Vonnis in gevoegde zaken van 14 december 2011
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 176396 / HA ZA 10-1713 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JEPH VASTGOED ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
opposante,
oorspronkelijk gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] C.S. BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te [plaats],
geopposeerde,
oorspronkelijk eiseres,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. S.C. de Lange te Hoofddorp,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 174341 / HA ZA 10-1401 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] C.S. BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.C. de Lange te Hoofddorp,
[gedaagde],
wonende te [plaats], [gemeente],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Jeph, [A] B.V. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure in beide zaken
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenvonnissen van 4 mei 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 juli 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in beide zaken
2.1. [A] B.V. heeft Jeph gedagvaard. Jeph is bij verstek veroordeeld bij vonnis van deze rechtbank d.d. 10 november 2010. In het verstekvonnis zijn de vorderingen van [A] B.V. integraal toegewezen. Jeph is bij (verzet)dagvaarding d.d. 2 december 2010 in verzet gekomen van voornoemd vonnis.
2.2. Jeph is op 23 oktober 2002 opgericht. Tot 30 juni 2005 waren de aandeelhouders van Jeph [B] Beleggingen B.V. voor 50% en E&P Vastgoed Beheer B.V. voor 50% van de aandelen. Sedert 30 juni 2005 is [B] Beleggingen 100% aandeelhouder en enig bestuurder van Jeph. [Gedaagde] is sinds 2 juli 2002 aandeelhouder van 95% van de aandelen in [B] Beleggingen. [A] B.V. is van 23 oktober 2002 tot 10 oktober 2008 bestuurder geweest van [B] Beleggingen. Sindsdien is [C] (middellijk) bestuurder van [B] Beleggingen. [A] is aandeelhouder en bestuurder van [A] B.V. [Gedaagde] en [A] zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
2.3. [Gedaagde] heeft onroerende zaken aan de [A-weg nummer] en [A-weg nummer] te [plaats] (hierna: ‘het pand [1]’ en ‘het pand [2]’) in eigendom gehad.
2.4. Bij de gedingstukken bevindt zich een ontwikkelovereenkomst tussen Jeph en Timmer-& Onderhoudsbedrijf Vreeken BV (hierna: Vreeken BV), gedateerd 17 juni 2003 (hierna: de ontwikkelovereenkomst). De ontwikkelovereenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. Prijsstelling
De panden worden aan de vennootschap Jeph Vastgoed Ontwikkeling BV verkocht, waarbij de prijsstelling is:
Voor het pand [A-weg] [1] € 300.000 k.k.
Voor het pand [A-weg] [2] € 500.000 k.k.
[…]
4. Overeenkomst
De vennootschap Jeph is een aannemingsovereenkomst aangegaan met Vreeken. Waarbij het pand [A-weg] [2] te [plaats] en daarna [A-weg] [1] te [plaats] zal worden verbouwd […] met als doel de panden te ontwikkelen naar acht wooneenheden. De totale aanneemsom van de aannemer zal maximaal € 625.000 (exclusief BTW) bedragen voor de ontwikkeling van deze acht wooneenheden.
[…]
6. Financiering bouw
Voor de financiering van de bouw kan de vennootschap Jeph een kredietovereenkomst aangaan.
[…]
8. Realisatie verkoop
Bij realisatie van de verkoop zal de afwikkeling van de financiële middelen als volgt zijn:
1. notaris […];
3. oude eigenaar;
4. Financier;
5. de vennootschap Jeph.
2.5. Jeph heeft het pand [2] laten verbouwen door Vreeken. Bij notariële akte van 29 januari 2004 heeft [gedaagde] het pand [2] aan Jeph verkocht en geleverd voor een bedrag ad € 500.000,-. Het pand [2] is gesplitst in vier appartementen (appartementsrechten). De vier appartementen zijn vervolgens verkocht en geleverd aan derden.
2.6. Jeph heeft het pand [1] door Vreeken laten verbouwen. Jeph heeft de nog te creëren appartementen [1] I, [1] II en [1] III verkocht aan onderscheidenlijk [X] op 4 oktober 2005, [Y] op 20 mei 2005 en [Z] op 4 januari 2006. Op 24 juli 2008 is de splitsingsvergunning verleend en op 2 februari 2009 is de splitsingsvergunning onherroepelijk geworden. Het pand [1] is daarbij gesplitst in vier appartementen.
2.7. [Gedaagde] heeft het pand [1] niet geleverd aan Jeph. Zij heeft drie appartementen verkocht en geleverd aan onderscheidenlijk [Y] op 12 en 16 juli 2010, [Z] op 12 en 23 juli 2010 en [X] op 6 augustus en 1 september 2010. [Y], [Z] en [X] hebben op onderscheidenlijk 12 juli 2010, 23 juli 2010 en 10 augustus 2010 de koopovereenkomsten met Jeph ontbonden. Het appartement [1] Hs heeft [gedaagde] behouden. [Gedaagde] heeft de koopprijs voor de drie appartementen van voornoemde kopers ontvangen.
2.8. Bij de gedingstukken bevinden zich – onder meer – elf aktes van geldlening (hierna: de geldleningsovereenkomsten), gedateerd in de periode van 24 februari 2003 tot en met 3 november 2004, waarin telkens vermeld staat dat Jeph een bedrag leent van [A] B.V. In totaal betreft het een bedrag van € 658.000. Voorts zijn bankafschriften overgelegd met corresponderende betalingen van de rekening van [A] B.V. naar de rekening van Jeph ten titel van lening. De overschrijvingen vinden steeds plaats binnen een periode van enkele dagen rondom de data die op de onderscheiden geldleningsovereenkomsten vermeld staan.
2.9. In de balans van Jeph over het boekjaar 2006 staat een lening van [A] B.V. opgenomen ad € 465.286 ultimo 2006. De balans is ondertekend door [A] en [gedaagde].
2.10. [A] B.V. heeft op 4 september 2009 ten laste van Jeph conservatoir derdenbeslag gelegd onder [Y], [X] en [Z]. [A] B.V. heeft voorts op 8 oktober 2008 ten laste van [gedaagde] beslag gelegd op de onroerende zaak, omvattende negen appartementen, aan de [A-weg] [1] te Amsterdam.
3.1. [A] B.V. heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Jeph zal veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 550.641, vermeerderd met rente en kosten. [A] B.V. heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Jeph heeft in de periode van 24 februari 2003 tot 16 september 2004 een bedrag ad € 658.000 geleend van [A] B.V.. Vervolgens heeft Jeph € 228.283 en € 137.521 afgelost, maar ook weer € 49.817 en € 49.000 geleend. Jeph weigert het nog openstaande bedrag ad € 550.641 (inclusief rente tot 31 december 2008) te voldoen, aldus [A] B.V.
3.2. Jeph vordert in verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [A] B.V. alsnog worden afgewezen. Jeph heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De inleidende dagvaarding is nietig omdat geen geldige betekening heeft plaatsgevonden. Er zijn geen (geldige) overeenkomsten van geldlening tussen Jeph en [A] B.V. Het geld waarvan de verbouwingen zijn betaald, is uiteindelijk afkomstig van [gedaagde] en haar familie en niet van [A] of [A] B.V. De zaak kan niet los worden gezien van de echtscheiding van [A] en [gedaagde]. De rode draad is dat [gedaagde] behoorlijk vermogend was en zij blind vertrouwde op [A]. [A] heeft echter grote geldbedragen verduisterd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4. Jeph vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat [A] B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door ten laste van Jeph beslag te leggen. Jeph vordert voorts dat de rechtbank [A] B.V. veroordeelt tot vergoeding van de – nader bij staat op te maken – door Jeph ten gevolge van het beslag geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met rente en kosten. Ter comparitie heeft Jeph de in de verzetdagvaarding onder IV weergegeven vordering ingetrokken.
3.5. [A] B.V. voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7. [A] B.V. vordert – samengevat en na wijziging van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 550.641,-, vermeerderd met rente en kosten. [A] B.V. heeft haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad en daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] en haar familie hebben de panden [1] en [2] in eigendom gehad. Toen de huurders uit het pand vertrokken is het plan opgevat deze panden te verbouwen tot acht appartementen om zodoende ontwikkelwinst te maken. Om belastingtechnische redenen is besloten Jeph op te richten. Jeph zou de panden (laten) verbouwen, splitsen en verkopen, zoals voorzien in de overeenkomst van 17 juni 2003 (2.4), waarmee [gedaagde] heeft ingestemd. Het geld voor de verbouwingen zou van [A] B.V. geleend worden. Vanwege fiscale motieven zou het pand pas na de verbouwing aan Jeph verkocht worden, waarna de appartementen aan derden verkocht zouden worden. Uit de verkoopopbrengst zou Jeph de koopprijs van de panden aan [gedaagde] betalen en de lening aan [A] B.V. aflossen. De ontwikkelwinst zou in Jeph vallen, hetgeen een belastingvoordeel zou opleveren.
Het pand [2] is overeenkomstig dit ontwikkelplan (hierna het ontwikkelplan) afgewikkeld. Het pand [1] is vervolgens ook verbouwd. [Gedaagde] heeft echter geweigerd het pand aan Jeph te verkopen, waardoor Jeph het pand niet heeft kunnen leveren aan [Y], [X] en [Z] en Jeph ook geen verkoopprijs heeft ontvangen. Jeph heeft de lening aan [A] B.V. daardoor niet af kunnen lossen en biedt geen verhaal. In plaats van het ontwikkelplan uit te voeren heeft [gedaagde] de appartementen zelf verkocht en geleverd aan [Y], [X] en [Z], waarmee [gedaagde] derhalve ook de ontwikkelwinst van [1] heeft geïncasseerd. [gedaagde] heeft als aandeelhouder de controle over Jeph en heeft zich de belangen van [A] B.V. als schuldeiser van Jeph onvoldoende aangetrokken. [gedaagde] handelt daarmee onrechtmatig jegens [A] B.V., aldus nog steeds [A] B.V.
3.8. [Gedaagde] heeft tot haar verweer – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er bestaat geen koopovereenkomst tussen [gedaagde] en Jeph. [Gedaagde] had dus geen verplichting om het pand [1] aan Jeph te verkopen en te leveren. Het geld dat van [A] B.V. naar Jeph is gevloeid is afkomstig van [gedaagde] en haar familie. [gedaagde] heeft nooit ingestemd met de ontwikkelovereenkomst en weet niets van Jeph. Tijdens hun huwelijk regelde [A] haar financiën en heeft zij slechts stukken ondertekend.
3.9. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.10. [Gedaagde] vordert – samengevat – verklaring voor recht dat de op 8 oktober 2008 ten laste van haar gelegde beslagen op meerdere panden vexatoir en/of onrechtmatig zijn. Daarnaast vordert [gedaagde] de veroordeling van [A] B.V. tot vergoeding van de hierdoor door [gedaagde] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat, kosten rechtens.
3.11. [A] B.V. voert verweer.
3.12. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat Jeph in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. De dagvaarding van [A] B.V. aan Jeph is zowel aan het adres van de vennootschap als aan het adres van de (middellijk) bestuurder [C] betekend. Het exploot is daarmee overeenkomstig de eisen van artikel 50 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betekend. Het tot nietigheid van de dagvaarding strekkende verweer van Jeph wordt verworpen.
4.3. [A] B.V. heeft ter onderbouwing van haar vordering de in 2.8 genoemde geldleningsovereenkomsten en bankafschriften overgelegd. Uit de bankafschriften blijkt dat tot een bedrag van € 658.000 door [A] B.V. geld aan Jeph is overgemaakt. Jeph betwist dit niet. Verder staat vast dat in de jaarstukken van Jeph een geldlening van [A] B.V. ad € 465.286 is opgenomen. Door Jeph is hier tegenin gebracht dat de geldleningsovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt. Jeph heeft deze stelling echter op geen enkele manier onderbouwd, zodat hieraan moet worden voorbij gegaan. Voorts heeft Jeph op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd haar stelling dat het geld dat [A] B.V. aan Jeph heeft geleend, afkomstig is van [gedaagde], en dat, zo begrijpt de rechtbank, [A] B.V. geen recht op terugbetaling heeft. Het had op de weg van Jeph gelegen om dit standpunt uit te leggen door het stellen van nadere omstandigheden en dit met stukken te staven. Nu Jeph dat heeft nagelaten, moet haar betoog, waaronder het verzoek om een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de herkomst van de betreffende geldstromen, falen.
Jeph heeft de hoogte van het openstaande bedrag niet betwist. Evenmin heeft Jeph de opeisbaarheid van de vordering betwist, zodat deze zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de gevorderde rente ad 7% (de rechtbank verstaat: per jaar) toewijzen, nu dit evenmin is betwist. Overeenkomstig het bepaalde in de geldleningsovereenkomsten zal de rechtbank de rente toewijzen over het openstaande bedrag in hoofdsom ad € 391.013.
4.4. [A] B.V. vordert Jeph te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 783,41 voor verschotten en € 2.580 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580).
4.5. Jeph zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Nu de comparitie gelijktijdig met de zaak 10-1401 heeft plaatsgevonden, zullen de kosten daarvoor over beide zaken worden verdeeld. De kosten aan de zijde van [A] B.V. worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- griffierecht 4.938,00
- salaris advocaat 3.870,00 (1,5 punt × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.881,89
4.6. Gelet op het voorgaande heeft [A] B.V. een vorderingsrecht op Jeph. Het beslag is derhalve niet ten onrechte of onnodig gelegd. Ook overigens is daarvan niet gebleken. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.7. Jeph zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Nu de comparitie gelijktijdig met de zaak 10-1401 heeft plaatsgevonden, zullen de kosten daarvoor over beide zaken worden verdeeld. De kosten aan de zijde van [A] B.V. worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.290,00 (1,0 punt × 0,5 × tarief € 2.580,00)
Totaal € 1.290,00
in conventie en in reconventie
4.8. [A] B.V. heeft in deze zaak aanvankelijk een beroep gedaan op een akte van cessie. Nadat [gedaagde] de geldigheid van deze cessie heeft betwist heeft [A] B.V. haar stellingen op dit punt laten varen. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan het nadien door [gedaagde] ingenomen -gewijzigd- standpunt dat er geen schuld meer is, omdat deze teniet zou zijn gegaan door de cessie. De over en weer ingenomen stellingen omtrent de akte van cessie zijn niet langer relevant en worden terzijde gelaten.
4.9. [A] B.V. heeft met verwijzing naar verschillende uitspraken van de Hoge Raad, betoogd dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Met een beroep op het feitencomplex als geheel is [A] B.V. van mening dat [gedaagde] zich de belangen van [A] B.V. onvoldoende heeft aangetrokken. In de kern komt haar verwijt erop neer dat [gedaagde], terwijl zij heeft ingestemd met de onder 2.4 vermelde ontwikkelovereenkomst - en de rechtbank begrijpt: het gehele in 3.7 weergegeven ontwikkelplan - het pand [1] door Jeph heeft laten verbouwen, dit pand niet zoals bedoeld was -net als eerder het pand [2]- aan Jeph, over welke vennootschap zij de feitelijke controle heeft, heeft geleverd maar de appartementen ten onrechte zelf heeft verkocht aan de uiteindelijke kopers. Hiermee heeft [gedaagde] in plaats van Jeph de ontwikkelwinst geïncasseerd en resteert er voor [A] B.V., die Jeph het voor de verbouwing benodigde kapitaal had geleend, slechts een oninbare vordering. Jeph biedt namelijk geen verhaal, aldus [A] B.V.
4.10. De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat [gedaagde] eigenares was van de panden [1] en [2], dat het pand [2] is afgewikkeld conform de ontwikkelovereenkomst (r.o. 2.4) en dat [gedaagde] derhalve voor dit pand € 500.000,- heeft ontvangen. [Gedaagde] heeft niet betwist dat Jeph het pand [1], net als eerder het pand [2] heeft verbouwd en vervolgens de splitsing heeft voorbereid. Niet in geschil is voorts dat Jeph de verbouwingen van beide panden heeft betaald. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken is daarnaast komen vast te staan dat Jeph de verbouwingen heeft gefinancierd door middel van leningen van [A] B.V. aan Jeph en dat Jeph thans geen verhaald biedt. Voorts is ter comparitie gebleken dat [gedaagde] Jeph niet heeft gecompenseerd voor de gemaakte kosten en dat Jeph kennelijk niet op betaling heeft aangedrongen bij [gedaagde].
Naar het oordeel van de rechtbank diende [gedaagde], als eigenaresse van het pand [1] en in de wetenschap dat het pand op kosten van Jeph grondig is verbouwd, te begrijpen dat zij Jeph in relevante mate benadeelde door Jeph niet voor de gemaakte kosten te compenseren. Het is vervolgens de vraag of [gedaagde], door het in waarde vermeerderde en gesplitste pand zelf te verkopen en de ontwikkelwinst te incasseren, daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] B.V. Daartoe is relevant of [gedaagde] wist of behoorde te weten dat [A] B.V. door haar handelwijze benadeeld zou worden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [Gedaagde] heeft, in algemene zin, aangevoerd dat zij eigenlijk niets wist van Jeph en dat zij op verzoek van [A] stukken ‘blind’ placht te ondertekenen. Wat daarvan verder ook zij, uit de gang van zaken voorafgaand en tijdens deze procedure volgt dat [gedaagde], voor zover zij niet al eerder van het ontwikkelplan en de leningen van [A] B.V. aan Jeph op de hoogte was, in elk geval op enig moment voorafgaande aan de verkoop aan [Y], [Z] en [X] daarmee bekend is geworden. Dit geldt eveneens voor de – onvoldoende betwiste – omstandigheid dat Jeph uit eigen middelen niet in staat was en is om de vordering van [A] B.V. te voldoen. Door zich bij die stand van zaken de belangen van [A] B.V. als schuldeiser van Jeph niet aan te trekken, bijvoorbeeld door het pand [1] alsnog aan Jeph te leveren of Jeph terzake de kosten van de verbouwing van dit pand te compenseren, heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens [A] B.V. (vgl: Hoge Raad 29 januari 1993, NJ 1994, 172).
4.11. Het betoog van [gedaagde] dat het ontwikkelplan slechts is bedacht om geld van [gedaagde] en haar familie te verduisteren faalt eveneens. [Gedaagde] heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd haar stelling dat het geld dat [A] B.V. aan Jeph heeft geleend, afkomstig is van [gedaagde], en dat, zo begrijpt de rechtbank, [A] B.V. geen recht op terugbetaling heeft. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dit standpunt toe te lichten door het stellen van nadere omstandigheden en dit met stukken te staven, bijvoorbeeld door bankafschriften in het geding te brengen. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten, moet haar betoog, waaronder het verzoek om een deskundigenonderzoek te laten verrichten naar de herkomst van de betreffende geldstromen, falen.
4.12. Gelet op al het voorgaande dient [gedaagde] de schade van [A] B.V. te vergoeden. De rechtbank begroot deze schade op EUR 550.641,00, zijnde het bedrag dat [A] B.V. naar -aangenomen mag worden- zou hebben ontvangen wanneer het onrechtmatig handelen van [gedaagde] wordt weggedacht. Niet in geschil is immers dat wanneer Jeph de appartementen die zijn voortgekomen uit het pand [1] aan de uiteindelijke kopers had kunnen verkopen, zij daarmee de leningen aan [A] B.V. had kunnen voldoen. Nu Jeph geen verhaal biedt en er daarom vanuit gegaan moet worden dat Jeph niet aan de veroordeling in de zaak 176396 zal voldoen, stelt de rechtbank de schade vast op het door Jeph uit hoofde van de geldleningovereenkomsten verschuldigde bedrag, inclusief rente. De per 1 januari 2009 gevorderde rente van 7 % (de rechtbank begrijpt: per jaar) is niet toewijsbaar aangezien dit een tussen Jeph en [A] B.V. overeengekomen rente vergoeding betreft en [gedaagde] het toe te wijzen bedrag ten titel van schadevergoeding dient te betalen. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen.
4.13. Uiteraard zal een eventuele betaling van Jeph, uit hoofde van hetgeen in de zaak 10-1713 zal worden beslist, in mindering strekken op het schadebedrag dat [gedaagde] aan [A] B.V. zal dienen te voldoen.
4.14. [Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Nu de comparitie gelijktijdig met de zaak 10-1713 heeft plaatsgevonden, zullen de kosten daarvoor over beide zaken worden verdeeld. De akte wijziging eis blijft voorts voor rekening van [A] B.V. De kosten aan de zijde van [A] B.V. worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- griffierecht 4.836,00
- salaris advocaat 3.870,00 (1,5 punt × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.791,44
4.15. Gelet op het voorgaande heeft [A] B.V. een vorderingsrecht op [gedaagde]. Het beslag is derhalve niet onterecht of onnodig gelegd. Ook overigens is daarvan niet gebleken. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] B.V. worden begroot op:
- salaris advocaat € 1.290,00 (1,0 punt × 0,5 × tarief € 2.580,00)
Totaal € 1.290,00
5.1. veroordeelt Jeph om aan [A] B.V. te betalen een bedrag van € 550.641,00 (vijfhonderdvijftig duizendzeshonderdéénenveertig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 7% per jaar over het bedrag van € 391.013,00 vanaf 1 januari 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Jeph in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.[2],41,
5.3. veroordeelt Jeph in de proceskosten, aan de zijde van [A] B.V. tot op heden begroot op € 8.881,89,
5.4. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.6. wijst de vordering af,
5.7. veroordeelt Jeph in de proceskosten, aan de zijde van [A] B.V. tot op heden begroot op € 1.290,00,
5.8. veroordeelt [gedaagde] om aan [A] B.V. te betalen een bedrag van € 550.641,00 (vijfhonderdvijftig duizendzeshonderdéénenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 tot de dag van volledige betaling en verminderd met eventuele betalingen door Jeph uit hoofde van de veroordeling onder 5.1 in de zaak 10-1713,
5.9. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [A] B.V. tot op heden begroot op € 8.791,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
5.12. wijs het gevorderde af,
5.13. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [A] B.V. tot op heden begroot op € 1.290,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Roell, mr. A.J. Wolfs en mr. I.A.M. Tel, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.