ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9700

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
517797 / CV EXPL 11-8567
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen verhuurder en huurder over de totstandkoming van een huurovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres [A.] gedaagde [B.] gedagvaard met de vordering om te verklaren dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen hen. De kantonrechter heeft op 20 oktober 2011 uitspraak gedaan. De procedure begon op 27 juni 2011, toen [A.] [B.] dagvaardde. [B.] heeft hierop schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. De kantonrechter heeft op 18 augustus 2011 een comparitie van partijen gelast, die op 13 september 2011 heeft plaatsgevonden. De feiten van de zaak zijn als volgt: [A.] huurt sinds 6 augustus 2002 een woning van Ymere en heeft deze woning in 2010 aan [B.] in gebruik gegeven. [B.] heeft zich ingeschreven op het adres van de woning en heeft gedurende een bepaalde periode huur aan Ymere betaald, maar niet aan [A.]. De kantonrechter oordeelde dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen, omdat niet aan de vereisten voor huur is voldaan, met name het element van de tegenprestatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [B.] niet heeft aangetoond dat hij aan [A.] huur heeft betaald en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de woning sinds februari 2011. De primaire vordering van [A.] is toegewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van [B.].

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 517797 / CV EXPL 11-8567
datum uitspraak: 20 oktober 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[A.]
te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen [A.]
gemachtigde mr. P.J. van den Broeke
tegen
[B.]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [B.]
gemachtigde mr. J.A.C. Bruin
De procedure
[A.] heeft [B.] gedagvaard op 27 juni 2011. [B.] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. [A.] heeft schriftelijk op de tegenvordering gereageerd.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 18 augustus 2011 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 13 september 2011 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
a. [A.] huurt sinds 6 augustus 2002 van Ymere de woning aan [adres] tegen een huurprijs van (laatstelijk) € 396,67 per maand. Voor het bewonen van deze woning is een huisvestingsvergunning noodzakelijk die de gemeente op 6 augustus 2002 aan [A.] heeft verleend.
b. In 2010 heeft [A.] de woning aan [B.] in gebruik gegeven.
c. [B.] heeft zich per 1 juni 2010 bij de gemeentelijke basisadministratie laten inschrijven op het adres [= adres bij a.].
d. [B.] heeft in augustus, september en december 2010 huur aan Ymere betaald. [A.] heeft in november 2010 huur betaald aan Ymere. In januari 2011 heeft zowel [B.] als [A.] huur aan Ymere betaald. Vanaf februari 2011 heeft [B.] geen huur meer betaald.
e. Op 1 februari 2011 heeft [A.] de sloten van de woning laten vervangen, nadat [B.] enige weken voordien de sloten van de woning had laten vervangen.
f. [A.] heeft vervolgens de aan [B.] toebehorende zaken uit de woning verwijderd en [B.] heeft geen toegang meer gehad tot de woning.
g. Op 28 maart 2011 heeft [B.] [A.] in kort geding gedagvaard om te bewerkstelligen dat hij weer over de woning zou kunnen beschikken.
h. Bij vonnis van 20 april 2011 heeft de kantonrechter [A.] bij wijze van voorlopige voorziening veroordeeld om [B.] te herstellen in het woongenot op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat vooralsnog aannemelijk was dat tussen partijen een mondelinge onderhuurovereenkomst tot stand was gekomen waarop de bepalingen van de artikelen 7:271 e.v. BW van toepassing zijn.
i. [B.] heeft ook na dit vonnis niet meer gebruik gemaakt van de woning.
j. Bij brief van 4 mei 2011 heeft Ymere naar aanleiding van het kort geding vonnis aan de raadsman van [A.] geschreven dat geen sprake was van medehuurderschap en dat Ymere [B.] ook nooit het medehuurderschap zou verlenen. Voorts wordt opgemerkt dat in verband met conversieproblemen naar een nieuw computersysteem niet is opgemerkt dat [B.] in plaats van [A.] de huur betaalde en dat als dit wel was ontdekt, de betaling niet geaccepteerd was. Ten slotte wordt aangekondigd dat wanneer het huurrecht in een bodemprocedure zou worden toegewezen aan [B.], Ymere een ontruimingsprocedure zal starten en dat [A.] dan ook niet meer in de woning zal mogen terugkeren.
k. Uit een proces-verbaal van constatering van 18 juli 2011 volgt dat [A.] op die datum in de woning woonachtig was.
l. Op 22 juli 2011 is het kort geding vonnis aan [A.] betekend. Blijkens het exploot was dat op 29 april 2011 ook al gedaan.
m. Bij brief van 25 augustus 2011 heeft de deurwaarder aan [A.] aangekondigd dat [B.] ten laste van haar beslag zou gaan leggen.
De vordering
[A.] vordert (samengevat):
- primair: een verklaring voor recht dat tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen;
- subsidiair: ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen per 20 april 2011;
- meer subsidiair: veroordeling van [B.] om de woonruimte te ontruimen en ontruimd te houden.
[A.] legt aan de vordering ten grondslag dat [A.] [B.], die huisvestingsproblemen had, slechts een tijdelijke oplossing heeft willen bieden en dat nooit beoogd is een reguliere huurovereenkomst te sluiten. Voor zover al sprake is van huur, betreft het gebruik van woonruimte dat naar zijn aard slechts van korte duur is, zodat [B.] geen huurbescherming toe komt. Overigens heeft [B.] daar ook geen belang bij, nu hij sinds 4 februari 2011 elders verblijft en geen aanspraak meer heeft gemaakt op de woning en omdat bij toewijzing van het huurrecht aan [B.], Ymere tot ontruiming zal overgaan omdat [B.] geen huisvestingsvergunning heeft.
Het verweer
[B.] betwist de vordering. Hij voert aan dat uit hetgeen de kantonrechter in kort geding reeds heeft vastgesteld ([B.] betaalde huur en maakte gebruik van de gehele woning), volgt dat sprake is van een huurovereenkomst. [B.] wilde langere tijd in de woning blijven, hetgeen ook wel volgt uit de omstandigheid dat hij de woning geheel heeft opgeknapt. Van huur naar zijn aard voor korte duur is dan ook geen sprake.
Hij heeft wel degelijk belang bij terugkeer in de woning: [A.] heeft hem echter steeds de toegang geweigerd.
De vordering in reconventie
[B.] vordert (samengevat):
- veroordeling van [A.] tot ontruiming van de woning;
- veroordeling van [A.] tot betaling van de door [B.] gemaakte extra kosten in verband met het niet kunnen beschikken over de door hem gehuurde woning;
- veroordeling van [A.] tot betaling van de reeds verbeurde dwangsommen in het kort geding vonnis van 20 april 2011;
- veroordeling van [A.] tot betaling van de proceskosten van het kort geding conform het kort geding vonnis van 20 april 2011;
- [A.] te veroordelen in de proceskosten.
[B.] legt aan de vordering ten grondslag dat wel degelijk sprake is van een huurovereenkomst, dat [A.] gehouden is deze na te komen en het gehuurde aan [B.] ter beschikking te stellen en dat zij tevens gehouden is de schade die [B.] heeft geleden wegens het niet kunnen gebruiken van de woning, te vergoeden.
Het verweer in reconventie
Onder handhaving van hetgeen [A.] in conventie heeft aangevoerd, stelt zij dat zij de woning naar aanleiding van het kort geding vonnis van 20 april 2011 aan [B.] heeft aangeboden, maar dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de woning en ook geen huur heeft betaald. Het is er [B.] kennelijk alleen om te doen de dwangsom te incasseren.
De beoordeling van het geschil
In conventie
1. In deze procedure moet worden beantwoord de vraag hoe de relatie tussen partijen met betrekking tot de woning [adres] gekwalificeerd dient te worden. Partijen verschillen daarover, net als over de achterliggende feiten, van mening. Duidelijk is slechts dat [B.] gedurende enige tijd gebruik heeft kunnen maken van de door [A.] van Ymere gehuurde woning [adres] en dat hij voor vier (niet opeenvolgende) maanden huur heeft betaald aan Ymere, waarbij hij kennelijk gebruik heeft gemaakt van de door Ymere aan [A.] gezonden acceptgirokaarten. Na 1 februari 2011 heeft hij geen gebruik meer gemaakt van de woning en ook niets meer betaald.
2. Er kan alleen sprake zijn van huur indien de verhuurder zich jegens de huurder verbonden heeft een zaak in gebruik te geven en de huurder zich verbonden heeft tot het leveren van een tegenprestatie. De kantonrechter is, - anders dan de kantonrechter eerder in kort geding oordeelde, aan welk oordeel de kantonrechter in de bodemprocedure niet gebonden is -, van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet aan alle voormelde vereisten is voldaan. Weliswaar heeft [B.] gedurende enige maanden een vergoeding betaald aan Ymere, maar hij heeft dat niet gedaan aan [A.] en hij heeft de vergoeding ook niet over de gehele periode dat hij de woning kon gebruiken, betaald. Sinds februari 2011 heeft hij helemaal niets meer betaald. Weliswaar kon hij de woning toen niet gebruiken, maar gesteld noch gebleken is dat hij zich toen jegens [A.] op opschorting heeft beroepen.
Derhalve is het element “tegenprestatie” onvoldoende komen vast te staan, zodat van huur geen sprake is. Daar komt nog bij dat hoewel [B.] beschikte over een voor executie vatbare titel tot heringebruikneming van de woning, hij daarvan feitelijk geen gebruik heeft gemaakt, zodat ook aan het element “ter beschikking stellen van een zaak” onvoldoende is voldaan.
3. De conclusie is dan ook dat de primaire vordering zal worden toegewezen. De proceskosten in conventie komen voor rekening van [B.], omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.
In reconventie
4. Gelet op hetgeen de kantonrechter in conventie heeft overwogen, is de grondslag aan hetgeen [B.] in reconventie heeft gevorderd, komen te ontvallen. Deze vorderingen zullen daarom ook worden afgewezen, nog daargelaten dat [B.] bij de derde en vierde vordering geen belang heeft omdat hij daarvoor al een executoriale titel heeft. De proceskosten in reconventie komen voor rekening van [B.] omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
- verklaart voor recht dat tussen [A.] en [B.] geen huurovereenkomst betreffende de woonruimte gelegen [adres] tot stand is gekomen;
- veroordeelt [B.] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [A.] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 76,31
vastrecht € 71,00
salaris gemachtigde € 300,00,
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
- wijst de vorderingen af:
- veroordeelt [B.] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [A.] tot en met vandaag worden begroot op € 75,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.