Uitspraak
Ontstaan en loop van de gedingen
.
2.Tussen partijen vaststaande feiten
VERSTREKTE INLICHTINGEN
echtzijn in de zin van afkomstig van de bedrijfsadministratie van de bank. Ten tweede moeten ze
accuraatzijn in de zin van overeenkomen met de werkelijkheid inzake enerzijds de namen en adressen van de rekeninghouders en anderzijds de rekeningstanden. Hieruit kan besloten worden dat de stukken zowel inzake herkomst als inhoud inderdaad een hoog gehalte aan waarachtigheid bevatten.
Een versie van het Draaiboek waarin uitsluitend de namen van belastingambtenaren en hun telefoonnummers en e-mailadressen zijn geanonimiseerd, is bij het verweerschrift overgelegd.
Onderzoek tenaamstelling naar personen
[NAMEN 1]voorlopig uit
THvoor. In Nederland is dit een gebruikelijke
T. In de gevallen waar het duidelijk was dat met TH Theo(dorus) bedoeld werd, is
CHR
C. Deze posten zijn wel opgeleverd maar voor verdere herkenning
v.
vd,
[NAMEN 2], kan worden gezocht door te matchen met
[NAMEN 2].
RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS *
[NUMMER] [NAAM 3] NLG 9,005.79 .00
426,385.000 .00 .00 435,390.79 ”
RACINE * NAME *CCY* CURRENT ACCOUNTS * DEPOSITS *
[NUMMER] [NAAM 3] NLG 912.61 .00
431,855.00 .00 .00 423,767.61 “
Redelijke schattingOndanks mijn herhaalde verzoeken om informatie en mijn verwijzing naar uw verplichtingen zoals genoemd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft u niet voldaan aan de op u rustende verplichtingen. (…)
Navordering
Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingaanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet. Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Op grond van § 43, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt deze boete verhoogd tot 100%.
Het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een of meer buitenlandse bankrekeningen (onder andere) in een land met een bankgeheim waardoor de belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit is ontnomen merk ik aan als listigheid, valsheid of samenspanning e.d. als bedoeld in § 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in § 42 juncto § 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
Redelijke schattingOndanks mijn herhaalde verzoeken om informatie en mijn verwijzing naar uw verplichtingen zoals genoemd in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft u niet voldaan aan de op u rustende verplichtingen. (…)
Uw belastbaar inkomen uit sparen en beleggen over 2002 zal ik verhogen met 50% x € 450.204 = € 225.102.
Navordering
Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingaanslag een boete op te leggen. Het betreft een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Er is sprake van (voorwaardelijke) opzet. Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. Op grond van § 43, lid 3 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt deze boete verhoogd tot 100%.
Het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een of meer buitenlandse bankrekeningen (onder andere) in een land met een bankgeheim waardoor de belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit is ontnomen merk ik aan als listigheid, valsheid of samenspanning e.d. als bedoeld in § 21, lid 3 van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in § 42 juncto § 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
- de Nota: de namen van bij het Belgisch strafrechtelijk onderzoek betrokken personen en de hierop betrekking hebbende plaatsnamen en bedrijfsgegevens;
- bijlage B11 bij de Nota: de naam van de persoon aan wie de brief genoemd als bijlage B11 gericht is;
- bijlagen B3, B4, B5, B7, B8, B10 en B11 bij de Nota: de cijfermatige informatie;
- memo redelijke schatting: de rekeningnummers;
- draaiboek: de namen van de belastingambtenaren.
- agendapunten en bijbehorende verslagen in het kader van het Project [NAAM 1];
- agendapunten en bijbehorende verslagen betrekking hebbende op de kick-off bijeenkomsten gehouden op 16 en 17 november 2006;
- een e-mail van 20 november 2006 waarin verzocht wordt de verzending van de vragenbrief aan belanghebbenden op de schorten;
- een verslag van 21 november 2006 inzake de wijze van identificatie;
- een e-mail van 5 december 2006 waarin de belastingregio’s worden geïnformeerd over het verzenden van de vragenbrief aan belanghebbenden;
- agendapunten en bijbehorende verslagen van alle bijeenkomsten gehouden door de betrokken belastingregio’s in het kader van de afpersingskwestie;
- verslag van de positieve uitkomsten van de extra identificatiecheck en chi-kwadraattoets.
.Verweerder heeft daarbij geen gevolg gegeven aan de beslissing van de geheimhoudingskamer om de namen van de belastingambtenaren vrij te geven, hoewel beperking van de kennisneming daarvan niet gerechtvaardigd is geacht.
3.Geschil en standpunten van partijen
4.Beoordeling van het geschil
- in de jurisprudentie is een aantal zaken aan de orde geweest van belastingplichtigen die aan de hand van de rekeningstandenlijsten zijn geïdentificeerd als rekeninghouder en die hebben erkend een rekening bij [A-BEDRIJF] te hebben aangehouden;
- de gemachtigde heeft gesteld dat hij 150 belanghebbenden vertegenwoordigt die als rekeninghouder bij [A-BEDRIJF] zijn geïdentificeerd. Dat betekent dat hij ten minste 75 keer een (ander) deel van de rekeningstandenlijsten heeft ingezien;
- van de aangeschreven en aan de hand van de rekeningstandenlijsten geïdentificeerde rekeninghouders hebben erkend een rekening bij [A-BEDRIJF] te hebben aangehouden;
- diverse aan de hand van de rekeningstandenlijsten geïdentificeerde rekeninghouders die hebben erkend een rekening bij [A-BEDRIJF] te hebben aangehouden worden door de gemachtigde bijgestaan;
- gemachtigde heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de rekeningstandenlijsten niet betrouwbaar en authentiek zijn een brief bij de stukken gevoegd van [A-BEDRIJF] van 1 juni 2007 gericht aan de heer en mevrouw [NAAM 6]. Daarin worden [NAAM 6] als cliënten door [A-BEDRIJF] op de hoogte gesteld van het Project. [NAAM 6], die ook door gemachtigde worden bijgestaan, komen voor op de rekeningstandenlijsten met hetzelfde rekeningnummer als vermeld op de brief van [A-BEDRIJF].
De rechtbank deelt de twijfel van eisers met betrekking tot de authenticiteit van deze renseignementen niet. Gelet op de toelichting die is ontvangen van de Belgische autoriteiten bij de brief van 18 februari 2005, heeft de rechtbank geen aanleiding voor de veronderstelling dat de in de renseignementen opgenomen gegevens niet van [A-BEDRIJF] afkomstig zouden zijn. Daarnaast is van belang dat ook uit de informatie die van de rekeninghouders is verkregen die hebben erkend een rekening bij [A-BEDRIJF] aan te houden of te hebben aangehouden, niet valt af te leiden dat er sprake zou zijn van onjuiste of onbetrouwbare informatie. In dit licht is de enkele stelling van eisers dat [A-BEDRIJF] heeft ontkend dat de renseignementen van haar afkomstig zijn, geen grond voor een ander oordeel. Dat eisers op hun eigen computer op eenvoudige wijze een document kunnen maken dat overeenkomt met de rekeningstandenlijsten doet aan vorenstaande niet af, nu het voor de beoordeling van de betrouwbaarheid gaat om de vraag of de in de renseignementen opgenomen gegevens afkomstig zijn van [A-BEDRIJF]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van de juistheid van de in de renseignementen opgenomen gegevens kan worden uitgegaan.
Gelet op de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat eisers als rechthebbenden konden worden geïdentificeerd, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat eisers over de gevraagde gegevens en inlichtingen beschikten, of konden beschikken en bestond er ook voldoende aanleiding om aan eisers nadere inlichtingen omtrent die rekening te vragen als door verweerder is gedaan. Dit brengt mee dat eisers, ingevolge het bepaalde in artikel 47, eerste lid, van de AWR, verplicht waren om de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eisers hebben deze gegevens, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, niet verstrekt.
Het hiervoor overwogene geldt, aldus nog steeds de Hoge Raad:
- ongeacht het antwoord op de vraag of de aanwijzingen zijn verkregen voor of na afloop van de termijn die geldt voor navordering met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in de eigen staat, en
- zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent.
Het in het arrest van het Hof van Justitie (in punt 47) genoemde evenredigheidsbeginsel verzet zich ertegen dat de inspecteur met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in een andere lidstaat, ook na het hiervoor genoemde aanvaardbare tijdsverloop gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 16, vierde lid, van de AWR om een navorderingsaanslag op te leggen op een tijdstip waarop de ten aanzien van binnenlandse tegoeden geldende vijfjaarstermijn van artikel 16, derde lid, van de AWR is verstreken. De rechtvaardiging die het Hof van Justitie aanwezig heeft geacht voor de aan toepassing van artikel 16, vierde lid,van de AWR verbonden beperking van het vrije verkeer, is gelegen in het waarborgen van de doeltreffendheid van de fiscale controles en het bestrijden van belastingfraude. Die rechtvaardiging is er niet als ten aanzien van (inkomsten uit) buitenlandse tegoeden de navorderingstermijn die voor (inkomsten uit) binnenlandse tegoeden zou gelden verder wordt overschreden dan uit het in hiervoor overwogene voortvloeit.
Uit de verklaring voor recht van het Hof van Justitie volgt bovendien dat het bovenstaande geen wijziging ondergaat door het feit dat met de desbetreffende aanslagen boeten samenhangen.
- de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 zijn terecht aan eiser opgelegd.
- de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 ten name van eisers zijn niet opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn, zodat deze op dit punt dan ook in stand blijven.
5.Proceskosten
- De gemachtigde treedt op voor een groot aantal belastingplichtigen en in totaal voor 172 zaken in dit Project. Bij dit Project is sprake van een identiek samenstel van feiten en omstandigheden. De beroepen zijn in alle zaken in de periode van 2008 tot en met 2011 ingediend.
- Gemachtigde heeft in alle zaken de bezwaren en beroepsgronden op (nagenoeg) identieke wijze ingebracht, waarbij het individuele element in de regel beperkt van omvang was.
- De zaken van een viertal eisers zijn gezamenlijk behandeld op 17 januari 2012. Daarna zijn alle zaken die bij de rechtbank aanhangig waren in verband met het Project en waarbij gemachtigde was betrokken, gelijktijdig op de regiezitting van 21 februari 2012 en de zitting van 19 juni 2012 behandeld. Ter zitting van 21 februari 2012 hebben partijen ermee ingestemd dat het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de zitting van 17 van januari 2012 en de pleitnota’s die aldaar zijn overgelegd voor wat betreft de algemene vraagstukken voor alle zaken geldt.
- Gemachtigde heeft in de zaken van een tweetal (andere) eisers een conclusie van repliek ingediend, en heeft vervolgens na de zitting van 21 februari 2012 ten behoeve van alle andere zaken (waaronder de onderhavige) één conclusie van repliek ingediend. Gemachtigde heeft voorts bij de rechtbank veelal stukken in enkelvoud ingediend die op alle zaken betrekking hebben.
- Reeds omdat niet alle 172 zaken (nagenoeg) gelijktijdig bij de rechtbank zijn ingediend, kan niet voor al deze zaken worden gezegd dat zij samenhangen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Wel is sprake van samenhang in de zin van dit artikel binnen deelgroepen van het gehele cluster aan zaken. Het maken van onderscheid tussen groepen van zaken binnen dit cluster, al naar gelang zij al dan niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend, zou echter leiden tot vergoedingen van uiteenlopende omvang, afhankelijk van de vraag of een zaak tot een samenhangende groep behoort, en zo ja, van de omvang van die groep. Dit verschil in hoogte van de vergoeding zou, gelet op de vergelijkbare omvang van de werkzaamheden van de gemachtigde voor de afzonderlijke zaken, niet gerechtvaardigd zijn.
6.Beslissing
- verklaart de beroepen van eiser gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 1995, VB 1996, doch slechts voor zover deze betrekking hebben op de kwijtscheldingsbesluiten en bevestigt deze uitspraken op bezwaar voor het overige;
- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 en verleent kwijtschelding van de verhogingen tot ƒ 5.270 (IB/PVV 1995) en ƒ 1.672 (VB 1996);
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2002 doch slechts voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vermindert de ten aanzien van eiser genomen boetebeschikking bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot € 2.052;
- verklaart het beroep van eiseres gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aan eiseres opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2002, doch slechts voor zover het de boetebeschikking betreft;
- vermindert de ten aanzien van eiseres genomen boetebeschikking bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot € 2.271;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.120;
- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 82 vergoedt;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding op een nadere uitspraak over het verzoek om (immateriële) schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb;
- stelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) in gelegenheid zich binnen zes weken na de verzending van de kopie van deze uitspraak door de griffier als hierna te bepalen uit te laten over het hiervoor bedoelde verzoek om schadevergoeding;
- gelast de griffier een kopie van deze uitspraak te verzenden aan de Raad voor de rechtspraak.