RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 527460 \ WM VERZ 11-1250
CJIB-nummer: [nummer]
Beslissing van de op 18 oktober 2011 in het openbaar gehouden terechtzitting voor de behandeling van beroepzaken in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) inzake het beroep van:
naam [X] B.V.
gemachtigde [Y]
adres [..]
woonplaats [..]
verder te noemen betrokkene,
tegen de beslissing van de officier van justitie van 18 augustus 2011.
Tegenwoordig: kantonrechter mr. E.C. Smits griffier D. van Leeuwen
Betrokkene en zijn gemachtigde zijn niet ter terechtzitting opgeroepen. De kantonrechter acht zich -op grond van de stukken- voldoende geïnformeerd en acht het oproepen van betrokkene en zijn gemachtigde niet noodzakelijk.
De gedraging -waarvoor de in deze procedure bedoelde administratieve sanctie is opgelegd- luidt, kort omschreven, als volgt: bij het afslaan niet het verkeer naast/links dicht achter voor laten gaan.
Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld en daartoe aangevoerd hetgeen in het beroepschrift – dat zich bij de stukken bevindt – is vermeld.
De officier van justitie heeft op dat beroep beslist. De officier van justitie heeft het beroep vernietigd. Betrokkene heeft vervolgens een verzoek gedaan om kostenvergoeding.
De officier van justitie heeft het verzoek om kostervergoeding afgewezen.
De kantonrechter beëindigt de behandeling van de zaak en doet schriftelijk uitspraak.
Motivering van de beslissing
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek om toekenning van een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid of 7:28, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht moet worden afgewezen. Daartoe dient het volgende.
In het dossier bevinden zich twee e-mails, beide van 2 maart 2011 van [X.] gericht aan [Y].
De eerste e-mail betreft een verzoek aan het CVOM tot het opsturen van een aantal documenten. De tweede e-mail maakt melding van het bezwaar van [X.] tegen de in deze zaak bedoelde boete. Dit formulier is aangemerkt als het bezwaar- of beroepschrift.
Beide e-mails zijn – kennelijk – opgesteld door [X.] zelf.
[Y] is een organisatie die via haar website tegen betaling van € 4,- of € 6,- online formulieren ter beschikking stelt. Mensen die het niet eens zijn met een opgelegde boete kunnen een formulier downloaden, dat zij zelf moeten invullen. Ook kunnen zij een zogenaamd WOB verzoek doen, waarmee stukken worden opgevraagd. De kantonrechter gaat ervan uit dat de hiervoor bedoelde e-mails van [X.] de “online ingevulde formulieren” zijn.
Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) luidt – voor zover van belang - :
"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,"
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het enkel tegen geringe betaling ter beschikking stellen van standaardformulieren, die door betrokkene moeten worden ingevuld en vervolgens worden doorgeleid naar het CVOM, niet als het verlenen van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a van het Bpb worden aangemerkt. Gesteld noch gebleken is dat op andere wijze aan de betrokkene in deze zaak rechtsbijstand is verleend.
Beslissing:
De kantonrechter:
wijst af het verzoek om vergoeding.
Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Een afschrift van deze beschikking is aan [Y]en aan de officier van justitie toegezonden op:
Tegen deze beslissing kan ingevolge art. 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden, door binnen zes weken na verzending van deze beslissing een gemotiveerd en ondertekend beroepschrift in te dienen bij de sector kanton van de rechtbank Haarlem, locatie Zaandam, postadres: postbus 1165, 1500 AD Zaandam.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij bij het beroepschrift om een behandeling ter zitting is gevraagd.