ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0251

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6303
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WWB wegens gezamenlijke huishouding en verzoek om voorlopige voorziening

Op 19 december 2011 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Martin, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, dat zijn aanvraag op 3 november 2011 had afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat verweerder niet kon vaststellen dat er sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die een wijziging van het eerdere besluit rechtvaardigden.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat verweerder de afwijzing baseerde op de veronderstelling dat verzoeker samenwoonde met een andere persoon, wat zou impliceren dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat, hoewel verzoeker en de andere persoon in dezelfde woning woonden, er onvoldoende bewijs was voor wederzijdse zorg, wat een vereiste is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zorg die de andere persoon voor verzoeker had, niet wederkerig was en dat de enkele hulp die verzoeker bood niet volstond.

Desondanks werd verzoeker verweten dat hij niet had meegewerkt aan het onderzoek van verweerder, aangezien een gepland huisbezoek op 25 oktober 2011 niet was doorgegaan omdat verzoeker niet was verschenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat deze afwezigheid hem niet kon worden verweten. Gezien deze omstandigheden wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 6303 WWB
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
19 december 2011
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Zee, advocaat te Purmerend,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
verweerder.
Tegenwoordig: mr. M. Mateman, voorzieningenrechter, en P.M. van der Pol, griffier.
Zitting: 19 december 2011
Verschenen: Verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, als zijn gemachtigde.
Verweerder, vertegenwoordigd door R.G. van der Eijk, werkzaam bij de gemeente Purmerend.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft verweerder verzoekers aanvraag om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die zouden moeten leiden tot wijziging van verweerders besluit van 16 april 2010.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 november 2011 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 19 december 2011 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
Verweerder heeft ter zitting verduidelijkt, dat zijn weigering om verzoeker een WWB-uitkering toe te kennen is gelegen in het feit dat bij verzoeker sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam].
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat verzoeker en [naam] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Echter, verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het geval van verzoeker en [naam] sprake is van wederzijdse zorg. Het is weliswaar zo dat [naam] voor verzoeker zorgt door hem op te vangen en onderdak te bieden, maar onvoldoende aannemelijk in dit verband is dat sprake is van wederkerigheid. De omstandigheid dat verzoeker af en toe voor [naam] een klusje doet, is in dit verband onvoldoende. Verweerder heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Hier staat echter tegenover dat het verzoeker valt te verwijten dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft kunnen doen naar zijn woonsituatie, doordat het aangekondigde huisbezoek op 25 oktober 2011 is mislukt. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat medewerkers van verweerder met verzoeker hadden afgesproken op welk tijdstip dit huisbezoek zou plaatsvinden. Zij hebben een ruimte marge genomen om verzoeker in staat te stellen bij het huisbezoek aanwezig te zijn en hebben vervolgens, toen verzoeker niet kwam opdagen, nog enige tijd bij de woning gewacht. Verzoeker heeft deze gang van zaken niet onderbouwd weersproken. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat het feit dat het huisbezoek niet is gelukt, hem niet kan worden verweten.
Gelet op het voorgaande, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
(griffier) (voorzieningenrechter)
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.