ECLI:NL:RBHAA:2011:BV0033

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6292
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WWB-uitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die samen met haar baby bij haar zus woont, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Haarlemmermeer, als verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat verzoekster en haar zus een gezamenlijke huishouding voeren, waardoor verzoekster niet in aanmerking komt voor een WWB-uitkering voor alleenstaande ouders.

Tijdens de zitting op 7 december 2011 was er een huisbezoek gepland, maar dit kon niet doorgaan omdat er niemand thuis was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het aan verzoekster te wijten was dat het huisbezoek niet heeft plaatsgevonden, wat als een weigering van medewerking werd beschouwd. Verzoekster betwistte de conclusie van de gemeente dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding en voerde aan dat er onvoldoende onderzoek was gedaan. Ze stelde dat ze weliswaar op hetzelfde adres woont, maar dat er geen wederzijdse zorg is en dat ze financieel onafhankelijk van elkaar zijn.

De voorzieningenrechter overwoog dat de afwijzing van de aanvraag in bezwaar waarschijnlijk stand zou houden, gezien de omstandigheden en het feit dat verzoekster niet had meegewerkt aan het huisbezoek. De rechter benadrukte dat de medewerkingsverplichting van verzoekster essentieel is voor het vaststellen van haar recht op bijstand. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 6292 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2011
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.T. Panneflek, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toekenning van een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat verzoekster met haar zus, [naam], een gezamenlijke huishouding voert.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 28 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 28 november 2011 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 december 2011, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van de zaak aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen bij verzoekster een huisbezoek af te leggen en om een gesprek te voeren met de zus van verzoekster, [naam].
Bij brief van 13 december 2011 heeft verweerder een aantal stukken in het geding gebracht. Het gaat om de volgende stukken:
- een formulier ‘Aanvraag bijstandsuitkering WWB’;
- een proces-verbaal betreffende een voorgenomen huisbezoek op 7 december 2011;
- een handgeschreven verslag van het gesprek met de zus van verzoekster, [naam], op 12 december 2011;
- een uitgetypt proces-verbaal van dit gesprek;
- een handgeschreven verslag van het gesprek met verzoekster op 12 december 2011;
- een uitgetypt proces-verbaal van dit gesprek.
Verzoekster heeft hierop gereageerd bij brief van 15 december 2011.
Op zijn beurt heeft verweerder hierop een reactie gestuurd bij brief van 15 december 2011.
Verzoekster heeft bij brief van 16 december 2011 een nadere reactie gestuurd.
Bij brieven van respectievelijk 16 december 2011 en 19 december 2011 hebben verzoekster en verweerder verklaard ermee akkoord te gaan dat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder het houden van een nadere zitting.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan, waarvan de datum is bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Vanaf augustus 2011 heeft verzoekster, samen met haar baby, haar hoofdverblijf in de woning van haar zus, [naam], op het adres [adres]. Vanaf 7 september 2011 staat verzoekster op dat adres ingeschreven. Op 13 september 2011 heeft verzoekster bij het UWV Werkbedrijf een WWB-aanvraag ingediend. Zij had daar een intakegesprek op 27 september 2011. Op 26 oktober 2011 heeft verzoekster bij verweerder een intakegesprek gevoerd. Verweerder heeft vervolgens op 25 november 2011 het bestreden besluit genomen.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster met haar zus, [naam], een gezamenlijke huishouding voert. Om die reden komt zij niet in aanmerking voor een WWB-uitkering voor een alleenstaande ouder. Bij brief van 25 november 2011 heeft verweerder aan verzoekster en haar zus kenbaar gemaakt dat zij gezamenlijk in aanmerking kunnen komen voor een WWB-uitkering op basis van de gehuwdennorm. Ter zitting heeft verweerder aangegeven vast te houden aan de conclusie dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder gaat uit van de juistheid van de rapportage van klantmanager [naam]. Het huurcontract van verzoekster met haar zus is volgens verweerder vaag en ongedateerd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het de bedoeling was om de zus van verzoekster te horen en om een huisbezoek af te leggen, maar wegens ziekte van de sociaal rechercheur is dat niet gebeurd.
2.3 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens verzoekster heeft er onvoldoende onderzoek plaatsgevonden. Er is geen huisbezoek afgelegd en er heeft geen gesprek met de zus van verzoekster plaatsgehad. Volgens verzoekster is haar verklaring van 26 oktober 2011, zoals deze is weergegeven in de rapportage van de klantmanager van 21 november 2011, onvolledig en onjuist. Verzoekster ontkent dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verzoekster heeft weliswaar haar hoofdverblijf in dezelfde woning als haar zus, maar er is geen sprake van wederzijdse zorg. Verzoekster heeft met haar zus afgesproken dat zij een bijdrage van € 200,-- per maand levert in de kosten van huur, gas, water en licht. In de keuken heeft verzoekster een eigen kast waar zij haar boodschappen in bewaart. Verzoekster doet soms samen met haar zus boodschappen, maar zij koken en eten niet samen. Verzoekster heeft benadrukt dat haar zus en zij niet voor elkaars boodschappen betalen en niet gezamenlijk eten. Zij doen ieder hun eigen was en hangen ieder hun eigen gewassen kledingstukken op. Daar komt bij dat verzoekster en haar zus geen gezamenlijke verzekeringen hebben, zoals bijvoorbeeld de zorgverzekering. Ter zitting heeft verzoekster betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en dat het onzorgvuldig is voorbereid. De verklaring die verzoekster op 26 oktober 2011 tegenover de klantmanager Valk zou hebben afgelegd, is onvolledig en onjuist, aldus verzoekster. Ook heeft verzoekster benadrukt dat zij in de woning over een eigen kamer beschikt waar zij zelfstandig naar de televisie kijkt. Zij heeft een eigen abonnement bij KPN.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.6 Ingevolge artikel 3, derde lid, WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria.
2.7 Verzoekster heeft aangevoerd dat haar verklaring van 26 oktober 2011, zoals deze is weergegeven in de rapportage van de klantmanager van 21 november 2011, onvolledig en onjuist is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat sprake is van een ambtsedig rapport. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2008 (LJN: BG6934). In deze uitspraak geeft de CRvB in de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 aan, aan welke eisen een rapportage zoals die van de klantmanager Valk moet voldoen. Verzoekster heeft de inhoud van de verklaring van 26 oktober 2011 uitdrukkelijk betwist. Voorts is de rapportage pas na ruim drie weken opgemaakt. Bovendien kan niet worden vastgesteld of de rapportage op ambtseed dan wel ambtsbelofte is opgemaakt, terwijl evenmin blijkt dat de verklaring aan verzoekster is voorgelezen of ter lezing is aangeboden. Verzoekster heeft de verklaring ook niet ondertekend. Daar komt bij dat uit de verslaglegging niet duidelijk is welke vragen aan verzoekster zijn gesteld, noch welke antwoorden zij heeft gegeven. In zoverre kan aan verzoekster worden toegegeven dat het verslag van haar verklaring van 26 oktober 2011 niet voldoet aan de ter zake geldende zorgvuldigheidseisen. Er bestond dus aanleiding voor verweerder nader onderzoek te doen, alvorens te beslissen op de aanvraag.
2.8 Ter zitting is naar aanleiding van verzoeksters standpunt aan de orde gekomen dat dat nadere onderzoek zou kunnen bestaan uit een huisbezoek en een gesprek van de sociale recherche met verzoeksters zus, [naam]. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting korte tijd geschorst. Na hervatting van het onderzoek ter zitting bleek dat twee sociaal rechercheurs vrijwel onmiddellijk bij verzoekster en haar zus een huisbezoek konden afleggen. Zij zijn ook daadwerkelijk naar het adres van verzoekster gegaan en hebben daar ongeveer een uur gewacht. Uiteindelijk heeft het huisbezoek niet plaatsgevonden, omdat er niemand thuis was.
2.9 In zijn brief van 15 december 2011 geeft verweerder aan dat het aan verzoekster te wijten is dat op 7 december 2011, na de zitting, niet alsnog een huisbezoek heeft plaatsgevonden.
2.10 In haar reactie van 15 december 2011 heeft verzoekster aangegeven dat zij op 7 december 2011, na de zitting, naar een begrafenis moest. Hiervan heeft zij ter zitting geen melding gemaakt, hetgeen, gelet op de aankondiging van verweerder ter zitting dat onmiddellijk na de zitting een huisbezoek kon worden afgelegd, naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel op haar weg had gelegen. Verzoeksters stelling dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar zus wel thuis zou zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Het had immers eveneens op de weg van verzoekster gelegen om, wetende dat zij zelf niet thuis zou zijn, even na te gaan of haar zus daadwerkelijk thuis was. In het geval haar zus niet thuis zou blijken te zijn, had verzoekster verweerder hiervan, al dan niet door tussenkomst van haar gemachtigde, onmiddellijk in kennis kunnen stellen. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster dit heeft gedaan.
2.11 Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan verzoekster te wijten is dat het huisbezoek op 7 december 2011 niet is doorgegaan. Dat verzoekster, zoals zij stelt, na de zitting niet op tijd bij haar woning had kunnen zijn, maakt het voorgaande niet anders. Ook hiervan heeft verzoekster ter zitting immers geen melding gemaakt. Ook volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in haar stelling dat de sociaal rechercheurs ook op 12 december 2011 een huisbezoek hadden kunnen afleggen. Er was immers afgesproken dat er op 7 december 2011 een huisbezoek zou plaatsvinden en nu het aan verzoekster valt toe te rekenen dat dit huisbezoek niet is doorgegaan, kan niet van verweerder worden verlangd dat hij nadien alsnog een huisbezoek verricht.
2.12 Voornoemde gang van zaken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een weigering medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Indien de inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate wordt nagekomen en als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, kan naar vaste rechtspraak de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken, indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2011, LJN: BP7074).
2.13 Bij deze stand van zaken valt vooralsnog niet in te zien dat de afwijzing door verweerder van verzoeksters aanvraag om een WWB-uitkering in bezwaar geen stand zal houden. Om deze reden bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af.
2.14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.