ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0177

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801298-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2011 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte, geboren in Paramaribo, Suriname, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten en de noodzaak van reclasseringstoezicht om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 350,00 aan de verdachte moet worden teruggegeven, omdat er onvoldoende bewijs was voor een verband met het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801298-11
Uitspraakdatum: 23 december 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 december 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee (2) jaren onder de bijzondere voorwaarde van (kort gezegd) reclasseringstoezicht, zoals verwoord in het uitgebrachte reclasseringsrapport van 9 december 2011. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van in totaal € 350,00 wordt verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 10 oktober 2011 (dossierparagraaf 1.1);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 oktober 2011 (dossierparagraaf 1.1.5);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 oktober 2011, kenmerk 9279 X 11 (los opgenomen).
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 10 oktober 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van het feit wordt uitgesloten. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland, adviesunit Alkmaar, uitgebrachte rapport van 9 december 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 1,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 2011, eerder is veroordeeld ter zake van in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Immers, op 11 april 2008 is verdachte door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wegens een soortgelijk feit als het onderhavige. Kennelijk heeft deze veroordeling onvoldoende effect gesorteerd, nu verdachte ruim een jaar na het verstrijken van de proeftijd heeft gerecidiveerd. Dit moet in de regel tot strafverzwaring leiden.
Anderszijds ziet de rechtbank in de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit voornoemd reclasseringsrapport, aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van (kort gezegd) reclasseringstoezicht, teneinde verdachte - thans met hulp van de reclassering - ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank ziet daarbij aanleiding een iets groter voorwaardelijk deel op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Beslissing omtrent in beslag genomen voorwerpen
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van in totaal € 350,00 aan verdachte dient te worden teruggegeven. Op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is een verband tussen dit geldbedrag en het bewezen verklaarde feit onvoldoende aannemelijk geworden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een meldingsgebod inhoudende dat verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland, Toezichtunit Amsterdam, zo vaak als voornoemde instelling dat nodig acht;
- verdachte deel dient te nemen aan de gedragsinterventies bestaande uit een Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en de Module Budgetteren (Bud) of een soortgelijke interventie;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 350,00 (beslagnummers 5 en 6).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 23 december 2011.
Mr. Demmink en mr. Ramdharie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.