ECLI:NL:RBHAA:2011:BV1105

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/6193
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente als schuldbemiddelaar in het kader van schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Eiseres had op 26 mei 2011 een afwijzing ontvangen van haar verzoek om regeling van haar schulden. De gemeente, in haar hoedanigheid als schuldbemiddelaar, had dit verzoek afgewezen en eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken bij de geschillencommissie schuldhulpverlening. Eiseres heeft vervolgens op 6 juni 2011 bezwaar ingediend en op 22 november 2011 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de bevoegdheid van de gemeente om schuldbemiddeling te verrichten niet berust op een publiekrechtelijke grondslag. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek van eiseres niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om over de zaak te oordelen, aangezien er geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank heeft eiseres erop gewezen dat zij haar vordering kan instellen bij de burgerlijke rechter, die in dit geval als bevoegde rechter moet worden aangewezen.

De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handelingen in het kader van schuldbemiddeling en bevestigt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over zaken die niet onder de Awb vallen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen termen aanwezig waren voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 6193
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2011
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. S. Faber, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgmeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft op 26 mei 2011 aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek om regeling van haar schulden wordt afgewezen. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat zij binnen acht weken bezwaar kan maken bij verweerders geschillencommissie schuldhulpverlening.
1.2 Eiseres heeft bij brief van 6 juni 2011 bezwaar ingediend.
1.3 Eiseres heeft bij brief van 22 november 2011 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank ziet aanleiding om in het onderhavige geval met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak te doen zonder voorafgaande behandeling ter zitting en overweegt hiertoe het volgende.
2.2 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.3 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.4 Uit de artikelen 47 en 48 van de Wet op het consumentenkrediet blijkt dat schuldbemiddeling is verboden, tenzij het gaat om schuldbemiddeling:
a. om niet;
b. door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeente gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
c. door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
d. door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
2.5 Verweerder heeft met de brief van 26 mei 2011 het verzoek van eiseres om regeling van haar schulden afgewezen. Uit de hiervoor weergegeven regelgeving blijkt dat de bevoegdheid tot schuldbemiddeling niet berust op een publiekrechtelijke grondslag, dat wil zeggen op een grondslag speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen. Immers schuldbemiddeling is niet slechts voorbehouden aan het openbaar bestuur, nu de bevoegdheid tot schuldbemiddeling krachtens het burgerlijk recht ook door daartoe aangewezen niet- bestuursorganen kan worden toegepast.
2.6 Verweerder was dus in het kader van zijn hoedanigheid als schuldbemiddelaar bevoegd het verzoek van eiseres om regeling van haar schulden al dan niet in te willigen. Er is derhalve geen sprake van een besluit in de zin van de Awb, in die zin dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Gelet hierop kan ingevolge het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb geen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Evenmin is de regelgeving omtrent het niet tijdig beslissen zoals vervat in de Awb hier van toepassing, of is de bestuursrechter bevoegd daarover een oordeel te geven.
2.7 De rechtbank is dan ook van oordeel de bestuursrechter onbevoegd is, en dat een eventuele vordering kan worden ingesteld bij de burgerlijke rechter die in dit kader van de schuldsanering als bevoegde rechter moet worden aangewezen.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- wijst eiseres ingevolge artikel 8:71, Awb erop dat zij een vordering bij de burgerlijke rechter kan instellen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en op 22 december 2011 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.