ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0170

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800851-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de gevolgen voor de verdachte

Dit vonnis is gewezen door de Rechtbank Haarlem op 23 december 2011 in de zaak tegen de verdachte, die op 23 juni 2011 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare terechtzittingen op 4 oktober en 13 december 2011. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aanhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een gevangenisstraf van zestien maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, om de verdachte te helpen zijn leven te verbeteren en verdere strafbare feiten te voorkomen.

De rechtbank heeft benadrukt dat de invoer van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de hoeveelheid die de verdachte heeft ingevoerd, bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te gelasten, afhankelijk van het gedrag van de verdachte tijdens de proeftijd en de naleving van de opgelegde voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800851-11
Uitspraakdatum: 23 december 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 oktober 2011 en 13 december 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te district Nickerie (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee (2) jaren onder de bijzondere voorwaarde van (kort gezegd) reclasseringstoezicht, zoals verwoord in het uitgebrachte reclasseringsrapport van 24 november 2011.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 oktober 2011;
* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 23 juni 2011 (dossierparagraaf 1.1);
* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juni 2011 (dossierparagraaf 1.1.5);
* het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 6 juli 2011, kenmerk 5696 X 11 (los opgenomen).
De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 23 juni 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van het feit wordt uitgesloten. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland, adviesunit Haarlem, uitgebrachte rapport van 24 november 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 784,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juni 2011, reeds meermalen eerder is veroordeeld ter zake van in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Kennelijk hebben deze veroordelingen onvoldoende effect gesorteerd, nu verdachte - nadat hij op 24 december 2010 was vrijgekomen - op 23 juni 2011 opnieuw heeft gerecidiveerd. Dit dient tot strafverzwaring te leiden.
Anderszijds ziet de rechtbank in de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit voornoemd reclasseringsrapport, aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Verdachte dient dit als een laatste kans te beschouwen, om zijn leven nu echt - en definitief - ten positieve te veranderen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van na te noemen straf passend en geboden is. Daarbij is de rechtbank enigszins afgeweken van de eis van de officier van justitie, nu zij belang hecht aan een groter voorwaardelijk deel.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESTIEN (16) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat:
- verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een meldingsgebod inhoudende dat verdachte zich zal melden bij Reclassering Nederland, zo vaak als voornoemde instelling dat nodig acht;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan een plaatsing in Exodus;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen en zich zal houden aan het schuldsaneringtraject waarvoor hij reeds is aangemeld;
- verdachte deel dient te nemen aan de gedragsinterventies bestaande uit een Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en een Arbeidsvaardigheden training (ArVa);
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 23 december 2011.
Mr. Demmink en mr. Ramdharie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.