daarvan, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- aan [betrokkene 2] en/of PREIM doen voorkomen dat er met Bouwfonds onderhandeld werd en uiteindelijk een principe akkoord was bereikt tot de aankoop door Philips van Symphony en de verkoop van Philips aan Bouwfonds van een pakket onroerend goed (de zogenaamde swap), terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten dat van dergelijke
(swap-)onderhandelingen en/of een akkoord met betrekking tot de aankoop van dit pakket onroerend goed door Bouwfonds geen sprake (meer) was en/of;
(D-1880)
- [betrokkene 2] en/of PREIM voorgehouden en/of besloten dat de onroerende goederen/objecten in één pakket dienden te worden verkocht en/of dat er geen tender diende te worden uitgeschreven omdat dit voor PREIM/PPF beter zou zijn, terwijl verdachte en/of zijn mededaders wist(en) dat de verkoop op deze wijze werd gebruikt om hun eigen opbrengst/winst zeker te stellen en/of te maximaliseren en/of;
- vervolgens (op 31 maart 2005) per brief aan [betrokkene 2] en/of PREIM, voorgesteld, de [vennootschap 3], mede op verzoek van Bouwfonds, op te laten treden als intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger met betrekking tot de verkoop van genoemd pakket onroerend goed, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op genoemd tijdstip wist(en) dat niet de [vennootschap 3] maar [vennootschap 2] (hierna te noemen [vennootschap 2]) van medeverdachte [betrokkene 3], in beeld was als mogelijke intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger en/of dat de [vennootschap 3] / [vennootschap 2] niet als intermediair en/of (gedeeltelijke) eindbelegger zou gaan optreden en/of dat de [vennootschap 3] niet op verzoek van Bouwfonds naar voren was geschoven en/of;
(D-0815)
- (in de daaropvolgende periode) (schijn)onderhandelingen gevoerd met medeverdachte [betrokkene 3], in diens hoedanigheid als directeur/vertegenwoordiger van [vennootschap 2], over de verkoopprijs van genoemd pakket onroerend goed, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) met andere(n) dan genoemde [betrokkene 3] en/of [vennootschap 2] over de verkoopprijs onderhandelden, althans de verkoopprijs niet in deze (schijn)onderhandelingen werd bepaald en/of;
- vervolgens aan [betrokkene 2] en/of PREIM doen voorkomen dat met [vennootschap 2] als eindbelegger van het pakket onroerend goed overeenstemming was bereikt, terwijl verdachte en/of zijn mededaders wisten dat [vennootschap 2] slechts als "tussenpersoon" of stroman optrad en/of;
(D-0816)
- (op 8 november 2005) per brief aan [betrokkene 2] en/of PREIM medegedeeld dat het onderhandelingsresultaat, gezien de balanswaarde van het pakket (per 31 december 2004) en de toenmalige waarde van de drie kantoorcomplexen in verband met verslechterende marktomstandigheden, als "zéér aanvaardbaar" kan worden bestempeld, terwijl verdachte en/of zijn mededaders op dat moment wist(en) dat het onderhandelingsresultaat voor PREIM hoger had kunnen zijn en/of dat het pakket onroerend goed met winst zou worden doorverkocht, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededaders een gedeelte van de winst zou(den) gaan ontvangen en/of;
(D-0816 / D-1329)
- aan [betrokkene 2] en/of PREIM (per brief van 8 november 2005) aangegeven dat drie kantoorcomplexen die deel uitmaken van het pakket (objecten AA, Z en BB) een waardevermindering van circa EUR 10 a 15 miljoen hadden ondergaan en daarbij ter onderbouwing hiervan een afwaarderingrapport van [getuige 3] als bijlage bijgevoegd, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze afwaardering (feitelijk) onjuist was en/of aan [getuige 3] (nadat zij tot een afwaardering van circa EUR 3,1 miljoen kwam) heeft/hebben aangegeven dat zij op een afwaardering van circa EUR 18 miljoen moest uitkomen en/of;
(D-1323 en D-1325)
- tegenover [betrokkene 2] en/of Preim verzwegen dat het pakket onroerend goed, althans delen daarvan, nog dezelfde dag waarop het/die geleverd zou(den) gaan worden aan [vennootschap 2] (namelijk 1-2-2006), zou(den) worden doorverkocht aan Kanaalcentrum Utrecht BV en/of (vervolgens) aan Landquest NV en/of (vervolgens) aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV en/of dat het pakket onroerend goed, althans delen daarvan, voor een (aanzienlijk) hoger bedrag dan de verkoopsom van het pakket en/of die delen aan [vennootschap 2], zou(den) worden (door)verkocht aan genoemde rechtspersonen en/of
- zich voorgedaan als (een) competente en/of betrouwbare en/of loyale en/of integere medewerker(s) binnen PREIM en/of PPF terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), zijn/hun competenties niet heeft/hebben aangewend ten goede van zijn/hun werkgever en/of lastgever en/of heeft/hebben verzwegen dat hij, verdachte en/of zijn mededaders een eigen (geldelijk) belang had(den) bij deze verkooptransactie,
waardoor Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] werd(en) bewogen tot afgifte van het voornoemde pakket onroerend goed;
en/of
Hij op of omstreeks 1 februari 2006, althans in de periode 1 februari 2006 tot en met 13 november 2007, te Eindhoven en/of Heemstede en/of Nuenen en/of Weert en/of Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk enig goed, te weten een pakket onroerend goed (bestaande uit de registergoederen A t/m Y, BB, Z en AA zoals omschreven in de akte van levering D-0037), althans delen daarvan of een deel van de opbrengsten van de verkoop van dit pakket onroerend goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan Stichting Philips Pensioenfonds althans aan (een) ander(en) dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), welk goed of deel daarvan verdachte en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn, verdachtes, persoonlijke dienstbetrekking als hoofd portefeuillemanagement, dan wel als directeur, dan wel als werknemer, bij Philips Real Estate Investment Management B.V., en/of uit hoofde van de persoonlijke dienstbetrekking van [medeverdachte 2] als directeur bij Philips Real Estate Investment Management B.V., in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
Artikel 326 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Artikel 322 jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 326 Wetboek van Strafrecht
2.
PROJECTEN 126 en SYMPHONIE:
Hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2004 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV en/of Philips Pension Competence Center BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. en/of optredende als lasthebber van Stichting Philips Pensioenfonds, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (zulks in het kader van de vastgoedprojecten 126 en Symphonie),
(telkens) een of meer giften, te weten een of meer contante geldbedrag(en) van in totaal circa EUR 135.000 en/of een horloge van het merk Cartier en/of twee, althans een horloge(s) van het merk Jaeger Le Coultre en/of een horloge van het merk International Watch Corporation, althans een of meer horloges (t.w.v. in totaal EUR 44.000,-), en/of (telkens) een of meer belofte(n), te weten de belofte tot betaling van EUR 3.500.000,-, althans een of meer geldbedrag(en), heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
OVERIGE PROJECTEN:
Hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 13 november 2007 te Vught, in elk geval in Nederland, en/of te Basel (Zwitserland), in elk geval in Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 4.315.882,67 (per 23 maart 2007), in elk geval enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld door dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) op (een) Zwitserse bankrekening(en) te (laten en/of doen) storten en/of dit/deze voorwerp(en)/geldbedrag(en) te beleggen in aandelen, althans dit/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Artikel 420bis/420quater jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
4.
PROJECT TETERINGEN:
Hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven, in elk in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V. (hierna te noemen PREIM) en/of optredende als lasthebber van Stichting Philips Pensioenfonds, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking en/of bij de uitvoering van zijn last(en) heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer belofte(n), te weten de belofte tot betaling
van de helft van de winst en/of opbrengst die Landquest NV op de verkoop van het pakket Teteringen aan Philips Pensioenfonds en/of PREIM zal gaan behalen en/of van één of meer geldbedrag(en) en/of van (een) financiële vergoeding(en) in geval het project Teteringen geen doorgang zal vinden, heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht
art 328ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
PROJECTEN 126, SYMPHONIE EN TETERINGEN:
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven en/of Hoevelaken en/of Hoofddorp en/of Heemstede en/of Weert en/of Haelen en/of Roermond en/of Tilburg en/of Aerdenhout en/of Bloemendaal en/of Rosmalen en/of 's Hertogenbosch en/of Den Haag en/of Bilthoven en/of Haarlem en/of Alphen aan den Rijn en/of Capelle aan den IJssel en/of IJsselstein en/of Waddinxveen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 14] en/of [medeverdachte 9] en/of [betrokkene 16] en/of [medeverdachte 6] en/of [betrokkene 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 6] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of Landquest NV en/of Kanaalcentrum Utrecht BV en/of Europalaan Utrecht BV en/of Idlewild Consultants BV en/of Universum Holding BV en/of Universum Beheer BV en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of AFR Vastgoed BV (van 29 januari 2001 tot 10 april 2006 optredend onder de handelsnaam [vennootschap 2]) en/of [vennootschap 4] en/of [vennootschap 5] en/of [vennootschap 6] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- oplichting van Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV (art 326 Sr) en/of Bouwfonds (art 326 Sr)
- verduistering in dienstbetrekking bij Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Bouwfonds (art 322 Sr)
- valsheid in geschriften (art 225 Sr)
- actieve en/of passieve niet-ambtelijke omkoping (art 328ter Sr)
- witwassen (art 420bis en 420quater Sr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het bedenken en/of plannen en/of voorbereiden van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het uitdenken en/of vastleggen van constructies waarop de met vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden worden verdeeld en/of aan het zicht worden onttrokken van derden
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven oprichten van vennootschappen en/of aangaan van samenwerkingsverbanden en/of inrichten van de (eigendoms)verhoudingen binnen vennootschappen en/of op andere wijze betrekken van derden
en/of
het ten behoeve van vorenbedoelde misdrijven doen van giften en/of beloften aan andere deelnemers van die organisatie en/of aan anderen in ruil voor medewerking
en/of
het verzwijgen tegenover de werkgever (Bouwfonds en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of Philips Real Estate Investment Management BV en/of Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV) van (deze) giften en/of beloften
en/of
het aanwenden en/of gebruik maken van de positie en/of specifieke kennis en/of vaardigheden van (een) andere deelnemer(s) van de organisatie en/of van anderen
en/of
het voor rekening van en/of op naam van de werkgever (doen of laten) aangaan van valse of vervalste en/of onzakelijke overeenkomsten
en/of
het ten behoeve van het aangaan van valse of vervalste overeenkomsten overleggen van valse of vervalste KBA's en/of notities en/of andere stukken
en/of
het (doen of laten) verrichten van (frauduleuze) betalingen aan de contractpartijen ter uitvoering van valse of vervalste overeenkomsten
en/of
het (doen of laten) verstrekken van geheime of vertrouwelijke informatie aan andere deelnemers van de organisatie en/of aan anderen
en/of
het (doen of laten) opnemen van valse of vervalste overeenkomsten en/of facturen en/of brieven in bedrijfsadministraties (van de werkgever)
en/of
het (doen of laten) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven ten behoeve van de verdere doorgeleiding van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen (frauduleuze) gelden
en/of
het doen of laten beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden door andere deelnemers van de organisatie en/of het beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden voor andere deelnemers van de organisatie
en/of
het (doen of laten) beheren van de door middel van vorenbedoelde misdrijven verkregen gelden middels buitenlandse vennootschappen en/of buitenlandse bankrekeningen
en/of
het beleggen of bijwonen van bijeenkomsten en/of vergaderingen met de andere deelnemers van de organisatie, zulks ten behoeve van besluitvorming over vorenbedoelde misdrijven
en/of
het werven en/of selecteren en/of opleiden en/of coachen van nieuwe leden en/of huidige leden van de organisatie
en/of
het feitelijk leiding geven aan vorenbedoelde misdrijven;
Artikel 140 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
Partiële nietigheid dagvaarding
Met betrekking tot het onder feit 5 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat één van de misdrijven waarop het oogmerk van de in dat feit bedoelde criminele organisatie was gericht, valsheid in geschrift betreft. Bij de feitelijke omschrijving van de diverse deelnemingshandelingen zijn volgens de raadsman mogelijk enkele handelingen aan te wijzen die voor wat betreft dit specifieke misdrijf met verdachte in verband kunnen worden gebracht. Aangezien echter uit de dagvaarding, gelezen in samenhang met de inhoud van het dossier (waaronder AH-0941) en met hetgeen het openbaar ministerie bij requisitoir naar voren heeft gebracht, niet duidelijk wordt of dit een juiste lezing van de dagvaarding betreft en zo ja, om welke mogelijk valselijk opgemaakte documenten het gaat, dient de dagvaarding voor zover deze ziet op het verwijt dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met valsheid in geschrift, nietig te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de strafbepaling van artikel 140 Sr ziet op deelneming aan een criminele organisatie waarbij niet is vereist dat de deelnemer zelf (een van) de door de organisatie beoogde misdrijven heeft gepleegd, noch dat hij aan de verwezenlijking van het misdrijf in concreto heeft deelgenomen. Het gaat in deze strafbepaling immers niet om betrokkenheid bij een bepaald strafbaar feit maar om betrokkenheid bij een organisatie. Wel impliceert de deelneming opzet in onvoorwaardelijke vorm in die zin dat de betrokkene in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene, onderling uiteenlopende, concrete misdrijven is daarbij echter niet vereist. Het voorgaande betekent dat in een op artikel 140 Sr toegesneden tenlastelegging niet uitsluitend de rol van één specifieke verdachte wordt beschreven. Het verwijt betreft immers zijn deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband waarin ook andere deelnemers een rol hebben. Dat in een dergelijke mogelijk ruim geformuleerde tenlastelegging wellicht niet alle door de organisatie beoogde misdrijven en/of niet alle daarbij horende deelnemingshandelingen (rechtstreeks) met verdachte in verband kunnen worden gebracht, is een kwestie die zich oplost in de vraag van de bewezenverklaring, maar maakt niet dat niet duidelijk is hetgeen verdachte wordt verweten en waartegen hij zich zou moeten verdedigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van alle vijf de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
Bij de bespreking van de vraag of hetgeen verdachte is ten laste gelegd, bewezen kan worden verklaard, besteedt de rechtbank in de eerste plaats aandacht aan de verweren die zijn gericht op vrijspraak en die naar het oordeel van de rechtbank tot die bepleite conclusie leiden en behandelt zij eventuele substantiële op het bewijs of de bruikbaarheid daarvan gerichte verweren. Daarna zal in de vorm van een lopend betoog worden aangegeven wat de rechtbank van de ten laste gelegde feiten bewezen acht. In het kader van dat betoog wordt aandacht besteed aan van de zijde van het openbaar ministerie of van de verdediging ingenomen standpunten. Voor verwijzing naar vindplaatsen wordt gebruik gemaakt van voetnoten. Bij verwijzingen naar stukken van het strafdossier geldt dat steeds rechtstreeks wordt verwezen naar die stukken. Van het zogenaamde bewijsmiddelenoverzicht dat van de zijde van het openbaar ministerie aan de rechtbank en de (raadsman van) verdachte is overgelegd als bijlage bij het uitgesproken en tevens in geschrifte gepresenteerde requisitoir en dat hoofdzakelijk bestaat uit verwijzingen naar stukken van het strafdossier alsmede citaten daaruit, heeft de rechtbank daarbij geen gebruik gemaakt.
4.1. Vrijspraak
Feit 1 Oplichting en/of verduistering in dienstbetrekking
Onder feit 1 is aan verdachte - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen Stichting Philips Pensioenfonds (hierna: Philips Pensioenfonds) heeft opgelicht door met behulp van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen Philips Pensioenfonds, dan wel Philips Real Estate Investment Management BV (hierna: PREIM), dan wel één van de directeuren van PREIM, te bewegen tot afgifte van een goed, te weten het in de tenlastelegging nader omschreven pakket met onroerende goederen dat in het strafdossier project 126 is gaan heten. Daarnaast bevat de tenlastelegging onder feit 1 het verwijt aan verdachte dat hij - kort samengevat - dit pakket met diverse onroerende goederen in zijn dienstbetrekking bij PREIM heeft verduisterd.
De verdediging heeft gemotiveerd verweer gevoerd en vrijspraak bepleit van het onder dit feit ten laste gelegde.
Oplichting
Voor een bewezenverklaring van het in artikel 326 Sr bedoelde delict oplichting moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de aangewende (bedrieglijke) middelen en de door de dader beoogde afgifte van een goed. Dit causale verband ligt besloten in de woorden "bewegen tot". Vereist is dus niet alleen dat het desbetreffende oplichtingsmiddel geëigend is om iemand te bedriegen, maar tevens dat die betrokken persoon ("het slachtoffer") door het bedoelde middel daadwerkelijk is misleid. Om te kunnen spreken van "bewegen tot" is voldoende dat zonder de aanwending van het bedrieglijke middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd. Een nauwkeurige lezing van het onder feit 1 ten laste gelegde maakt duidelijk dat bewezen moet worden dat Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV, later geheten Philips Real Estate Investment Management BV, dan wel Philips Pensioenfonds dan wel [betrokkene 2] door de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de afgifte van het pakket onroerend goed bestaande uit de registergoederen omschreven in de akte van levering die in het dossier is opgenomen onder documentnummer D-0037, waarbij de rechtbank begrijpt dat met die afgifte de verkoop en levering van de in die akte genoemde registergoederen is bedoeld.
In het strafdossier wordt een gang van zaken rondom de verkoop van dit pakket onroerend goed geschetst waarbij - naar de rechtbank begrijpt - de veronderstelling is dat door verdachte en zijn medeverdachten op een zodanige wijze is gehandeld dat binnen Philips Pensioenfonds/PREIM bij [betrokkene 2] de overtuiging bestond dat akkoord kon worden gegaan met het voorstel tot verkoop van het pakket onroerend goed van Philips Pensioenfonds aan [vennootschap 2] tegen een prijs van uiteindelijk € 384.510.000, terwijl voor verdachte en zijn medeverdachten op voorhand duidelijk was dat het pakket onroerend goed via enkele tussengelegen partijen zou worden doorverkocht tegen een hogere prijs en waarbij het verschil in prijs tussen de verkoop door Philips Pensioenfonds, de twee daarop volgende doorverkopen en de aankoop door Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV alsmede de nog te realiseren winsten uit verkoop van achtergebleven onroerend goed in twee ondernemingen van [medeverdachte 1], onder verdachte en diens medeverdachten verdeeld zou gaan worden.1 Deze veronderstelling ligt tevens besloten in de in de tenlastelegging omschreven oplichtingsmiddelen die - met uitzondering van die onder het eerste gedachtestreepje betreffende de swap - steeds betrekking hebben op de (hoogte van de) te realiseren of gerealiseerde prijs en de partij(en) aan wie het onroerend goed verkocht gaat worden.
De rechtbank stelt voorop dat haar bij het interpreteren van een tenlastelegging een ruime vrijheid toekomt en het haar vrij staat aan de tenlastelegging een interpretatie te geven die redelijk is of die voor de hand ligt alsook een interpretatie die niet onverenigbaar is met haar bewoordingen. Een en ander laat onverlet dat verdachte onder feit 1 niet ten laste is gelegd dat PREIM dan wel Philips Pensioenfonds dan wel [betrokkene 2] is bewogen tot afgifte van het pakket onroerend goed voor een bepaalde, mogelijk niet markt-conforme prijs noch dat is bewogen tot afgifte van het pakket onroerend goed aan een bepaalde partij, te weten aan [vennootschap 2] als vermeende stroman van [medeverdachte 1].
Hoewel deze veronderstellingen wel in het strafdossier besloten liggen, zijn zij niet in de tekst van de tenlastelegging opgenomen. De haar toekomende vrijheid een tenlastelegging ruim te interpreteren reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat het begrip "afgifte van een goed" - dat in de context van dit dossier slechts kan betekenen de verkoop en levering van een nader omschreven pakket onroerende goederen door Philips Pensioenfonds - zo moet worden geïnterpreteerd dat daaronder wordt verstaan afgifte van een goed aan een bepaalde persoon of afgifte van een goed voor een bepaalde prijs of mogelijk beide. Alleen al het feit dat verschillende interpretaties mogelijk zijn, maakt duidelijk dat het de taak en bevoegdheden van de rechtbank te buiten zou gaan indien zij zou moeten uitmaken, zo dat al mogelijk is, welke uitleg het meest voor de hand ligt. Het voorgaande leidt er toe dat voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde moet komen vast te staan dat Philips Pensioenfonds, dan wel PREIM, dan wel [betrokkene 2] door de genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot de verkoop (en levering) van het pakket onroerend goed.
Dit betekent ook dat, vooraleer zij kan toekomen aan de vraag of en zo ja, welke van de aan verdachte en zijn medeverdachten verweten gedragingen zoals vervat in de afzonderlijke oplichtingsmiddelen bewezen geacht kunnen worden, de rechtbank zich voor de vraag gesteld ziet wat voor Philips Pensioenfonds/PREIM nu precies de aanleiding is geweest om tot de verkoop van het pakket onroerend goed (project 126) over te gaan. In dat verband stelt de rechtbank, op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting, het volgende vast.
Aan- en verkoop van onroerend goed is een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering binnen PREIM. Over deze taak en de daarbij behorende bevoegdheden verklaart onder meer [getuige 4] dat PREIM zich moest houden aan de strategische allocatie van vastgoed; zij moest zorgen dat de totale vastgoedportefeuille binnen een bepaalde omvang bleef. [betrokkene 2] zegt in dit verband dat er alleen belegd kon worden in direct Nederlands onroerend goed en dat de totale waarde van dit in onroerend goed belegd vermogen ten opzichte van het totaal belegd vermogen binnen een bepaalde bandbreedte moest blijven, eerst 10% plus of min 2% en later 12% plus of min 2%.2 In de jaren 2001 tot 2004 heeft PREIM onderhands pakketten onroerend goed verkocht aan een vaste groep kopers. Met onder meer deze verkopen werd invulling gegeven aan de noodzaak het percentage in onroerend goed belegd vermogen, dat in verband met onder meer snelle waardestijgingen van onroerend goed, boven de toenmalige maximale bandbreedte was uitgekomen, weer binnen die bandbreedte te brengen. In de loop van 2004 krijgt PREIM de mogelijkheid het project Symphony aan te kopen van Bouwfonds. Dit past in de binnen PREIM bestaande wens te investeren in onroerend goed en tegelijkertijd de bestaande onroerend goed-portefeuille te verjongen door ouder onroerend goed waaraan relatief hoge onderhoudskosten verbonden zijn, af te stoten. Middels een intern memo gedateerd 27 juli 2004, afkomstig van en ondertekend door [medeverdachte 2], die op dat moment directeur is van PREIM, en gericht aan mededirecteur [betrokkene 2], wordt overeenkomstig de binnen PREIM geldende werkwijze, toestemming gevraagd met Bouwfonds onderhandelingen te mogen voeren over de aankoop door PREIM van het project Symphony.
De aankoop van Symphony zal tot gevolg hebben dat de hiervoor genoemde bandbreedte van in onroerend goed belegd vermogen wordt overschreden, in verband waarmee PREIM genoodzaakt is ander onroerend goed af te stoten. Om die reden wordt in het memo van 27 juli 2004 toestemming gevraagd te bezien welk onroerend goed aan Bouwfonds kan worden verkocht in het kader van een ruil, een zogenaamde swap van onroerend goed. [betrokkene 2] heeft deze gang van zaken in zijn verklaringen bij de FIOD-ECD en later bij de rechter-commissaris bevestigd. Hoewel het van een zogeheten swap of ruil van onroerend goed tussen Bouwfonds en Philips Pensioenfonds niet is gekomen, is van belang dat op grond van zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens aangenomen kan worden dat deze swap of ruil voor Philips Pensioenfonds geen noodzakelijke voorwaarde was voor de aankoop van het project Symphony. Zo verklaart mededirecteur [betrokkene 2] dat het niet doorgaan van de swap geen reden was van de aankoop van Symphony af te zien.3 Met die aankoop heeft het College van Beheer van Philips Pensioenfonds in maart 2005 ook ingestemd, zonder dat haar instemming overigens formeel nodig was.4 [getuige 5] stelt als getuige bij de rechter-commissaris weliswaar dat de Beleggingscommissie haar advies en het College van Beheer haar beslissing heeft gebaseerd op de informatie dat sprake zou zijn van een ruil of swap en dat het College van Beheer geen toestemming zou hebben verleend voor een onderhandse verkoop van het pakket onroerend goed als het had geweten dat daarvan geen sprake was, maar hij geeft tevens aan dat in dat laatste geval het College van Beheer zou hebben geëist dat het pakket onroerend goed zou zijn getenderd.5 Hieruit kan worden afgeleid dat niet de verkoop zelf maar veeleer de methode waarop het pakket onroerend goed in de markt verkocht zou gaan worden binnen Philips Pensioenfonds een punt van discussie was. Zonder te willen treden in een beoordeling van de vraag of de kwestie rondom de in eerste instantie aan mededirecteur [betrokkene 2] voorgestelde swap en de uiteindelijk gevolgde onderhandse verkoop van pakket 126 aan [vennootschap 2] misleidend is geweest, staat vast dat de aankoop van het project Symphony de doorslaggevende factor is geweest waardoor Philips Pensioenfonds zich genoodzaakt heeft gezien dit pakket onroerend goed te verkopen.
De rechtbank heeft bij deze vaststelling onder ogen gezien dat op basis van de gegevens die zich in het strafdossier bevinden en de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd de precieze gang van zaken bij het te koop aanbieden van het project Symphony door Bouwfonds aan Philips Pensioenfonds, niet duidelijk is geworden. Zo is het mogelijk [betrokkene 3] geweest die ergens in de eerste helft van 2004 de contacten met Philips Pensioenfonds over het van Bouwfonds aan te kopen project Symphony heeft aangeboord en daarvoor een courtage heeft ontvangen waarvan hij een groot deel heeft doorbetaald aan onder meer [medeverdachte 1], terwijl diezelfde [betrokkene 3] in een later stadium namens [vennootschap 2] als koper van pakket 126 optreedt, daarbij op de achtergrond gestuurd door wederom [medeverdachte 1]. In diezelfde periode hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al de nodige privécontacten, zo kan worden afgeleid uit het feit dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] in het voorjaar van 2004 heeft gefêteerd op een bezoek aan de Formule I-races in Monaco6 en uit het feit dat zij vermoedelijk in mei 2004 ook samen de MIPIM vastgoedbeurs in Cannes hebben bezocht.7 En dan is er nog de verklaring van verdachte, inhoudende dat [medeverdachte 1] eind 2004 of begin 2005 met brochures van project Symphony bij hem kwam, terwijl [medeverdachte 1] wist dat Philips Pensioenfonds ander onroerend goed zou moeten afstoten als het dit project zou kopen.8 Hoewel op grond van voorgaande feiten en omstandigheden de nodige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop het project Symphony bij Philips Pensioenfonds in beeld is gekomen en niet uitgesloten kan worden geacht dat met betrekking tot de aankoop van dit project door Philips Pensioenfonds die tevens verkoop van onroerend goed (project 126) noodzakelijk maakte sprake is geweest van een vooropgezet plan, zijn daarvoor in het dossier geen dan wel onvoldoende harde aanwijzingen te vinden, terwijl de rechtbank in dat verband ook vaststelt dat het bewerkstelligen dat het project Sympony door Philips Pensioenfonds zou worden aangekocht, niet als oplichtingsmiddel in de tenlastelegging is opgenomen.
De hiervoor gedane constatering dat de aankoop van het project Symphony door Philips Pensioenfonds het noodzakelijk maakte om pakket 126 te verkopen, leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat zonder aanwending van de onder feit 1 vermelde bedrieglijke (oplichtings)middelen de afgifte van het goed niet was gevolgd. Het oorzakelijke verband tussen die oplichtingsmiddelen en de verkoop van het onroerend goed ontbreekt, nu vastgesteld moet worden dat Philips Pensioenfonds/PREIM sowieso tot de verkoop - en dus de afgifte van het pakket onroerend goed - was overgegaan.
Dit heeft tot gevolg dat het bestanddeel "waardoor Schootse Poort Onroerend Goed Beheer BV en/of Philips Real Estate Investment Management B.V en/of Stichting Philips Pensioenfonds en/of [betrokkene 2] werd(en) bewogen tot afgifte van het voornoemde pakket onroerend goed", niet bewezen kan worden en dat verdachte om die reden zal worden vrijgesproken van de hem onder 1 ten laste gelegde oplichting.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het overigens de vraag is of zij in de zaak van verdachte bij een op dit punt andersluidende tenlastelegging tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, nu het in die tenlastelegging opgenomen medeplegen in ieder geval veronderstelt dat ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, waarbij verdachte overigens niet ieder in de tenlastelegging voorkomend oplichtingsmiddel (mede) moet hebben aangewend. Betwijfeld kan echter worden of op grond van de in het strafdossier opgenomen (onderzoeks)gegevens en de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om aan te nemen dat verdachte opzettelijk met de medeverdachten heeft samengewerkt waarbij hun (gezamenlijk) doel het oplichten van Philips Pensioenfonds was.
Verduistering in dienstbetrekking
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van vermogensbeheer van verduistering sprake is wanneer de vermogensbeheerder het goed dat hij uit dien hoofde onder zich heeft, niet heeft aangewend voor het doel waarvoor het bestemd was maar het zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Aangezien PREIM tot doel had het beheren van onroerend goed waarbij een zo goed mogelijk rendement of een zo groot mogelijke opbrengst wordt behaald en verdachte bij verkoop van het pakket onroerend goed een deel van de eigenlijke waarde, te weten een deel van de winst die hem tevoren bekend was, in eigen zak heeft gestoken, kan verduistering van het pakket onroerend goed of in ieder geval een deel van de opbrengst van dat pakket onroerend goed bewezen worden verklaard, aldus het openbaar ministerie.
De raadsman van verdachte heeft hier tegenover gesteld dat het dossier geen bewijs biedt dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] op 1 februari 2006 over het bewuste pakket onroerend goed is gaan beschikken, laat staan dat daarbij sprake is geweest van een bewuste samenwerking. Voor zover verdachte opbrengsten heeft genoten, zijn deze aan te merken als van omkoping afkomstig, zodat het bestanddeel "anders dan door misdrijf" niet kan worden bewezen verklaard en verdachte - naar de rechtbank begrijpt - ook van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het delict verduistering kan slechts worden gepleegd van een goed dat de dader anders dan door misdrijf onder zich heeft, waarbij het onder zich hebben daarvan enige betrekking tussen die persoon en het goed impliceert. Verdachte was tijdens de ten laste gelegde periode achtereenvolgens hoofd van de Afdeling Portefeuillemanagement en (mede)directeur van PREIM, een vennootschap die zich bezig hield met de aan- en verkoop en exploitatie van aan Philips Pensioenfonds toebehorend onroerend goed. Buiten de vraag of verdachte in deze functies in een zodanige betrekking tot het in de tenlastelegging genoemde pakket onroerend goed of delen daarvan stond dat hij geacht kan worden die goederen onder zich te hebben gehad, komt het verwijt er in de kern op neer dat verdachte een deel van de opbrengst heeft gekregen die, nadat het pakket met onroerend goed door Philips Pensioenfonds aan [vennootschap 2] was verkocht, is gerealiseerd met het doorverkopen van datzelfde pakket onroerend goed of delen daarvan via meerdere tussengelegen vennootschappen aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV.
Deze opbrengst is in die zienswijze gegenereerd met transacties waarbij Philips Pensioenfonds geen partij meer was, zodat - nog daargelaten of een deel van die opbrengst daadwerkelijk bij verdachte terecht is gekomen - om die reden geen sprake kan zijn van een wederrechtelijke toe-eigening van goederen of gelden die verdachte uit hoofde van zijn dienstbetrekking en anders dan door misdrijf onder zich had. Daarbij komt dat evenmin is gebleken dat één van de medeverdachten de met verkoop van het pakket onroerend goed gegenereerde winst(en) uit hoofde van enige dienstbetrekking bij Philips Pensioenfonds of PREIM onder zich heeft gehad. Het vorenstaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde verduistering niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2. Bespreking van een op bewijsuitsluiting gericht verweer
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op 13 november 2007 twee maal is verhoord zonder dat hij is gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, zodat de processen-verbaal van die verhoren niet tot het bewijs mogen meewerken. Het openbaar ministerie heeft zich bij repliek aangesloten bij het door de verdediging ingenomen standpunt.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de zogeheten Salduz-jurisprudentie (EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 en HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349) heeft een verdachte het recht om voorafgaande aan het verhoor een raadsman te consulteren. Een verdachte kan, nadat hij op dit recht gewezen is, afzien van dit consultatierecht. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte is aangehouden op 13 november 2007 en diezelfde dag ten overstaan van ambtenaren van de FIOD-ECD twee verklaringen heeft afgelegd. Uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal van verhoor blijkt niet dat verdachte een raadsman heeft kunnen consulteren of op deze mogelijkheid is gewezen, terwijl evenmin blijkt dat verdachte van dit recht afstand heeft gedaan.
Het voorgaande leidt er toe dat de verklaringen die verdachte op 13 november 2007 heeft afgelegd (V39-01 en V39-02) zijn verkregen in strijd met de rechten als verwoord in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv, welk verzuim volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad behoudens twee gevallen - indien verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen dat recht te beperken - leidt tot bewijsuitsluiting.
Nu deze uitzonderingen zich hier niet voordoen dienen de verklaringen die in het dossier zijn opgenomen onder V39-01 en V39-02 van het bewijs te worden uitgesloten.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden voor het bewijs van de onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde gedragingen9
Feit 2 (projecten 126 en Symphony)
Verdachte, die met ingang van 1 november 1989 bij de Nederlandse Philips Bedrijven BV van het toenmalige Philips concern in dienst is getreden als Hoofd Onderhoud Nederlands Vastgoed bij Pensioenfondsen te Eindhoven10, is tot 1 januari 2002 werkzaam geweest bij de Afdeling Vastgoed van de Stichting Philips Pensioenfonds (hierna Philips Pensioenfonds), laatstelijk als hoofd van een regio. Met ingang van 2002 is binnen het Philips concern een holding structuur ingevoerd met aan het hoofd Schootse Poort Holding BV - van 1 juni 2004 tot 29 augustus 2005 Philips Pension Competence Center BV geheten - waarvan Philips Electronics Nederland BV tot 29 augustus 2005 enig aandeelhouder was.11 Eén van de dochterondernemingen van de holding was Schootse Poort Onroerend Goed BV - vanaf 1 juni 2004 Philips Real Estate Investment Management BV (hierna: PREIM) geheten - welke onderneming ingevolge een op 2 januari 2002 gesloten beheersovereenkomst met Philips Pensioenfonds, belast was met het beheer van het direct in onroerend goed objecten belegde vermogen van Philips Pensioenfonds.12
De dienstbetrekkingen van werknemers die tot aan de invoering van die holdingstructuur in dienst waren van Philips Pensioenfonds zijn bij deze overgang van rechtswege overgegaan naar Schootse Poort Holding BV.13 In september 2005 is de holdingstructuur opgeheven door de verkoop van enkele dochterondernemingen aan derden en is PREIM als enige vennootschap achtergebleven.14 Met ingang van 26 augustus 2005 is verdachte in dienst getreden van PREIM15, waarvan Philips Electronics Nederland BV vanaf september 2005 enig aandeelhouder was.16
Verdachte is van 1 januari 2002 tot 1 december 2006 werkzaam geweest in de functie van hoofd van de Afdeling Portefeuille Management. Hij was de tweede man binnen PREIM achter [medeverdachte 2].17 Eind 2006 heeft verdachte de dagelijkse leiding bij PREIM van [medeverdachte 2] overgenomen18, waarna hij [medeverdachte 2] met ingang van 7 maart 2007 formeel is opgevolgd als bestuurder en statutair directeur van PREIM.19 In die functie is verdachte belast met de dagelijkse operationele leiding van PREIM. Op grond van de hiervoor reeds genoemde beheersovereenkomst was PREIM bevoegd tot het volledige beheer en de aan- en verkoop van onroerend goed van de Stichting Philips Pensioenfonds. Daarbij diende PREIM er wel voor te zorgen dat de totale waarde van het in onroerend goed belegd vermogen ten opzichte van het totaal belegd vermogen van de Stichting Philips Pensioenfonds binnen bepaalde grenzen bleef.20
In een intern memo gedateerd 27 juli 2004, afkomstig van en ondertekend door [medeverdachte 2], toenmalig directeur van PREIM, en gericht aan mededirecteur [betrokkene 2], vraagt [medeverdachte 2] toestemming om verdere onderhandelingen met Bouwfonds te mogen voeren over de aankoop van het project Symphony aan de Zuidas te Amsterdam alsmede om te bekijken welk onroerend goed in aanmerking komt om afgestoten te worden en mogelijk aan Bouwfonds kan worden verkocht in het kader van een swap.21
Omdat de aankoop van het project Symphony zou leiden tot overschrijding van binnen Philips Pensioenfonds vastgestelde beleggingskaders ontstond de noodzaak een gedeelte van het bij Philips Pensioenfonds in bezit zijnde onroerend goed af te stoten. Dit heeft geleid tot de verkoop van een groot pakket onroerend goed, bestaande uit woningen en drie kantoorcomplexen, aan [vennootschap 2] en de aansluitende doorverkoop via twee vennootschappen van medeverdachte [medeverdachte 1] aan Fortis Verzekeringen Vastgoed Maatschappij NV op 1 februari 2006, het in het dossier zogenoemde project 126.22 Het project Symphony betreft de ontwikkeling en realisatie van een kavel in het projectgebied Gershwin aan de Zuidas in Amsterdam en omvat een woongebouw, een kantoorgebouw, een hotel en een bijbehorende parkeergarage.23
Vanaf september/oktober 2004 worden formele onderhandelingen over de aankoop van dit project gevoerd, waarbij verdachte samen met [medeverdachte 2] namens Philips Pensioenfonds de onderhandelingen met Bouwfonds voert.24 Op 16 juni 2005 is het toen nog in ontwikkeling zijnde project door Bouwfonds MAB Ontwikkeling BV verkocht aan het Philips Pensioenfonds voor een bedrag van € 336.750.000 (inclusief BTW).25
Belofte van 3,5 miljoen euro
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] na 1 februari 2006 bij hem is gekomen met het verhaal dat hij hem, verdachte, geld wilde geven voor zijn medewerking in het project 126 en voor de medewerking die hij, verdachte, nog in het project Symphony zou moeten leveren in het meerwerk en waarbij [medeverdachte 1] en verdachte na daarover te hebben onderhandeld, zijn uitgekomen op een bedrag van 3,5 miljoen euro. Volgens verdachte bestond dat bedrag uit 2,5 miljoen euro voor het grote pakket (de rechtbank begrijpt: project 126) en 1 miljoen euro voor het project Symphony.26 Deze afspraak van 3,5 miljoen euro is, zo zegt verdachte, concreet een paar maanden na 1 februari 2006 gemaakt.27 Achteraf bezien spreekt verdachte over een soort zwijggeld, hoewel het door [medeverdachte 1] en hem ten tijde van het maken van de afspraak nooit als zodanig is aangeduid.28 Met betrekking tot het project Symphony verklaart verdachte dat [medeverdachte 1] hem op enig moment heeft gezegd dat hij in Eurocenter een tekort had van 400.000 euro, later bijgesteld naar 1,4 miljoen euro, waarbij [medeverdachte 1] hem vroeg of hij dit bedrag ergens kon versleutelen en zij vervolgens aan de hand van een van Philips afkomstige opstelling over het meerwerk hebben gesproken.29 Het meerwerk in Symphony moest 1,4 miljoen euro hoger worden en verdachte heeft toen gezegd dat hij zou gaan kijken of dat mogelijk was, waarbij [medeverdachte 1] liet doorschemeren dat de afspraak over de 3,5 miljoen euro daar wel van afhing.30 [medeverdachte 1] heeft in dit verband aangegeven dat verdachte hem van informatie voorzag, bestaande uit allerlei gegevens over project 126, en dat hij met verdachte sprak over de huurgarantie en het meerwerk in Symphony. Door verdachte te kennen, zo geeft [medeverdachte 1] verder aan, ging de afwikkeling en de verkrijging van bepaalde stukken in het voortraject heel snel en soepel.31
Dat er is gesproken over een vergoeding die [medeverdachte 1] aan verdachte wilde betalen in verband met diens betrokkenheid bij de projecten 126 en Symphony, wordt bevestigd door [medeverdachte 1] die daarbij aangeeft dat hij op enig moment aan verdachte een bandbreedte van drie tot vijf miljoen euro heeft genoemd.32 Het door verdachte in zijn verklaring genoemde bedrag van 3,5 miljoen euro komt eveneens aan de orde in opgenomen gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1]. In een opgenomen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 15 mei 2007, waarvan de schriftelijke uitwerking zich in het dossier bevindt, heeft verdachte het erover dat die 3,5 miljoen staat en stelt hij aan de orde dat als ze uit Breda (de rechtbank begrijpt: het project Teteringen) nog iets kunnen halen en door twee kunnen delen, dit bedrag in plaats van het cash te verrekenen, door [medeverdachte 1] ook bij zijn tegoed kan worden opgeteld.33
In een opgenomen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 27 augustus 2007 informeert verdachte wederom bij [medeverdachte 1] of die drieëneenhalf naar hem toe is vastgespijkerd.34
Met betrekking tot het hem toegezegde bedrag van 3,5 miljoen euro heeft verdachte verklaard dat het ging om een bruto bedrag waarvan [medeverdachte 1] de aan hem gedane contante betalingen - die hierna zullen worden besproken - bruto aftrok.35 Het (restant van het) toegezegde bedrag zou volgens verdachte niet cash door [medeverdachte 1] worden betaald, maar via een BV die hij na zijn vertrek bij Philips Pensioenfonds zou oprichten en via welke BV hij dan facturen zou gaan versturen.36
De verklaringen van verdachte worden wat betreft een aan hem toegezegd geldbedrag en de omvang daarvan ondersteund door een zich in het dossier bevindend memo gedateerd 7 juni 2006 en gericht aan Experta AG te Basel, met daarin een analyse van een structuur voor een Nederlandse cliënt.37 In dit deels in de Engelse taal opgestelde memo staat vermeld dat deze Nederlandse cliënt commissies tot een bedrag van ongeveer vijf miljoen euro verwacht te ontvangen van een derde partij. Verdachte, bij wie dit stuk thuis is aangetroffen, zegt dat hij puur informatief bij Experta terecht is gekomen via de Dexia Bank omdat hij zich afvroeg wat hij met de hem door [medeverdachte 1] aangeboden 3,5 miljoen euro zou gaan doen, zodra hij daarover kon beschikken en waarbij het bedrag van 5 miljoen euro is genoemd enkel om een berekening te kunnen maken.38 Dat [medeverdachte 1] weet dat verdachte op geld rekent en dat hij ook zelf rekening houdt met het feit dat hij geld aan verdachte zal gaan betalen, blijkt uit een opgenomen gesprek van een ontmoeting die hij op 13 juni 2007 met [medeverdachte 9] heeft en waarin hij spreekt over zes miljoen bruto die hij voor verdachte wil reserveren.39
Daarbij komt dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben gefilosofeerd over de wijze waarop verdachte het afgesproken tegoed zou kunnen innen, zo valt af te leiden uit twee zich in het dossier bevindende foto's40, gemaakt tijdens ontmoetingen van verdachte met [medeverdachte 1] in het Mövenpick hotel te Den Bosch op 9 augustus 2007 respectievelijk 18 september 2007; op elk van de foto's is een vel met handgeschreven aantekeningen van verdachte te zien, volgens verdachte bedoeld als aandachtspunten ten behoeve van de met [medeverdachte 1] te houden bespreking.41 Zo valt in de aantekeningen met de datum 3 augustus 200742 bijvoorbeeld te lezen "3 opdr gevers facturen, anders zien ze het als dienstverband, hoe mijn toekomst > toch in dienst bij hem?" en staat in de aantekeningen die zijn voorzien van de datum 12 september 200943: "Indien geen projecten, dan 4 x 100. Indertijd werd gesteld 2,5 m maar binnen 11/2 jaar is alles binnen. Er is toen niet gesproken als er projecten zijn. Hoe gaan we dit doen in 2008?". In een opgenomen gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] op 27 augustus 2007 houdt [medeverdachte 1] verdachte voor dat deze na zijn vertrek bij Philips een BV moet oprichten van waaruit hij facturen aan [medeverdachte 1] kan gaan sturen op bepaalde projecten die [medeverdachte 1] onderhanden heeft, maar ook op projecten die mogelijk helemaal geen project worden en dat als er geen projecten zijn, [medeverdachte 1] ervoor zal zorgen dat verdachte toch geld krijgt.44
Dat het in de contacten tussen [medeverdachte 1] en verdachte niet tot concrete afspraken is gekomen met betrekking tot de wijze waarop het geld bij verdachte terecht zou komen, doet niet af aan het feit dat op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen van verdachte bezien in samenhang met de hiervoor weergegeven inhoud van opgenomen gesprekken waaraan verdachte deelnam en zijn eigen handgeschreven aantekeningen, kan worden aangenomen dat [medeverdachte 1] hem een geldbedrag van 3,5 miljoen euro heeft toegezegd. Niet goed valt in te zien waarom [medeverdachte 1] anders aanleiding zag om verdachte een richtbedrag te noemen zonder af te spreken wat er tegenover die toezegging moest staan45 en hij in diezelfde periode, te weten vanaf eind 2006 tot in 2007, aan verdachte contante betalingen deed die verrekend moesten worden met diens uitstaande tegoed.
De omstandigheid dat [medeverdachte 1] mogelijk voor zichzelf had bedacht dat hij verdachte uiteindelijk nooit een bedrag in de orde van grootte van drie à vijf miljoen euro zou betalen46, kan aan voorgaande conclusie evenmin afdoen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze toezegging, op grond van de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor zijn weergegeven, kan worden aangemerkt als een belofte in de zin van artikel 328ter Sr.
Contante betalingen tot een bedrag van € 135.000
Vanaf het laatste kwartaal van 2006 tot in 2007 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte contante betalingen tot een totaal bedrag van € 135.000 gedaan. Verdachte heeft dit bedrag in gedeeltes van € 5.000 à € 10.000 of soms zelfs € 15.000 per keer betaald gekregen. Het betrof een netto vergoeding en in verband met deze betalingen zou een bruto bedrag van € 270.000 van zijn met [medeverdachte 1] afgesproken tegoed van 3,5 miljoen euro afgaan.47
[medeverdachte 1] bevestigt de aan verdachte gedane betalingen vanaf het derde kwartaal van 2006 die hij - ter indicatie van de omvang - plaatst in de categorie honderdduizend. [medeverdachte 1] geeft aan dat het ook bij deze betalingen ging om verdachtes betrokkenheid bij Symphony en 126 waardoor voor hem (onderdelen van) die transacties soepeler verliepen en welk contact hem wat waard was. De contante betalingen rond de Kerst van 2006 betroffen iets wat niet afgesproken was, maar waarom verdachte had gevraagd, aldus nog steeds [medeverdachte 1].48
Horloges
Daarnaast heeft verdachte - in dezelfde periode als waarin hij contant geld ontving - van [medeverdachte 1] horloges gekregen.49 [medeverdachte 1] heeft deze gift bevestigd en verklaart dat verdachte, die drie specifieke horloges wilde hebben, hem daartoe in het derde kwartaal van 2006 heeft benaderd, waarop hij die horloges via [medeverdachte 6] heeft besteld en aan verdachte heeft laten overhandigen.50 In een stuk dat door [medeverdachte 6] SBS-overzicht is genoemd met daarop de datum 18 november 2006, wordt onder meer vermeld "V Clocks for El Gore 10.250 + 6.500 + 5.850 + extra witte band 500" en in de rechterbovenhoek "2XJeager Le Coultre horl. (El Gore) 1XCartierhorl. + extra band Wit (El Gore)".51 [medeverdachte 6], die verklaart dit overzicht te hebben opgemaakt, heeft de daarop vermelde twee horloges van het merk Jaeger Le Coultre en één horloge van het merk Cartier voor verdachte aangeschaft en aan [medeverdachte 1] gefactureerd.52 Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 6] deze horloges vervolgens op 21 december 2006 bij het Mövenpick hotel te Den Bosch aan verdachte laten overhandigen.53
Op 13 februari 2006 heeft verdachte voor akkoord ondertekend de Gedragscode Philips Real Estate Investment Management BV (PREIM), welke gedragscode op 1 januari 2006 in werking is getreden en de vóór die datum geldende gedragscode van PREIM verving.54 Volgens deze gedragscode is het - zakelijk weergegeven - onder meer medewerkers van PREIM niet toegestaan giften in welke vorm dan ook, aan te nemen van (potentiële) zakelijke relaties van het Pensioenfonds. Verdachte stelt dat hij zich niet aan de gedragscode heeft gehouden en dat hij, hoewel daartoe wel gehouden, de door hem ontvangen giften en een belofte - die steeds gerelateerd zijn geweest aan zijn functie - niet aan zijn werkgever heeft gemeld.55
Feit 3
Verdachte kreeg vanaf het moment dat hij een commerciële functie bij Philips Pensioenfonds had, te maken met mensen die geïnteresseerd waren in het kopen van onroerend goed van Philips en daarvoor wel iets over hadden. Vrijwel alle potentiële kopers waren bereid om iets te betalen om onroerend goed van Philips te kunnen kopen. De bedragen die verdachte dan kreeg waren gerelateerd aan de koopsom, een soort courtage waarbij gedacht moet worden aan percentages van viertiende of een half procent. 56 Als een potentiële koper zich bereid verklaarde iets extra's te willen doen in de richting van verdachte, volgde een onderhandeling over het percentage dat hij zou gaan ontvangen.57
Met betrekking tot deze courtage- of adviesgelden, zoals verdachte deze betalingen noemt, deed verdachte een goed woordje voor een bepaalde potentiële koper zodat deze bij Philips aan tafel kon komen en de kans kreeg om onroerend goed te kopen. In de periode vanaf begin 2000 tot eind 2003 is het percentage in onroerend goed belegd vermogen van Philips Pensioenfonds verlaagd door grote pakketten onroerend goed te verkopen aan [betrokkene 1], [betrokkene 9] en [betrokkene 10].58 De potentiële kopers van onroerend goed van Philips waren bijna altijd [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 1].59 Met betrekking tot de verkoop in 2004 van een pakket onroerend goed, waaronder het Savornin Lohmanplein in Den Haag, aan [betrokkene 9], heeft verdachte van [betrokkene 9] een bedrag van € 700.000 ontvangen.60 Daarbij heeft verdachte [betrokkene 9] gegevens verstrekt onder meer over de huren, de leegstand en de onderhoudsituatie van bepaalde objecten die in de verkoop zouden gaan.
Verdachte heeft met betrekking tot deze betaling van [betrokkene 9] op 17 mei 2010 ter gelegenheid van een verhoor als getuige een verklaring overgelegd die hij, verdachte, op 24 december 2009 ten overstaan van een notaris heeft afgelegd en waarin hij aangeeft nimmer € 700.000 van [betrokkene 9] te hebben ontvangen en in zijn verklaringen die in het dossier zijn opgenomen onder V39-01 en V39-15 op dat punt niet de waarheid te hebben gesproken. Tegelijkertijd heeft verdachte bij de rechter-commissaris, weliswaar als getuige, ten aanzien van de vragen of hij bij de notaris de waarheid heeft gesproken, waarom hij eerder anders heeft verklaard en op wiens initiatief of verzoek hij deze notariële verklaring heeft afgelegd, zich steeds op zijn verschoningsrecht beroepen en ook ter terechtzitting heeft hij - als verdachte in zijn eigen zaak - zich bij alle vragen, die onder meer deze kwestie betroffen, op zijn zwijgrecht beroepen. Onder die omstandigheden hecht de rechtbank geen geloof aan de inhoud van deze notariële verklaring. Daarbij acht de rechtbank van belang dat - terwijl al niet valt in te zien waarom verdachte aanvankelijk een voor zichzelf belastende verklaring heeft afgelegd als deze niet juist zou zijn - het in die notariële verklaring enkel gaat over één concrete betaling van [betrokkene 9] en verdachte niet is teruggekomen op zijn verklaring dat hij adviesgelden van kopers van onroerend goed van Philips ontving. De rechtbank zal verdachte daarom houden aan zijn bij de FIOD-ECD afgelegde verklaring, in het dossier opgenomen onder V39-15.
Verdachte heeft de zogenoemde courtage- of adviesgelden altijd contant ontvangen. Tot een zeker moment waarop dat niet meer kon, heeft verdachte deze contant door hem ontvangen gelden onder meer in Nederland afgegeven aan een niet met name genoemde medewerker van de Dexia bank, die er vervolgens voor zorgde dat het geld terecht kwam op zijn bankrekening in Zwitserland.61 Deze gelden werden volgens verdachte contant aan hem betaald omdat hij deze uit hoofde van zijn werk niet mocht aannemen.62
Dat verdachte daadwerkelijk de beschikking had over een Zwitserse bankrekening vindt bevestiging in op 13 november 2007 in zijn woning aangetroffen kopieën van Franstalige overzichten van investeringen verdeeld over drie verschillende (sub)rekeningen, welke overzichten zijn gedateerd 21 maart 2007 en waarbij de investeringstegoeden op deze drie subrekeningen op genoemde datum samen ruim 4 miljoen euro bedragen.63 Het op deze overzichten vermelde rekeningnummer [rekeningnummer] correspondeert met het nummer van een depotrekening die wordt vermeld in een - eveneens bij verdachte thuis aangetroffen - brief van de Dexia Bank Privée te Zwitserland d.d. 12 oktober 2005 gericht aan Orchidee SA.64
Verder is aan de hand van gegevens die staan vermeld in van de Belastingdienst verkregen kopieën van de aangiften inkomstenbelasting van verdachte over de jaren 2003 tot en met 2007 gebleken dat verdachte op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij de beschikking had over een buitenlandse bankrekening en/of buitenlandse tegoeden.65
Op grond van de hiervoor geschetste gang van zaken heeft verdachte in privé uit hoofde van zijn functie bij PREIM van kopers van onroerend goed van Philips Pensioenfonds gelden ontvangen die hij niet aan zijn werkgever heeft gemeld, welke gelden hij vervolgens buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten, waaronder de Belastingdienst, heeft gehouden door ze te laten storten op een buitenlandse (code)rekening. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de werkelijke aard en/of herkomst van deze van misdrijf afkomstige gelden verborgen en/of verhuld.
Feit 4 (project Teteringen)
In zijn hierboven al genoemde functie van Hoofd Portefeuille Management en later - informeel met ingang van december 2006 maar formeel pas met ingang van 7 maart 2007 - als directeur bij PREIM, is verdachte betrokken geweest bij het project Teteringen.66
Dit project betreft een locatie in Breda waar Landquest NV van de gemeente Breda een stuk bouwgrond kan kopen om daarop 81 appartementen, verdeeld over drie gebouwen, te ontwikkelen.67 Landquest NV, een vennootschap waarvan [medeverdachte 1] enig bestuurder is, heeft deze woningen in februari 2006 te koop aangeboden aan PREIM68, waarbij PREIM in het kader van een mogelijke desinvestering Landquest NV in de gelegenheid stelde het project Minervaplein, bestaande uit woningen en kantoren aan de Michelangelostraat, de Minervalaan, het Minervaplein en de Rubensstraat te Amsterdam, te kopen.69 Verdachte verklaart vanuit zijn functie bij PREIM de contacten met Landquest NV, het bedrijf van [medeverdachte 1] te hebben onderhouden70, hetgeen [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting heeft bevestigd.71 Op 21 maart 2006 bericht [medeverdachte 2], dan nog in zijn hoedanigheid van directeur van PREIM, aan mededirecteur [betrokkene 2] dat de onderhandelingen met Landquest NV over de verkoop van het complex Minervaplein zijn afgerond en hij vraagt goedkeuring voor deze verkoop alsmede voor het, onder voorbehoud, doen van een investering met betrekking tot de verwerving van voorlopig circa 134 nieuwe woningen (circa 84 appartementen en circa 50 grondgebonden woningen) te Breda in het uitbreidingsgebied Teteringen, die aan Landquest NV zullen worden toegewezen en waarop Philips Pensioenfonds een "right of first refusal" (de rechtbank begrijpt: het recht van eerste koop) krijgt.72 Het complex Minervaplein is op 3 oktober 2006 door het Philips Pensioenfonds verkocht aan Landquest NV.73 In 2007 vervolgen [medeverdachte 1] en verdachte de onderhandelingen over de aankoop door Philips Pensioenfonds van het project Teteringen. Deze onderhandelingen hebben plaatsgevonden onder meer op het kantoor van PREIM te Eindhoven maar ook in het Mövenpick hotel te Den Bosch en het Holiday Inn Hotel te Amsterdam.74
Verdachte verklaart dat daarbij door [medeverdachte 1] is aangegeven dat als het project aan Philips Pensioenfonds met winst zou worden verkocht, [medeverdachte 1] en hij deze winst zouden delen.75 De bedoeling van deze afspraak was volgens verdachte te bevorderen dat Philips Pensioenfonds project Teteringen zou aankopen.76
Uit stukken in het dossier blijkt dat PREIM aan onder meer Stec Groep BV en aan [vennootschap 15] advies heeft gevraagd over (markt)koop- en huurprijzen in verband met de mogelijke verwerving door PREIM van de woningen in het project.77 Verdachte zegt hierover dat aan deze bedrijven is gevraagd te onderzoeken met welke BAR (bruto aanvangsrendement, rb) PREIM daar woningen met huurniveaus kon realiseren en dat hij daarover ook met [medeverdachte 1] heeft gesproken. [medeverdachte 1] had volgens verdachte een hogere verkoopprijs in gedachten, terwijl uit de genoemde (externe) adviezen andere cijfers met een mindere opbrengst kwamen, waardoor de verkoopprijs van het project ook lager zou zijn. [medeverdachte 1] heeft aan hem gevraagd of hij toch de hogere verkoopprijs kon regelen en op die manier probeerde [medeverdachte 1] de prijs die PREIM voor het project zou moeten betalen te sturen, aldus verdachte. Uiteindelijk is het project niet door Philips Pensioenfonds aangekocht omdat de prijs te hoog was.78
[medeverdachte 1] heeft als getuige ter terechtzitting bevestigd dat hij verdachte heeft geprobeerd te overtuigen dat Philips Pensioenfonds dit project, ondanks dat het rekenkundig niet rond te krijgen was, toch moest kopen door verdachte voor te houden dat er voor hem ook iets in zou zitten, waarbij hij het heeft over het misschien samen verdienen van een miljoen.79 Of die winst daadwerkelijk 1 miljoen (euro, rb) zou zijn, was niet duidelijk, aldus verdachte.80 Tegelijkertijd bespreken verdachte en [medeverdachte 1], onder meer tijdens een op 15 mei 2007 opgenomen gesprek, waarvan de schriftelijke uitwerking zich in het dossier bevindt, het scenario dat het niet lukt om project Teteringen aan PREIM te verkopen; in dat geval, zo geeft [medeverdachte 1] aan, zullen ze het project samen gaan uitponden en er nog veel meer geld aan verdienen.81 Verdachte heeft met betrekking tot dit gesprek verklaard dat [medeverdachte 1] hem inderdaad heeft gezegd dat verdachte, ook in het geval [medeverdachte 1] het project zelf zou gaan uitponden, zou delen in de opbrengst die [medeverdachte 1] krijgt.82 Ook in een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte op 20 augustus 200783 bespreken zij de mogelijkheid dat de verkoop van het project aan Philips Pensioenfonds geen doorgang zal vinden, in welk geval ze het project zelf gaan uitponden. Dat verdachte ook bij het niet doorgaan van de verkoop van Teteringen aan Philips Pensioenfonds, op geld uit dit project kan rekenen, valt tevens op te maken uit een in het dossier opgenomen schriftelijke uitwerking van een gesprek dat [medeverdachte 1] en verdachte op 27 augustus 2007 voeren en waarin verdachte [medeverdachte 1] vraagt "Die ton die blijft minimaal, [voornaam medeverdachte 1], hè?", hetgeen [medeverdachte 1] vervolgens bevestigt.84
Naar aanleiding van de door [medeverdachte 1] namens Landquest NV schriftelijk gedane koopaanbieding inzake het project Teteringen, gedateerd 13 september 200785, heeft PREIM bij brief van 1 oktober 2007 laten weten van die aanbieding, onder meer gezien de koopsom, geen gebruik te maken.86
Ook ter zake van zijn betrokkenheid bij project Teteringen geldt dat verdachte op 13 februari 2006 voor akkoord heeft ondertekend de per 1 januari 2006 in werking getreden Gedragscode Philips Real Estate Investment Management BV (PREIM).87 Verdachte heeft zich niet aan de gedragscode gehouden en, hoewel daartoe wel verplicht, de door hem van [medeverdachte 1] aangenomen belofte - die gerelateerd is geweest aan zijn functie - niet aan zijn werkgever gemeld.88
4.4. Bespreking van de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 5)
Algemeen
Het openbaar ministerie heeft zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld, dat de organisatie hier heeft gegolden als een noodzakelijke voorwaarde: zonder een gestructureerd samenwerkingsverband had het overgrote deel van de afzonderlijk ten laste gelegde strafbare feiten, voor de voltooiing waarvan vele handlangers nodig waren, niet eens gepleegd kunnen worden.89 Dat betekent tevens dat de aan verdachten in de zaken die voortvloeien uit het zogenaamde Klimop-onderzoek ten laste gelegde deelneming aan een of - in een aantal gevallen - twee criminele organisaties, bepaald niet moet worden gezien als een nodeloze toevoeging aan de tevens geformuleerde verdenkingen van betrokkenheid bij het plegen van specifieke delicten. De fraudes konden in zijn opvatting alleen worden gepleegd bij de gratie van het bestaan en de instandhouding van een crimineel samenwerkingsverband. Om die reden is aan alle in aanmerking komende verdachten deelneming aan één of twee criminele organisaties ten laste gelegd, één die de plundering van Bouwfonds op het oog had en één die zich bezighield met de oplichting van Philips Pensioenfonds en de omkoping van zijn directeuren. De twee onderscheiden criminele organisaties - zo stelt het openbaar ministerie - maken juist het hart uit van het fraudecomplex, van de verdenkingen en van de verwijtbaarheid.
Het noodzakelijke samenwerkingsverband kreeg een gestructureerd karakter door investeringen in juist die samenwerking waardoor een eigen normen- en waardenkader ontstond. De toegezegde beloning - vaak op termijn te incasseren - voor geleverde prestaties bond de deelnemers aan de organisatie en zorgde voor een eigen dynamiek, omdat uittreding zeer nadelig zou uitpakken. Naar de opvatting van het openbaar ministerie raken de zojuist genoemde karakteristieken - de noodzaak van een gestructureerd samenwerkingsverband voor het verwezenlijken van de fraude en de eigen dynamiek van dat verband - het wezen van het fraudeproces dat de afronding vormt van het Klimop-onderzoek.
De samenwerking onder de deelnemers van de organisatie werd ingegeven door de bij hen bestaande wetenschap dat het geheel (de organisatie) groter, sterker en corrumperender is dan de som der delen, zo stelt het openbaar ministerie waaraan het nog toevoegt dat de criminele organisatie van [medeverdachte 1] cum suis wordt gekenmerkt door haar parasitisme. Daarmee wordt bedoeld dat de leden zich nestelen in reguliere - min of meer goed georganiseerde - ondernemingen, zich als het ware naar binnen vreten, hun eigen omgeving creëren binnen de "gastheer" en vervolgens aan de slag gaan om de onderneming zo veel mogelijk leeg te zuigen.90 Voor bewezenverklaring van het essentiële bestanddeel dat vervuld moet zijn, wil van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake zijn, het oogmerk op het plegen van misdrijven, onderscheidt het openbaar ministerie twee groepen misdrijven: oplichting en verduistering door middel van valse stukken en betalingen dan wel niet-ambtelijke omkoping enerzijds en het witwassen van het daarmee verkregen geld anderzijds. Om ontdekking van de gronddelicten te voorkomen moesten de opbrengsten geruime tijd verborgen blijven totdat zich een gelegenheid voordeed deze te verdelen. Omdat het witwassen er tevens voor zorgde dat geen directe relatie kon worden gelegd met de desbetreffende gronddelicten kan witwassen als een van de doelstellingen van de organisatie worden aangemerkt.91
Op zichzelf acht de rechtbank een georganiseerde gang van zaken als gepresenteerd door het openbaar ministerie en die wordt gekenmerkt door een modus operandi die er op neerkomt dat iemand voor een door hem geïnvesteerde of geleverde prestatie veelal een beloning in de toekomst ten deel valt, heel wel denkbaar. Waar het in iedere individuele zaak om gaat is evenwel niet het antwoord op de vraag of van een op dergelijke wijze opererend samenwerkingsverband sprake is geweest, maar om het bewijs dat de individuele verdachte aan een dergelijk verband heeft deelgenomen.
Verdachte
Verdachte wordt deelname aan een criminele organisatie rondom een aantal Philips-projecten verweten. Door het openbaar ministerie wordt verdachte geplaatst in de categorie verdachten die de fraude zelf en "de diefstal" van het geld hebben mogelijk gemaakt. Zijn voornaamste waarde voor de organisatie lag in de omstandigheid dat hij, vanwege zijn positie bij Philips Pensioenfonds en zijn kennis van dit bedrijf, de zaak van binnenuit kon bedotten.92 Er kan, zo stelt het openbaar ministerie vervolgens, gelet op de betrokkenheid bij zoveel verschillende delicten geen twijfel bestaan over de aanwezigheid ook bij verdachte van onvoorwaardelijk opzet op het oogmerk van de organisatie alsmede op het deelnemen aan die organisatie. In de functies die verdachte bij PREIM heeft bekleed, eerst als tweede man achter [medeverdachte 2] en vervolgens als directeur, was zijn medewerking aan de fraude onontbeerlijk, getuige ook het feit dat verdachte [medeverdachte 2] in een aantal opmerkelijke en ronduit discutabele beslissingen heeft gesteund.93
De raadsman van verdachte voert tegenover deze door het openbaar ministerie aan verdachte toegedichte rol aan dat alle voor de criminele organisatie kenmerkende activiteiten, zoals die door het openbaar ministerie in zijn requisitoir worden opgesomd, juist buiten verdachte om gingen en dat hij daaraan niet heeft deelgenomen. Ten aanzien van verdachte kunnen slechts enkele gevallen van passieve niet-ambtelijke omkoping worden bewezen, welke verwijten reeds onder de feiten 2 en 4 op de tenlastelegging zijn opgenomen. Daarmee heeft de toevoeging van het verwijt dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die deze misdrijven beoogde, nauwelijks toegevoegde waarde, aldus de raadsman.94
Met betrekking tot de door de organisatie beoogde - en in de tenlastelegging opgenomen - misdrijven heeft de raadsman allereerst betoogd dat de door verdediging bepleite vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting en/of verduistering zich tevens dient uit te strekken tot de criminele organisatie met als oogmerk deze oplichting en/of verduistering nu deze beoogde misdrijven buiten zijn in deelneming geïmpliceerd opzet vallen. Wat betreft het door de organisatie beoogde misdrijf van valsheid in geschrift, valt volgens de raadsman op dat verdachte niet wordt vervolgd ter zake van dit misdrijf en dat in het samenvattend zaaksverbaal AH-0941 geen melding van dit misdrijf wordt gemaakt.95 Voor zover bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van passieve niet-ambtelijke omkoping door het verzwijgen tegenover zijn werkgever van giften en beloften, gaat het uitsluitend om de giften en/of beloften zoals weergegeven in de feiten 2 en 4, aldus de raadsman. Beweerdelijke gelden die verdachte van [betrokkene 9] en [betrokkene 1] zou hebben ontvangen in verband met adviezen in oude projecten hebben niet plaatsgevonden binnen de kring van verdachten in de organisatie (rondom [medeverdachte 1]) zoals die aan verdachte is ten laste gelegd.96 Ten slotte kunnen ook de feitencomplexen die door het openbaar ministerie in AH-0941 ten grondslag zijn gelegd aan het door de organisatie beoogde misdrijf witwassen volgens de verdediging niet in verband worden gebracht met de in de tenlastelegging bedoelde organisatie. Zo is van het op een Zwitserse bankrekening aangetroffen bedrag niet vastgesteld kunnen worden dat dit bedrag of een deel daarvan afkomstig is van [medeverdachte 1] dan wel dat één van de (genoemde of ongenoemde) deelnemers van de organisatie enige betrokkenheid bij het storten van deze gelden op voornoemde rekening heeft. Ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen horloges en contante geldbedragen is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte na het verkrijgen van deze voorwerpen een handeling heeft verricht die erop was gericht de criminele herkomst daarvan te verbergen of te verhullen, zodat ook dit feitencomplex niet kan bijdragen aan het bewijs van een op witwassen gericht oogmerk van de organisatie, aldus de verdediging.97 Concluderend stelt de raadsman zich op het standpunt dat ten aanzien van verdachte binnen de criminele organisatie alleen enkele gevallen van passieve niet ambtelijke omkoping bewezen kunnen worden verklaard, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de gebezigde bewijsmiddelen.98
Naar het oordeel van de rechtbank moet sprake zijn van een gestructureerd samenwerkingsverband waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken, wil sprake kunnen zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Ofschoon het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat hij zelf (een van) de door de organisatie beoogde misdrijven moet hebben gepleegd, dient men - om deelnemer te zijn - wel te behoren tot de organisatie en een aandeel te hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel die gedragingen te ondersteunen.
Het standpunt van de verdediging van verdachte, dat er op neerkomt dat door (deelnemers aan) de organisatie begane activiteiten waaraan verdachte part noch deel heeft gehad, hem ook niet zouden kunnen worden aangerekend in het kader van het verwijt dat hem wordt gemaakt uit hoofde van het bepaalde in artikel 140 Sr, miskent dat artikel 140 Sr de verwoording van een zelfstandig strafbaar feit betreft voor het begaan waarvan reeds sprake kan zijn als (nog) geen (andere) strafbare feiten zijn gepleegd maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede collectieve deelneming in de zin van voornoemd artikel.
Blijkens de in de tenlastelegging vermelde aanhef bij het op artikel 140 Sr gebaseerde verwijt en de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeksbevindingen in het dossier zoals die met name in ambtshandeling AH-0941 worden beschreven, ziet de deelneming van verdachte op de misdrijven zoals die volgens het openbaar ministerie in de projecten Symphony, 126 en Teteringen hebben plaatsgevonden; deze misdrijven zijn onder de feiten 1, 2 en 4 ook afzonderlijk aan verdachte - al dan niet in de vorm van medeplegen - tenlastegelegd. Zoals hiervoor onder 4.1 reeds is overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de oplichting en/of verduistering van het Philips Pensioenfonds in het project 126, zoals hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Daarmee kan verdachtes opzet in ieder geval niet geacht worden te zijn gericht op deelneming in georganiseerd verband aan deze beide misdrijven. Het onder feit 3 ten laste gelegde misdrijf van witwassen heeft - zo volgt uit de tekst van de tenlastelegging en de in AH-1181 neergelegde onderzoeksbevindingen - betrekking op ten name van verdachte gestelde bankrekeningen bij de Dexia Bank in Zwitserland met een tegoed op 21 maart 2007 van meer dan 4,3 miljoen euro, waarvan een gedeelte volgens de verklaring van verdachte afkomstig zou zijn van door hem ontvangen adviesgelden van potentiële kopers van onroerend goed van het Philips Pensioenfonds. Zoals in AH-0941 is gerelateerd en ook door de verdediging nog eens is benadrukt, is op basis van het verrichte onderzoek niet vastgesteld dat dit bedrag of een gedeelte daarvan afkomstig is van [medeverdachte 1]. In AH-0941 wordt in dit verband zelfs expliciet gesteld dat deze door zakenrelaties aan verdachte betaalde zogeheten adviesgelden geen betrekking hebben op verdachtes deelneming in de criminele organisatie rondom [medeverdachte 1] zodat daarop in de desbetreffende ambtshandeling inhoudelijk niet nader wordt ingegaan.99 Ten aanzien van verdachte acht de rechtbank bewezen het aan hem ten laste gelegde misdrijf van passieve niet-ambtelijke omkoping. Met betrekking tot de projecten Symphony, 126 en Teteringen kan worden gesteld dat verdachte door [medeverdachte 1] is omgekocht met horloges, geld en de belofte tot betaling van geld voor - kort samengevat - zijn soepele opstelling bij deze transacties en het verstrekken van vertrouwelijke informatie.
Hoewel vastgesteld kan worden dat er binnen deze projecten sprake is van een zekere mate van samenwerking tussen [medeverdachte 1] en verdachte, rijst de vraag of dit gegeven op zichzelf tot de conclusie kan leiden dat verdachte heeft deelgenomen aan een overkoepelend en gestructureerd samenwerkingsverband, zoals dat door het openbaar ministerie ten laste is gelegd. Voor verdachtes deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband acht de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende bruikbare aanwijzingen en harde gegevens voorhanden die voor zulk bewijs zijn vereist. Met name ontbreekt het bewijs dat sprake is (geweest) van een organisatie waarin - zoals het openbaar ministerie heeft gesteld in zijn repliek100 - verdachte een bijdrage heeft gehad die het voor de overige leden van die organisatie mogelijk maakte de door die organisatie beoogde misdrijven te plegen. Veeleer bevat het dossier aangevuld met de verklaring van [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting, aanwijzingen dat verdachte en [medeverdachte 1] een 1 op 1 relatie hebben ontwikkeld waarbij verdachte [medeverdachte 1] in de projecten 126, Symphony en later Teteringen van dienst was door hem van informatie te voorzien en/of bepaalde zaken soepel(er) te laten verlopen101, voor welke betrokkenheid [medeverdachte 1] bereid was hem een vergoeding te betalen.102 Ook de omstandigheid dat [medeverdachte 1] zijn kennis zoveel mogelijk compartimenteerde103 en het contact met verdachte bijvoorbeeld geen aanknopingspunten gaf om via hem bij [medeverdachte 2] te komen104, biedt steun aan de gedachte dat verdachte en [medeverdachte 1] een op zichzelf staande relatie hadden zonder dat verdachte deel uitmaakte van een breder organisatorisch verband. Verdachte heeft deze aard van zijn relatie met [medeverdachte 1] ook bevestigd stellende dat hij weliswaar vermoedde, maar niet wist of [medeverdachte 1] buiten hem om met andere mensen, bijvoorbeeld [medeverdachte 2], contact had over de verkooptransactie 126.105 De rechtbank acht in dit verband tevens van belang dat verdachte - in tegenstelling tot andere medeverdachten - niet voorkomt in de onder [betrokkene 17], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] aangetroffen aantekeningen of notitieboeken en dat in het dossier, buiten de contacten die verdachte met [medeverdachte 1] heeft, ook geen OVC-gesprekken of afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en andere medeverdachten zijn aangetroffen.
In zijn requisitoir heeft het openbaar ministerie nog gewezen op het feit dat [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van verdachte heeft verklaard dat hij met verdachte over Eurocenter gesprekken heeft gevoerd en hem heeft betaald om invloed op dit project te kunnen (blijven) uitoefenen.106 Nog afgezien van het feit dat deze verklaring op geen enkele manier steun vindt in andere zich in het dossier bevindende onderzoeksgegevens, bevestigt zij het beeld van een relatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] die min of meer op zichzelf staat en valt daaruit evenmin af te leiden dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een (criminele) organisatie. Blijkens de inhoud van de tenlastelegging in samenhang met hetgeen daarover bij het requisitoir naar voren is gebracht, heeft het openbaar ministerie bij het op artikel 140 Sr gebaseerde verwijt nu juist verdachtes deelname aan dat bredere georganiseerde verband voor ogen. Nu op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewijs voor zijn deelneming aan dat georganiseerde verband ontbreekt, zal de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken en is er om die reden, anders dus dan de raadsman heeft betoogd,geen plaats dit veel beperktere verband te vertalen in de voor een bewezenverklaring te bezigen bewijsmiddelen.
4.5. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
2.
PROJECTEN 126 en SYMPHONIE:
Hij in de periode van 27 juli 2004 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, telkens anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV of Philips Real Estate Investment Management B.V., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten (zulks in het kader van de vastgoedprojecten 126 en Symphonie),
giften, te weten contante geldbedragen van in totaal circa EUR 135.000 en een horloge van het merk Cartier en twee horloges van het merk Jaeger Le Coultre en een belofte, te weten de belofte tot betaling van EUR 3.500.000, heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
3.
OVERIGE PROJECTEN:
Hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 november 2007 in Nederland en/of in Zwitserland, van een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld door dit/die geldbedrag(en) op een Zwitserse bankrekening te laten en/of doen storten en dit/deze geldbedragen te beleggen in aandelen,
terwijl hij, verdachte wist dat dat/die geldbedrag(en) afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.
PROJECT TETERINGEN:
Hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 13 november 2007 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Philips Electronics Nederland BV of Philips Real Estate Investment Management B.V.,
naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn betrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een belofte,
te weten de belofte tot betaling van de helft van de winst en/of opbrengst die Landquest NV op de verkoop van het pakket Teteringen aan Philips Pensioenfonds zal gaan behalen en/of van een financiële vergoeding in geval het project Teteringen geen doorgang zal vinden, heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een gift en een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
Feit 3
Witwassen.
Feit 4
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, aannemen van een belofte en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 juni 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich toegankelijk getoond voor de verlokkingen om, naast zijn dienstbetrekking bij Philips Pensioenfonds, geld bij te verdienen en heeft daartoe initiatieven ontplooid die volstrekt onaanvaardbaar waren. Verdachte heeft zich in diverse onroerend goed-projecten van Philips Pensioenfonds laten omkopen met dure horloges, contant geld en de belofte tot betaling van miljoenen euro's en heeft daarnaast onder de noemer "courtage" jarenlang smeergelden geïnd van diverse zakelijke relaties van zijn werkgever.
Anders dan hem op grond van de geldende gedragscode was voorgeschreven heeft verdachte de hem gedane toezeggingen en ontvangen giften niet aan zijn werkgever gemeld. Afgezien van bedoelde gedragscode is het uiteraard de in de delictsomschrijving van artikel 328ter Sr neergelegde norm, die hier in het geding is: ter bescherming van de zuiverheid van de dienstbetrekking, van het vertrouwen tussen werknemer en werkgever dat door verzwijging zou worden beschaamd en van de publieke moraal, heeft de wetgever deze bepaling vastgesteld. Het moge duidelijk zijn dat verdachte met deze handelwijze het vertrouwen van zijn - inmiddels voormalige - werkgever op grove wijze heeft beschaamd.
De contante bedragen die verdachte in zijn dienstbetrekking van zakenrelaties ontving heeft hij vervolgens over laten brengen naar Zwitserland om deze daar op een beleggingsrekening te laten plaatsen. De wijze waarop verdachte dit heeft gedaan maakt dat hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze gelden. Door aldus te handelen heeft verdachte getracht deze gelden aan het zicht van de autoriteiten te onttrekken.
Ook al heet het, dat hebzucht goed is, als die ten toon wordt gespreid door iemand wie het naar objectieve maatstaven aan niets ontbreekt en die bereid is zich daartoe te laten omkopen, is er weinig reden daarvoor begrip op te brengen. Van de zijde van het openbaar ministerie is in dit verband opgemerkt, dat juist geprivilegieerde mensen, mensen met macht, geld en positie, zich aan de wet moeten houden en dat de bereidheid - ondanks een uitstekende positie en een bevoorrecht leven - normen en waarden aan de laars te lappen, tot strafverzwaring dient te leiden. Bestaande mores in de vastgoedmarkt maken de strafwaardigheid van een en ander niet anders, heeft het openbaar ministerie daaraan toegevoegd, evenmin als de media-aandacht van overwegende invloed mag zijn op de strafmaat, aangezien hoge bomen nu eenmaal veel wind vangen.
Zonder de door het openbaar ministerie genoemde uitgangspunten te verwerpen wil de rechtbank toch steeds in individuele zaken oog hebben voor alle aspecten die van belang kunnen zijn voor de bepaling van de strafsoort en de strafmaat.
Eén van die aspecten is volgens de verdediging de jarenlange buitengewoon negatieve publiciteit waaraan verdachte, meer nog dan andere medeverdachten, blootgesteld is geweest. In dit verband heeft de verdediging in het bijzonder nog gewezen op de zich in het dossier bevindende foto waarop verdachte is te zien. Met de plaatsing van die foto op de voorpagina van het Financieel Dagblad is verdachte tot een soort symbool van de zaak Klimop geworden. Hoewel de rechtbank zonder meer wil aannemen dat de media-aandacht in de zaak van (onder meer) verdachte bovengemiddeld is geweest, gaat het haar te ver om aan te nemen dat - zoals door de verdediging is betoogd - een deel van de negatieve publiciteit waaraan verdachte is blootgesteld, is veroorzaakt door het openbaar ministerie doordat deze het volledige dossier, zonder daaraan enige voorwaarde(n) te verbinden, aan Bouwfonds ter beschikking heeft gesteld. Immers, het openbaar ministerie heeft ingevolge een op hem rustende wettelijke verplichting - overigens eerst nadat de raadkamer van deze rechtbank daartoe had bevolen - stukken uit het strafdossier verstrekt aan een benadeelde partij, zodat het openbaar ministerie, ook zonder dat het aan die verstrekking voorwaarden heeft willen verbinden of daarover afspraken met de benadeelde partij heeft willen maken hetgeen in de visie van de rechtbank mogelijk was geweest, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen die benadeelde partij vervolgens met de haar verstrekte stukken doet. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat de media-aandacht en de daarin reeds verwerkte oordelen alsmede de publicatie van een - overigens door het openbaar ministerie op rechtmatige wijze verkregen foto van verdachte - een zware wissel hebben getrokken op verdachte en zijn privéleven. Deze media-aandacht is echter het gevolg van de aandacht en impact die het handelen van verdachte krijgt en heeft op de maatschappij in het algemeen en een bepaalde branche in het bijzonder. In dat licht bezien, waarbij mede betrokken wordt de hoge positie die verdachte bij Philips Pensioenfonds bekleedde, is de aandacht voor deze zaak en voor de persoon van verdachte alleszins verklaarbaar.
Van de zijde van de verdediging is er daarnaast op gewezen dat bij het bepalen van de strafmaat in matigende zin rekening gehouden dient te worden met de omstandigheid dat de ruim vier jaar die de vervolging in eerste aanleg heeft geduurd, een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inhoudt.
Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur van een zaak afhankelijk is hebben onder meer te gelden de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe ook de omvang van het verrichte onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten wordt gerekend, de invloed van verdachte en zijn raadsman op het procesverloop alsmede de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Ervan uitgaande dat bedoelde termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld, te weten 13 november 2007, kan met de verdediging worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis zal worden gewezen de vervolging van verdachte meer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank deze duur onwenselijk maar niet onredelijk lang, in aanmerking nemend de omvang van het door de FIOD-ECD verrichte onderzoek dat ook nog na 13 november 2007 heeft plaatsgevonden, de enorme omvang en de complexiteit van het Klimop-dossier, het uitgebreide onderzoek dat mede op verzoek van de verdediging in de zaak van verdachte en in de zaken van medeverdachten in het kabinet van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden alsook de tijd die de behandeling van verdachtes zaak ter terechtzitting als gevolg van de gelijktijdige berechting van diverse in dit megaproces terechtstaande verdachten, in beslag heeft genomen. De rechtbank zal aan de hiervoor gedane vaststelling omtrent de lange duur van de vervolging dan ook geen consequenties verbinden die van invloed zijn op de strafmaat.
Blijkens het requisitoir heeft het openbaar ministerie bij de formulering van zijn strafeis betrokken dat naar zijn oordeel Philips Pensioenfonds en de daarbij aangesloten pensioengerechtigden door het handelen van verdachte en zijn mededaders nadeel is berokkend. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk verwijt verdachte niet onverkort worden gemaakt. Immers, reeds uit de vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van oplichting en/of verduistering van gelden van Philips Pensioenfonds. Bovendien zou de benadeling in de visie van het openbaar ministerie met name zijn veroorzaakt doordat verdachte en zijn mededaders ervoor zorgden dat Philips Pensioenfonds bij vastgoedtransacties pakketten onroerend goed voor een te lage prijs verkocht en waarbij via winstdelingsovereenkomsten met de afnemers van die pakketten onroerend goed door onder meer verdachte werd meegedeeld in de door die afnemers (bij doorverkoop) gerealiseerde winsten.
Dat door verdachte strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de (te lage) verkoopprijzen van onroerend goed van Philips Pensioenfonds is op basis van gegevens uit het strafdossier en de informatie die het onderzoek ter terechtzitting heeft opgeleverd, niet aangetoond. Wel acht de rechtbank op basis van die gegevens en informatie aannemelijk geworden dat in de periode waarin de ten laste gelegde en deels bewezen verklaarde feiten zich afspelen de wijze van verkoop van onroerend goed door Philips Pensioenfonds zoals deze zich in het Klimop-dossier heeft voorgedaan in de projecten 126 en Ceylonstaete, te weten onderhandse pakketgewijze verkoop van onroerend goed aan een vaste groep kopers, sinds jaar en dag gebruikelijk was. Daar komt bij dat evenzeer aannemelijk is geworden dat in de periode waarin de ten laste gelegde feiten zich afspelen met betrekking tot de prijs waarvoor dergelijke pakketten onroerend goed bij Philips Pensioenfonds van de hand gingen in de markt kennelijk geen geheimen bestonden; algemeen bekend was dat deze pakketten onroerend goed voor een prijs werden verkocht die net iets boven de taxatiewaarde lag. Daaruit valt af te leiden dat commerciële belangen binnen Philips Pensioenfonds en PREIM kennelijk niet voorop stonden.
Dat op deze verkoopmethode het een en ander viel aan te merken, getuige de kritische geluiden die daarover bij tijd en wijle binnen PREIM te horen waren, laat onverlet dat verdachte daarvan geen strafrechtelijke verwijt valt te maken. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet in de strafmaat verhogende zin benadeling van Philips Pensioenfonds of pensioengerechtigden zal meewegen.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte inmiddels een schikking met de benadeelde partij heeft getroffen en daarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft terugbetaald. Daarmee heeft verdachte er in ieder geval blijk van gegeven het laakbare van zijn gedragingen in te zien. Anders dan het openbaar ministerie ziet de rechtbank in die omstandigheid aanleiding de aan verdachte op te leggen straf te matigen, zij het in zeer beperkte mate.
Door de verdediging is ten slotte bepleit dat verdachte als een van de weinigen vanaf zijn eerste verhoren openheid van zaken heeft gegeven, waarmee zijns inziens bij het bepalen van de op te leggen straf ten voordele van verdachte rekening gehouden dient te worden.
Het moge zo zijn dat verdachte in een betrekkelijk vroeg stadium van het onderzoek verklaringen heeft afgelegd waarin hij (onderdelen van) enkele strafbare feiten heeft bekend, maar - nog daargelaten dat verdachte ter terechtzitting vragen van de zijde van de rechtbank niet wenste te beantwoorden - middels een notariële verklaring is hij op een deel van de inhoud van die eerder afgelegde verklaringen teruggekomen. Hoewel het recht om te zwijgen als uitwerking van het zogeheten nemo tenetur-beginsel, als een absoluut en principieel uitgangspunt voor de procespositie van een verdachte moet worden gezien, maakt het tegelijkertijd de gestelde openheid van verdachte waarop hier een beroep wordt gedaan, uiterst betrekkelijk.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 57, 328ter en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L. Wessels en mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2012.
1 AH-0970, p. 3 en AH-0001, p. 72.
2 G53-02, p. 4 (onder).
3 G53-04, p. 18.
4 G53-02, p. 4 (midden).
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris op 23 december 2010, p. 3 (onderaan) en p. 4 (bovenaan), welk proces-verbaal in het procesdossier van verdachte is gevoegd.
6 V30-09, p. 2.
7 D-1114.
8 V39-12, p. 6.
9 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De genoemde bewijsmiddelen zijn in de voetnoten verkort aangegeven. Door verdachten afgelegde verklaringen zijn aangeduid met de letter "V", door getuigen afgelegde verklaringen met de letter "G", processen-verbaal van ambtshandeling met de letters "AH" en andere schriftelijke bescheiden met de letter "D".
10 D-2871.
11 AH-0783, p. 2-3.
12 D-0818.
13 D-2921 en G30-05, p. 8 (onder).
14 AH-0783.
15 D-2910.
16 D-0214-4.
17 G30-02.
18 D-2909.
19 D-0214.
20 G53-02.
21 D-2837.
22 D-0037, D-0038, D-0039 en D-0040.
23 AH-701, p. 3.
24 D-3014, D-3015, D-3017, D-3018, D-3019, D-3020, D-3021 en D-3022.
25 D-0915.
26 V39-12, p. 5 (onderaan).
27 V39-12, p. 5 (boven).
28 V39-13, p. 4 (onder).
29 V39-14, p. 10.
30 V39-20, p. 2.
31 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 5 (3e en 4e alinea), p. 6 (3e alinea) en p. 14.
32 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 7
(midden).
33 AH-0002A, p. 11 (onder).
34 AH-0060, p. 6.
35 V39-12, p. 5 en V39-14, p. 2 (onder).
36 V39-17, p. 7.
37 D-0698 4/7 tot en met 7/7.
38 V39-14 p. 3 (onderaan), p. 4.
39 AH-0053, p. 8 (onderaan) en p. 9 (bovenaan).
40 F-0005A en F-0037A.
41 Bijlage bij AH-0459 met daarin de handgeschreven antwoorden van verdachte, pag. 2009.03.04.120/V2-b1.
42 F-0005A.
43 F-0037A.
44 AH-0060, p. 13, 14 en 15 (bovenaan).
45 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 12.
46 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz. p. 9.
47 V39-12, pag. 5.
48 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 8.
49 V39-15, p. 7.
50 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 13 (bovenaan).
51 D-897.
52 V30-13, p. 1, 2 en 3.
53 V30-03, p. 2-3.
54 D-0573.
55 V39-18, p. 5, V39-21, p. 2.
56 V39-12, p. 2, 3.
57 V39-18, p. 3.
58 V39-15, p. 5.
59 V39-18, p. 3.
60 V39-15, p. 6.
61 V39-12, p. 4.
62 V39-18, p. 3.
63 D-0699.
64 D-0697.
65 AH-1181, p. 14.
66 V39-03, p. 2.
67 AH-0073, p. 2 en V39-03, p. 2 (midden).
68 D-1394.
69 D-1715.
70 V39-19, p. 2.
71 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 12 (onderaan).
72 D-1260.
73 D-0297.
74 V39-16, p. 4.
75 V39-19, p. 2.
76 V39-23, p. 2.
77 D-2133, D-2137-1 en D2137-2.
78 V39-16, p. 4 (1e alinea) en p. 5 (boven).
79 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 12.
80 V39-19, p. 2.
81 AH-0002A, p. 9 (iets onder het midden).
82 V39-03, p. 5 (bovenaan).
83 Schriftelijke weergave van een opgenomen en afgeluisterd telefoongesprek op 20 augustus 2007
(gespreksnummer 270085239), p. 2 (bovenaan).
84 AH-0060, p. 16 (onderaan).
85 D-1258.
86 D-1257.
87 D-0573.
88 V39-18, p. 5, V39-21, p. 2.
89 Requisitoir (behorend bij het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2011), p. 240.
90 Requisitoir, p. 243.
91 Requisitoir, p. 254.
92 Requisitoir, p. 255.
93 Requisitoir, p. 265.
94 Pleitnotities, p. 36.
95 Pleitnotities, p. 37.
96 Pleitnotities, p. 38-39.
97 Pleitnotities, p. 39-40.
98 Dupliek, p. 2 onder 1.6.
99 AH-0941, p. 8 (boven).
100 Repliek, p. 11.
101 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 6 (midden).
102 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 7 (midden).
103 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 9 (onderaan).
104 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 4 (midden).
105 V39-13, p. 2 (midden).
106 Verklaring [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting van 15 juli 2011, proces-verbaal trz, p. 3.