ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
182928 - FA RK 11-2236
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 12 juni 2012 een beschikking gegeven in een familiezakenprocedure tussen de moeder en de vader van twee minderjarigen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W.M. Neefjes, heeft verzocht om wijziging van de bestaande omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Numan, heeft verweer gevoerd en verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder ten tijde van het eerste rapport niet in staat was om de zorg en opvoeding van de minderjarigen op zich te nemen. De ouders zijn in 2002 met elkaar gehuwd, maar dit huwelijk is in 2008 ontbonden. De minderjarigen verblijven momenteel bij de grootouders aan moederszijde. De rechtbank heeft op basis van de ingediende verzoekschriften en de mondelinge behandeling op 15 mei 2012 besloten dat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is om het toekomstperspectief van de minderjarigen te beoordelen. De rechtbank heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden tot 1 oktober 2012, in afwachting van de resultaten van het onderzoek. De rechtbank heeft ook verzocht om een schriftelijk bericht van de Raad over de voortgang van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM A + R

Sector civiel
familie- en jeugdrecht
omgang/hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: 182928 / FA RK 11-2236 (omgang) en 192045 / FA RK 12-1418 (hoofdverblijfplaats)
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 juni 2012
in de zaak van:
[moeder],
wonende te Purmerend,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.M. Neefjes, kantoorhoudende te Purmerend,
tegen
[vader],
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D. Numan, kantoorhoudende te Amsterdam,
en in de zaak van:
[vader],
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D. Numan, kantoorhoudende te Amsterdam,
-- tegen --
[moeder],
wonende te Purmerend,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.W.M. Neefjes, kantoorhoudende te Purmerend.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder van 23 juni 2011, op dezelfde datum ingekomen;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader van 10 november 2011, op dezelfde datum ingekomen;
  • de dagbepalingsbeschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 december 2011;
  • de dagbepalingsbeschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 maart 2012, en de daarin vermelde stukken;
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 3 mei 2012, ingekomen op 4 mei 2012.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2012 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. Neefjes en de vader door
mr. Numan. Voorts waren aanwezig de grootouders (mz) in hun hoedanigheid van pleegouders van de minderjarigen.
1.3
De [minderjarige] heeft zijn mening in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op 24 juli 2002 in Amsterdam met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 26 maart 2008 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2008.
2.2
Door dit huwelijk is gewettigd de minderjarige [minderjarige]:
-[minderjarige], geboren op 31 december 1999 in de gemeente Amsterdam.
2.3
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [minderjarige]:
- [minderjarige], geboren op 21 maart 2004 in de gemeente Amsterdam.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze minderjarigen.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de grootouders aan moederszijde.
2.3
Bij beschikking van 9 juni 2009 is een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met de vader bepaald, die inhoudt dat hij gerechtigd is tot omgang met de minderjarigen:
  • één keer per veertien dagen van vrijdag om 18.00 uur tot zondag om 18.00 uur;
  • de helft van de schoolvakanties in onderling overleg te bepalen.

3.Verzoek

3.1
De moeder heeft wijziging verzocht van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals deze bij eerdergenoemde beschikking van 9 juni 2009 is vastgesteld, in die zin dat de regeling komt te vervallen en een nieuwe regeling eerst in werking zal kunnen treden nadat daarover overleg is gevoerd en overeenstemming is bereikt tussen Bureau Jeugdzorg, Spirit en de vader.
3.2
De moeder heeft in eerste instantie aangevoerd zich zorgen te maken over de wijze waarop de vader de omgangsweekenden invult. Zo heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats, en brengt hij de minderjarigen tijdens de omgangsweekenden op wisselende adressen onder en weigert hij de moeder hierover te informeren.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vader heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht te bepalen dat de huidige weekendregeling in stand blijft.
De vader heeft de rechtbank voorts verzocht de regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uit te breiden, zodat hij naast de weekendregeling omgang heeft met de minderjarigen:
  • elke week op woensdag uit school tot de volgende ochtend;
  • de helft van de vakanties.
4.2
Bij afzonderlijk verzoek heeft de vader verzocht om het blokkaderecht van de grootouders op te heffen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen.
4.3
De vader heeft aangevoerd dat de minderjarigen na de scheiding enige tijd bij hem hebben gewoond. Hij was in deze periode niet in staat de volledige zorg voor hen op zich te nemen. Als gevolg van de scheiding is de vader door een moeilijke periode gegaan. Hij heeft zijn baan verloren en zijn moeder is erg ziek geworden. In overleg met alle betrokkenen heeft hij grootouders (mz) in februari 2009 verzocht de kinderen tijdelijk bij zich te nemen en op te voeden.
De moeder is vanaf 2008 op en af opgenomen geweest in verband met psychische klachten en is nu vermoedelijk opgenomen in een psychiatrische kliniek in Castricum. De vader acht haar niet in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen.
De vader heeft zijn leven weer op de rit en woont al geruime tijd bij zijn huidige partner. Hij is op zoek naar een baan en wordt hierin bijgestaan door een maatschappelijk werkster.
De vader acht het moment aangebroken dat de kinderen weer bij hem hoofdverblijf hebben. Hij heeft dit aan pleegouders verzocht, maar die hebben afwijzend gereageerd.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank overweegt dat op 1 maart 2009 de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking is getreden. Deze wet heeft directe werking. In deze wet is, in geschillen waarbij de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, de terminologie gewijzigd, in die zin dat de rechter in plaats van een regeling inzake de omgang een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag kan vaststellen, of wijzigen, welke regeling onder andere een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken kan omvatten. Hoewel de rechtbank in deze beschikking de term “omgangsregeling” zal hanteren, wijst de rechtbank partijen erop dat in plaats daarvan dient te worden gelezen: “een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken”.
5.2
Op de zitting van 11 november 2011 is een begin gemaakt met de mondelinge behandeling. De zaak is pro forma aangehouden, omdat Spirit recent bij de kinderen betrokken was geraakt en het verloop van de contacten met Spirit afgewacht zou worden.
5.3
Op de zitting van 15 mei 2012 is naar voren gekomen dat de communicatie tussen partijen stroef verloopt, en dat Spirit daar niet veel verandering in heeft kunnen brengen. De vader heeft aangegeven zich door Spirit niet gehoord te voelen.
5.4
Namens de moeder is aangegeven ze haar verzoek om de omgang tussen de vader en de kinderen te stoppen niet handhaaft. Zowel de moeder als de pleegouders hebben laten weten dat de omgang goed verloopt en dat de kinderen dol zijn op hun vader.
5.5
Namens de moeder en de pleegouders is aangegeven dat zij de vader ongeschikt achten om de zorg voor de minderjarigen volledig op zich te nemen. Het betreft bijzondere kinderen die veel tijd en bijzondere zorg nodig hebben. De vader heeft een kleine woning met weinig ruimte voor de minderjarigen. Hij heeft geen werk en geen uitzicht op een andere woning. De moeder heeft aanwijzingen dat de vader zich bezighoudt met drugs(handel). Tenslotte heeft de vader zich de afgelopen periode niet aan de afspraken met Spirit gehouden, aldus moeder en de pleegouders.
5.6
De vader heeft betwist niet over een geschikte woonruimte te beschikken om de kinderen te huisvesten. Hij heeft zijn leven weer op de rit. Van drugsgebruik, laat staan handel is geen sprake, aldus de vader.
5.7
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) nodig is. Het onderzoek moet gaan over het toekomstperspectief van de minderjarigen, namelijk welke hoofdverblijfplaats het meest in hun belang te achten is. Daarnaast dient – indien hoofdverblijfplaats bij de pleegouders het meeste in het belang van de minderjarigen te achten is – gekeken te worden of het belang van de minderjarigen zich tegen een (uitbreiding van de) omgangsregeling met de vader verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling de minderjarigen het beste af zijn. Indien uit het onderzoek blijkt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zouden moeten hebben, dient bekeken te worden hoe de omgang met de overige betrokkenen vormgegeven zou moeten worden.
De onduidelijkheid over het toekomstperspectief trekt op dit moment een zware wissel op alle betrokkenen. De rechtbank verzoekt de Raad dan ook het onderzoek zo snel mogelijk te verrichten.
5.8
Nu alle partijen hebben aangegeven dat de omgang tussen vader en de minderjarigen goed verloopt en dat de minderjarigen het leuk vinden, is de rechtbank van oordeel dat de huidige omgang in afwachting van het onderzoek door dient te lopen.
5.9
Tegen het verzoek van de vader om de omgangsregeling uit te breiden met de woensdagmiddag hebben de moeder en grootouders aangevoerd dat diverse activiteiten van de minderjarigen in het gedrang komen indien zij dan naar de vader zouden gaan. Één van de jongens gaat die middag namelijk naar een clubje om zijn sociale vaardigheden te ontwikkelen, terwijl de ander dan gaat zwemmen. De rechtbank ziet aanleiding de beslissing op het verzoek om uitbreiding aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Raad.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Verzoekt de Raad voor de kinderbescherming ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5.7 en 5.9 vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren.
6.2
Houdt aan de beslissing over de hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tot 1 oktober 2012 PRO FORMA.
6.3
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank schriftelijk te berichten over de stand van zaken en aan te geven wanneer het onderzoek afgerond zal zijn en het rapport aan de rechtbank zal worden verzonden.
6.4
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 24 september 2012 door de rechtbank ontvangen dient te zijn.
Wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Veldhuijzen van Zanten, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.