In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De Raad heeft aangegeven dat er na uitgebreid onderzoek signalen en risicofactoren zijn gevonden die kunnen wijzen op Pediatric Condition Falsification (PCF), waarbij ouders mogelijk een rol spelen in het ziek maken van hun kinderen. De ouders hebben hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet voldoende zijn onderbouwd.
De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen, maar de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de onderbouwing van de vermoedens van PCF onvoldoende was en dat er geen noodzaak was om de kinderen van de ouders te scheiden. De ouders hebben aangegeven open te staan voor onderzoek en hun medewerking te verlenen. De kinderrechter heeft benadrukt dat indien onderzoek naar mogelijke stoornissen niet vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden, de ouders hieraan hun medewerking moeten verlenen.
De kinderrechter heeft de beschikking van 1 augustus 2012, die de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing regelde, gehandhaafd tot 14 augustus 2012. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland voor de duur van een jaar, maar de machtiging tot uithuisplaatsing is opgeheven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen.