ECLI:NL:RBHAA:2011:BW4461
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Compensatie voor geannuleerde vlucht en toepassing van Verordening (EG) 261/2004
In deze zaak vorderden eisers, [A.] c.s., compensatie van de luchtvaartmaatschappij Lufthansa wegens de annulering van hun vlucht LH4683 van Amsterdam naar Frankfurt op 14 juli 2010. De eisers hadden een reis geboekt die bestond uit twee onafhankelijke vluchten: van Amsterdam naar Frankfurt en van Frankfurt naar Bangkok. De annulering van de eerste vlucht leidde ertoe dat zij de aansluitende vlucht naar Bangkok misten. Eisers vorderden een schadevergoeding van € 2.700,--, gebaseerd op de Verordening (EG) 261/2004, die passagiers recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van een onvoorzien technisch mankement, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter verwierp dit verweer, aangezien uit de jurisprudentie blijkt dat technische mankementen in de regel niet als buitengewone omstandigheden worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat Lufthansa niet voldoende had onderbouwd dat het technische mankement onvoorzien was en dat de luchtvaartmaatschappij verantwoordelijk was voor de annulering.
De kantonrechter oordeelde dat de geboekte reis bestond uit twee onafhankelijke vluchten, en dat de compensatie voor de geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Frankfurt € 250,-- per passagier bedraagt. De rechter kende een totaalbedrag van € 1.000,-- toe aan [A.] c.s. en veroordeelde Lufthansa tot betaling van de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat de werkzaamheden van de gemachtigde niet voldoende waren onderbouwd. De wettelijke rente over het toegekende bedrag werd toegewezen, omdat Lufthansa niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen had voldaan.