2.6. De vrouw stelt dat er op de peildatum aanwezig was bij de man een vermogen van
€ 54.787,78. De man betwist dat dit vermogen nog aanwezig was, dat is voor de peildatum door beleggingen verloren gegaan. De rechtbank oordeelt als volgt.
Tussen partijen is in confesso dat als er nog vermogen was op de peildatum, dit door partijen moet worden verdeeld. Het staat vast dat na de verkoop in 2008 van de woning van de man aan overwaarde een bedrag van € 84.787,78 van de notaris is ontvangen op 2 juni 2008 door middel van storting op de rekening van de vrouw (conform het bankafschrift van 4 juni 2008, overgelegd bij brief van 18 april 2011) en dat de vrouw op 3 juni 2008 een bedrag van
€ 73.800,00 (€ 35.000,00 en € 38.800,00) heeft overgemaakt op rekening (nr. 3023.23.228) van de man en een bedrag van € 3.600,00 op 25 oktober 2009. Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van het ontvangen bedrag aan overwaarde, te weten € 30.000,00, is aangewend om schuldeisers ([naam schuldeiser]) van de man te betalen.
De man stelt dat het resterende bedrag door de vrouw is belegd via bij Amerikaanse brokers [naam broker 1] en [naam broker 2] geopende rekeningen. Bij brief van 7 juni 2011 heeft de man stukken uit 2008 overgelegd waaruit blijkt, aldus de man, dat het geldbedrag verloren is gegaan. De vrouw betwist de stellingen van de man. Van de beleggingen waar de man naar verwijst weet zij niets, het was de man die altijd beleggingen deed. Zij wijst er op dat de door de man overgelegde stukken van [naam broker 1] en [naam] (inzake [naam broker 2]) weliswaar haar naam vermelden, maar het vermelde adres is van de moeder van de man. De man heeft ter zitting erkend dat het op genoemde stukken vermelde adres van zijn moeder is en niet van de vrouw. Voorts wijst de vrouw erop dat het geldbedrag na ontvangst van de notaris onmiddellijk is overgemaakt op rekening van de man en dus niet meer op haar bankrekening stond, hetgeen onlogisch zou zijn als zij dan vervolgens zou gaan beleggen met dat geld.
De vrouw had in dat kader bij brief van 18 april 2011 het vermoeden uitgesproken dat de man andere rekeningen heeft waar dit geldbedrag op staat, hetgeen tijdens het huwelijk niet ongebruikelijk was, aldus de vrouw. Zowel in deze brief als bij brief van 17 november 2011 wijst de vrouw erop dat de man weigert stukken/bankafschriften te overleggen, waar zijn standpunt uit kan volgen. Zij betwist dat het geldbedrag door beleggingen is verdwenen.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting, en mede gelet op het bepaalde in de beschikking van de rechtbank van 13 juli 2010 omtrent het overleggen van stukken (zie r.o. 2.1), alsook de inhoud van de brieven van de vrouw van 18 april 2011 en 17 november 2011, lag het op de weg van de man om zijn stelling nader met stukken te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. De man wijst weliswaar op een paar stukken van [naam broker 1] en een brief van [naam] (inzake [naam broker 2]), doch uit deze stukken kan geenszins worden opgemaakt dat het door de man op 3 juni 2008 op zijn rekening ontvangen geldbedrag naar deze beleggingsrekeningen zou zijn overgemaakt noch dat de vrouw hiermee vervolgens heeft belegd en evenmin dat het betreffende geldbedrag vervolgens verloren zou zijn gegaan. Daar komt bij dat uit het bij brief van 28 mei 2010 overgelegde overzicht van [naam broker 2] (productie 8), nu juist blijkt dat al in mei 2008 – derhalve een maand vóórdat het geldbedrag van de overwaarde werd ontvangen door partijen – geldbedragen werden belegd, waarbij volgens dat overzicht in die periode sprake was van een ‘Ending cash balance’ van
$ 68,539.13. Niet valt uit te sluiten dat met dit geldbedrag is belegd en niet met het geldbedrag uit de overwaarde.
Nu de man zijn stellingen niet deugdelijk heeft onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Bij gebrek aan andere aanknopingspunten heeft derhalve als uitgangspunt heeft derhalve te gelden dat op de peildatum aan vermogen aanwezig was: € 84.787,78 minus
€ 30.000,00 = € 54.787,78.