ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0251
Rechtbank Haarlem
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WWB wegens gezamenlijke huishouding en verzoek om voorlopige voorziening
Op 19 december 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Martin, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, dat zijn aanvraag op 3 november 2011 had afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat verweerder niet kon vaststellen dat er sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een wijziging van het eerdere besluit rechtvaardigden.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat verweerder de afwijzing baseerde op de veronderstelling dat verzoeker samenwoonde met een andere persoon, wat zou impliceren dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat, hoewel verzoeker en de andere persoon in dezelfde woning woonden, er onvoldoende bewijs was voor wederzijdse zorg, wat een vereiste is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorg die de andere persoon voor verzoeker had, niet wederkerig was en dat de enkele hulp die verzoeker bood niet volstond.
Desondanks werd verzoeker verweten dat hij niet had meegewerkt aan het onderzoek van verweerder, aangezien een gepland huisbezoek op 25 oktober 2011 niet was doorgegaan omdat verzoeker niet was verschenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat deze afwezigheid hem niet kon worden verweten. Gezien deze omstandigheden wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.