zaaknummer / rolnummer: 173670 / HA ZA 10-1315
Vonnis van 30 november 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EIERENGLORIE VERMEULEN B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
eiseres,
advocaat mr. F.M. Veerman te Velsen-Zuid,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VELSEN,
zetelend te IJmuiden, gemeente Velsen,
gedaagde,
advocaat mr. drs. T. Novakovski te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Eierenglorie en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende overlegging producties aan de zijde van Eierenglorie
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging eis
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Eierenglorie is een groothandel in eieren en eierproducten.
2.2. A.Z. Ocean Pelagic Fisheries B.V. is reder van het zeevisserijschip SCH 302 “Willem van der Zwan” (hierna: de SCH 302).
2.3. In 2006 heeft de reder besloten om de koel/vriesinstallatie van de SCH 302 te vervangen. De werkzaamheden zagen op het ombouwen van de freonkoelinstallatie naar een CO2-koelinstallatie.
2.4. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden heeft de reder van oktober 2006 tot en met februari 2007 een deel van de Velserkade in het Zijkanaal A te Velsen-Noord (hierna: de Velserkade) gehuurd van de particuliere kade-eigenaar.
2.5. Door de reder en/of de kade-eigenaar zijn geen aanvragen of informatieverzoeken voor ontheffingen/vergunningen gedaan om voor een langere periode werkzaamheden aan de SCH 302 aan de Velserkade te verrichten.
2.6. Op 29 september 2006 heeft de SCH 302 een voorbericht van aankomst aan Centraal Nautisch Beheer/haven Amsterdam gezonden waarbij werd opgegeven:
"te lossen lading bevroren vis bij Daalimpex te Velsen-Noord"
2.7. Op 2 oktober 2006 is de SCH 302 afgemeerd aan de Velserkade.
2.8. Op 25 oktober 2006 is in de IJmuider Courant een artikel gepubliceerd waarin onder meer staat vermeld dat de SCH 302 op 2 oktober 2006 is afgemeerd aan de Velserkade en waarin tevens staat vermeld dat het schip de komende periode een nieuwe vriesinstallatie zal krijgen.
2.9. Op 25 oktober 2006 heeft op de SCH 302 een arbeidsongeval plaatsgevonden. Tijdens werkzaamheden was een luchtkoker naar beneden gevallen, waarbij een slachtoffer letsel heeft opgelopen. De politie Kennemerland is naar aanleiding van het ongeval ter plaatse geweest.
2.10. Op 14 november 2006 zijn drie personen op de SCH 302 onwel geworden bij schoonmaakwerkzaamheden door het vrijkomen van fosforzuurgas. Naar aanleiding van dit voorval is de brandweer en regiopolitie ter plaatse geweest en is onderzoek verricht door het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) en de Arbeidsinspectie. Ook is de burgemeester in kennis gesteld van het incident door de brandweer. Tevens heeft op 15 november 2006 een interne bespreking met de toezichthouder en coördinator Havenverordening plaatsgevonden.
2.11. Over het incident op 14 november 2006 hebben een tweetal regionale dagbladen een artikel gepubliceerd.
2.12. Op 30 januari 2007 is in de ochtend brand uitgebroken aan boord van de SCH 302. De Gemeente heeft diezelfde dag een noodverordening opgesteld en omwonenden en het nabijgelegen industriegebied - waarin Eierenglorie is gevestigd – ontruimd.
2.13. Op 1 februari 2007 rond 17:00 uur is het industriegebied weer vrijgegeven en konden ondernemers weer terugkeren naar hun bedrijven.
2.14. Op 2 februari 2007, vier dagen na het ontstaan van de brand, is het sein “brand meester” gegeven.
2.15. De Gemeente heeft, samen met andere instanties/organisaties, besloten om in het kader van de crisisbeheersing, onderzoek te verrichten naar vergunningen en handhaving met betrekking tot de SCH 302. De Werkgroep Vergunningen en Handhaving heeft op 24 mei 2007 haar rapport uitgebracht (hierna: rapport Werkgroep Vergunningen en Handhaving). Met betrekking tot de incidenten op 25 oktober 2006 en 14 november 2006 is in het rapport Werkgroep Vergunningen en Handhaving in het hoofdstuk “Feitenrelaas vergunning en handhaving” het volgende vermeld:
Info van Datum / Tijd […] Gebeurtenissen (inclusief calamiteiten)
Politie 25-10-2006 1. Voor de scheepsbrand
Tijdens werkzaamheden luchtkoker verplaatst
en op een slachtoffer gevallen. Slachtoffer met rugklachten naar Rode Kruis Ziekenhuis
Info van Datum / Tijd […] Gebeurtenissen (inclusief calamiteiten)
Politie 14-11-2006 1. Voor de scheepsbrand
Tijdens werkzaamheden 3 personen onwel door vrijgekomen stof. Brandweer is groot opgeschaald geweest. Burgemeester is in kennis gesteld door Brandweer over het incident en later via secretariaat met collega politie die ter plaatse is geweest.
Info van Datum/tijd […] Omstandigheden, implicaties, toelichting
MDIJ 14-11-2006 Gezien het feit dat de calamiteit geen
activiteit betrof die ontheffingsplichtig was (in casu betrof het schoonmaakwerkzaamheden en geen “hete” werkzaamheden als snijden en lassen) en de Scheveningen 302 een visserijschip was en er werkafspraken zijn om het toezicht te beperken tot koopvaardijschepen, heeft de milieudienst geen verdere actie ondernomen.
2.16. De gemeenten Beverwijk en Velsen en de Hulpverleningsdienst Kennemerland hebben tevens het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement te ’s-Gravenhage (hierna: COT) opdracht gegeven een bestuurlijke evaluatie uit te voeren van de crisisbeheersing rond de scheepsbrand. Het COT heeft op 11 juni 2007 haar rapport uitgebracht (hierna: het COT-rapport).
2.17. Bij exploot van 28 april 2008 heeft onder meer Eierenglorie de reder gedagvaard voor de rechtbank ‘s- Gravenhage teneinde haar schade, die zij heeft geleden als gevolg van de ontruiming, op de reder te verhalen. De procedure tegen de reder heeft geleid tot een schikking waarbij de reder 70% van de aansprakelijkheid heeft erkend en de omvang van de schade tot 50% is gereduceerd. De reder heeft in het kader van deze schikking een bedrag van € 11.278,50 aan Eierenglorie voldaan.
3. Het geschil
3.1. Eierenglorie vordert, na wijziging van eis buiten processueel bezwaar van de Gemeente, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I veroordeling van de Gemeente tot betaling van EUR 20.938,75, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met rente,
II verklaring voor recht dat de Gemeente op gronden als in het lichaam van de dagvaarding genoemd volledig aansprakelijk is voor alle door Eierenglorie geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat,
III veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure, vermeerderd met rente, almede veroordeling van de Gemeente in de nakosten.
3.2. Eierenglorie legt – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld aangezien zij verzuimd heeft handhavend op te treden. Volgens Eierenglorie had de reder de werkzaamheden niet aan de Velserkade mogen uitvoeren. Indien de Gemeente tijdig handhavend had opgetreden, waren de werkzaamheden stilgelegd en was de SCH 302 versleept naar een daarvoor goed uitgeruste werkplaats. De brand was dan niet ontstaan, althans niet in de nabijheid van Eierenglorie, zodat de bedrijfsvoering van Eierenglorie niet behoefte te worden gestaakt en Eierenglorie geen schade zou hebben geleden, aldus Eierenglorie. Voorts heeft Eierenglorie aan haar vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van onvoldoende zorgvuldig vergunningenbeleid en onvoldoende daadkrachtig toezicht van de Gemeente.
3.3. De Gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Eierenglorie. De gemeente bestrijdt onrechtmatig te hebben gehandeld, beroept zich subsidiair op het ontbreken van relativiteit van de beweerdelijk geschonden norm, betwist het causale verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen en de schade en bestrijdt ten slotte de omvang van de gevorderde schade.
4. De beoordeling
Regelgeving
4.1. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, heeft Eierenglorie allereerst gesteld dat de Gemeente op grond van diverse wet- en regelgeving handhavend had dienen op te treden. Volgens Eierenglorie had het bevoegd gezag de mogelijkheid en de plicht om tegen de aanwezigheid van het schip en de aldaar uitgevoerde werkzaamheden op te treden door middel van het opleggen van een bouwstop en/of een last om het schip te verwijderen en te verslepen naar een scheepswerf. Eierenglorie beroept zich onder meer op de Wet Milieubeheer, de Havenverordening, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het Bestemmingsplan, de Brandweerwet 1985 en de Brandbeveiligingsverordening gemeente Velsen.
4.2. De Gemeente heeft betwist dat zij op grond van diverse wet- en regelgeving handhavend had dienen op te treden. Volgens de Gemeente is de door Eierenglorie aangevoerde wet- en regelgeving niet van toepassing dan wel niet relevant, althans kan uit deze wet- en regelgeving geen handhavingsplicht voor de Gemeente in het onderhavige geval worden afgeleid.
4.3. De rechtbank zal thans nader ingaan op de standpunten van partijen alsmede op de vraag of is gehandeld in strijd met de hierna te noemen wet- en regelgeving en zo ja, of in dat geval op de Gemeente een handhavingsplicht rustte.
4.4. Eierenglorie heeft allereerst gesteld dat de ombouwactiviteiten die werden verricht op de SCH 302 vielen onder het inrichtingsbegrip van artikel 1.1. van de Wmb zodat deze niet zonder milieuvergunning mochten worden verricht. Met name de omvang van de werkzaamheden en het gevaarzettende karakter hiervan, brengen met zich dat in casu een vergunning was vereist, aldus Eierenglorie. Nu een vergunning ontbrak, had het bevoegd gezag kunnen en moeten ingrijpen, aldus nog steeds Eierenglorie.
4.5. De vraag of sprake is van een vergunningsplichtige inrichting zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wmb kan in het midden blijven, aangezien de rechtbank met de Gemeente van oordeel is dat de Provincie Noord-Holland (hierna: de Provincie) uitsluitend bevoegd is de uitgevoerde werkzaamheden wel of niet toe te staan. Tevens is de Provincie met het toezicht op en handhaving van milieuvergunningen belast. De Gemeente heeft hier geen zeggenschap over en speelt hierin geen rol. De omstandigheid dat de Milieudienst IJmond bevoegd is om te controleren of de vergunningen aanwezig zijn, doet aan het voorgaande niet af. Slechts indien de Gemeente of de Milieudienst IJmond er, bijvoorbeeld toevallig, op stuit dat wordt gehandeld zonder een verplichte milieuvergunning, kan dit tot een verplichting leiden om dit aan de Provincie te melden, maar een controleverplichting hebben beide organen niet. Dit leidt tot de conclusie dat op grond van de Wmb geen handhavingsplicht op de Gemeente rustte.
Wet op de ruimtelijke ordening (Wro)
4.6. Eierenglorie heeft gesteld dat voor het gebruik van de zeecontainers op de kade een bouwvergunning op grond van artikel 40 en volgende Woningwet aangevraagd had moeten worden, aangezien deze containers langer dan dertig dagen ter plaatse zijn gebleven. Voorts voldeden de containers niet aan de brandveiligheidsvoorschriften uit het Bouwbesluit omdat deze gebruikt werden voor de opslag van gereedschappen, gasflessen en eventueel ook als slaapvertrekken. Tevens waren zij geplaatst in strijd met het bestemmingsplan, aldus Eierenglorie. Omdat voor het gebruik van de containers geen vergunning was afgegeven, had het bevoegd gezag kunnen en moeten optreden en de verwijdering moeten gelasten, aldus nog steeds Eierenglorie.
4.7. De Gemeente heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat de zeecontainers langer dan dertig dagen ter plaatse zijn gebleven. Voorts heeft de Gemeente aangevoerd dat ook indien de containers er langer dan dertig dagen hebben gestaan, een bouwvergunning alleen vereist zou zijn als de containers gedurende die periode ook daadwerkelijk zijn gebruikt. Ook dit is gesteld noch gebleken, aldus de Gemeente. Tevens heeft de Gemeente betwist dat de containers niet voldeden aan de brandveiligheidsvoorschriften. Tot slot heeft de Gemeente aangevoerd dat zelfs indien voor juist wordt gehouden dat zij de containers ten onrechte niet heeft verwijderd, dit in geen enkel causaal verband staat tot de brand en de daaruit voor Eierenglorie voortvloeiende schade. De brand en de daaruit voortvloeiende ontruiming is immers ontstaan op en beperkt gebleven tot het schip, aldus de Gemeente.
4.8. In het midden kan blijven of voor het gebruik van de zeecontainers op de kade een vergunning was vereist. Het staat immers vast dat de brand is ontstaan op en beperkt is gebleven tot de SCH 302. Het (laten) verwijderen van de containers op de kade door de Gemeente had de brand en daarmee de schade van Eierenglorie niet kunnen voorkomen. Dit leidt tot de conclusie dat geen causaal verband kan worden aangenomen tussen enerzijds een tekortschieten van de Gemeente in een eventuele handhavingsplicht op grond van de Wro en anderzijds de door Eierenglorie geleden schade.
Brandweerwet 1985 en Brandbeveiligingsverordening Velsen (BbvV)
4.9. Eierenglorie heeft allereerst gesteld dat de Gemeente verantwoordelijk is voor de brandveiligheid in het kader van de Brandweerwet. Volgens Eierenglorie rust op de brandweer de algemene taak om toe te zien op het voorkomen van brand en het beperken van brandgevaarlijke situaties. Reeds op grond hiervan had de brandweer de plicht om de gevaarlijke situatie te beëindigen, aldus Eierenglorie. Voorts heeft Eierenglorie gesteld dat de voorschriften uit de BbvV niet in acht zijn genomen. Volgens Eierenglorie is de SCH 302 een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de BbvV en had de inrichting, gezien de duur, omvang en schaal waarop met brandgevaarlijke stoffen werd gewerkt, niet zonder vergunning mogen worden gebruikt. Voorts heeft de reder volgens Eierenglorie gehandeld in strijd met artikel 2.3.5. en 2.3.6. van de BbvV. Daarnaast heeft Eierenglorie gesteld dat uit het COT-rapport blijkt dat de brandweer achteraf zeer kritisch stond tegenover de hoeveelheid brandbestrijdingsmaterieel in het schip. Ook blijkt volgens Eierenglorie uit het COT-rapport dat met name ten aanzien van de eerste twee dagen een beeld naar voren komt dat de hulpdiensten niet wisten wat ze met de situatie aan moesten omdat zij onbekend waren met de situatie ter plaatse. Volgens Eierenglorie had deze situatie voorkomen kunnen worden bij juiste controle en handhaving op grond van de Brandweerwet en de BbvV.
4.10. De Gemeente heeft allereerst aangevoerd dat de algemene taak van de brandweer, zoals omschreven in de Brandweerwet, niet zo ver gaat dat de brandweer te allen tijde en onder alle omstandigheden brandgevaarlijke situaties moet uitsluiten, beperken en/of maatregelen dient te treffen. Volgens de Gemeente was ook geen sprake van een brandgevaarlijke situatie. Voorts heeft de Gemeente betwist dat de SCH 302 op grond van de BbvV vergunningsplichtig is en dat is gehandeld in strijd met artikel 2.3.5. en 2.3.6. van de BbvV. De eis dat “voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand”, is volgens de Gemeente rechtstreeks gericht tot degenen die deze activiteiten uitvoeren. Daarbij heeft de Gemeente aangevoerd dat op de SCH 302 in beginsel voldoende maatregelen tegen het ontstaan van brand waren getroffen.
4.11. Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente op grond van artikel 1 lid 4 Brandweerwet 1985 de zorg heeft voor het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de BbvV van toepassing is. De vraag is evenwel of de Gemeente op juiste wijze invulling heeft gegeven aan haar in de Brandweerwet en in de BbvV opgedragen taken. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat die taken algemeen omschreven zijn en dat het daarom van de concrete omstandigheden afhangt of de Gemeente haar zorgtaken heeft geschonden.
Dat sprake was van een brandgevaarlijke situatie en dat de Gemeente hiervan op de hoogte was, althans behoorde te zijn, zoals Eierenglorie stelt, is onvoldoende komen vast te staan. Het enkele feit dat brand is uitgebroken is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake was van een brandgevaarlijke situatie, nu brand immers ook bij ongevaarlijke situaties kan ontstaan. De omstandigheid dat de brandweer naar aanleiding van het incident op 14 november 2006 aan boord van het schip is geweest, kan die conclusie evenmin rechtvaardigen. De rechtbank zal op dit punt in rechtsoverweging 4.19 nader ingaan. De Gemeente is dan ook niet tekortgeschoten in haar algemene toezichthoudende taak op grond van de Brandweerwet 1985. Evenmin is komen vast te staan dat de Gemeente een plicht had om handhavend op te treden op grond van de BbvV. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de Gemeente zijn door Eierenglorie onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat kenbaar sprake was van een vergunningsplichtige situatie als bedoeld in artikel 2.1.1 BbvV. Voorts heeft Eierenglorie onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat onvoldoende maatregelen waren getroffen tegen het ontstaan van brand zoals bedoeld in artikel 2.3.4 van de BbvV. Dat zou zijn gehandeld in strijd met artikel 2.3.5 en 2.3.6 is gesteld noch gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat op grond van de Brandweerwet 1985 en de BbvV geen handhavingsplicht op de Gemeente rustte.
Wet gevaarlijke stoffen en Wet vervoer gevaarlijke stoffen
4.12. De stelling van Eierenglorie dat gesproken kan worden van een schending van de voorschriften uit de Wet gevaarlijke stoffen en Wet vervoer gevaarlijke stoffen is door Eierenglorie niet nader onderbouwd zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat.
Havenverordening en Bestemmingsplan
4.13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de reder van de SCH 302 in strijd heeft gehandeld met de Havenverordening door zonder ontheffing aan de Velserkade verbouwings- ,reparatie- en/of sloopwerkzaamheden te (laten) verrichten. Tussen partijen is evenmin in geschil dat het gebruik van de Velserkade door de reder van de SCH 302 ten behoeve van de verbouwingswerkzaamheden in strijd is met het bestemmingsplan. Voorts staat vast dat de reder geen ontheffing heeft aangevraagd, terwijl aan te nemen valt dat deze, indien aangevraagd, niet zou zijn verleend. Dit leidt tot de conclusie dat de reder zowel in strijd met de Havenverordening als met het bestemmingsplan heeft gehandeld. De vraag die vervolgens voorligt is of de Gemeente, door niet handhavend op te treden dan wel onvoldoende toezicht te houden, onrechtmatig jegens Eierenglorie heeft gehandeld. Alvorens op die vraag in te gaan, zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of sprake is geweest van onvoldoende zorgvuldig vergunningenbeleid aan de zijde van de Gemeente.
Onvoldoende zorgvuldig vergunningenbeleid
4.14. Eierenglorie heeft gesteld dat onzorgvuldig vergunningenbeleid niet alleen impliceert dat de Gemeente ten onrechte vergunningen of vrijstellingen zou hebben afgegeven, onzorgvuldig vergunningenbeleid sluit volgens Eierenglorie ook in dat de Gemeente onderzoek naar een vergunningsplicht heeft nagelaten en geen controle heeft uitgevoerd of de activiteiten worden verricht op grond van een vergunning. Weliswaar heeft de reder vooraf geen vergunning aangevraagd maar vaststaat dat de Gemeente wel later van de activiteiten op de hoogte was, althans had behoren te zijn, aldus Eierenglorie.
4.15. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat van onzorgvuldig vergunningenbeleid slechts sprake kan zijn indien de Gemeente ten onrechte vergunningen, ontheffingen en/of vrijstellingen aan de reder van de SCH 302 zou hebben verleend. De ruimere uitleg die Eierenglorie voorstaat kan niet worden gevolgd, omdat die feitelijk ziet op het toezicht en het handhavingsbeleid van de Gemeente, hetwelk hierna aan de orde zal komen. Vaststaat dat de reder geen ontheffing of vergunningen heeft aangevraagd zodat de Gemeente geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van haar vergunningenbeleid.
Onvoldoende toezicht en handhavingsbeleid
4.16. Eierenglorie heeft gesteld dat de Gemeente onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van de hierboven genoemde regelgeving en daarmee onrechtmatig jegens Eierenglorie heeft gehandeld. Ook de beslissing om geen controles uit te oefenen, is als onrechtmatig te beschouwen, aldus Eierenglorie. Volgens Eierenglorie had een controle direct aan het licht gebracht dat de SCH 302 was afgemeerd voor activiteiten waarvoor geen vergunningen aanwezig waren en dat de SCH 302 op een plaats lag waar dergelijke activiteiten in het geheel niet mogen worden verricht. Eierenglorie betwist dat het door de Gemeente gehanteerde toezichtbeleid geoorloofd, zorgvuldig en rechtmatig was. Tevens benadrukt Eierenglorie dat de Gemeente het risico kende, althans behoorde te kennen, aangezien de Gemeente wist dat het zeer grote schip er lag en wat de werkzaamheden inhielden. In de eerste plaats was de Gemeente hiervan op de hoogte omdat over de werkzaamheden is gepubliceerd in regionale kranten. Voorts hebben zich in oktober en november 2006 calamiteiten voorgedaan waarbij de KLPD, de arbeidsinspectie, de hulpdiensten en de Inspectie van Verkeer en Waterstaat betrokken waren. Tevens was een groot aantal opslagcontainers op de kade geplaatst om materialen, gereedschappen en gevaarlijke stoffen op te slaan. In de tweede plaats is het volgens Eierenglorie een feit van algemene bekendheid dat grootschalige ombouwwerkzaamheden waarbij met explosieve stoffen wordt gewerkt als zeer gevaarlijk zijn aan te merken, te meer, omdat er in schepen vaak grote hoeveelheden asbest aanwezig zijn, die bij explosies en brand kunnen vrijkomen. Dat het bevoegd gezag op de hoogte was van de werkzaamheden en het gevaarzettend karakter daarvan blijkt bovendien ook uit het rapport Werkgroep Vergunningen en Handhaving, aldus Eierenglorie.
4.17. De Gemeente heeft uitdrukkelijk betwist dat zij wist of behoorde te weten dat er overtredingen op de SCH 302 plaatsvonden. De havenbeheerder noch de reder heeft melding gemaakt van de werkzaamheden bij de Gemeente. Ook uit het voorbericht van aankomst (“te lossen bevroren vis”) bleek niet dat er werkzaamheden zouden worden uitgevoerd op de SCH 302. Evenmin zijn ter zake vergunningen of ontheffingen aangevraagd waardoor een belangrijk toetsingsmoment vooraf heeft ontbroken, aldus de Gemeente. Volgens de Gemeente had zij ook uit de aanwezigheid van containers op de kade niets hoeven af te leiden aangezien het gebruikelijk is dat er veel containers op de kade staan.
Voorts heeft de Gemeente aangevoerd dat zij, net als ieder ander toezichthoudend orgaan, genoodzaakt is bij haar toezichthoudende activiteiten een zekere prioritering te hanteren. Gelet op het door de Gemeente gehanteerde – geoorloofde, zorgvuldige en rechtmatige – toezichtsbeleid, bestond er geen aanleiding om prioriteit te geven aan de SCH 302, aldus de Gemeente. Het enkele feit dat de SCH 302 ligplaats heeft ingenomen aan de Velserkade vormt volgens de Gemeente geen overtreding en is daarom op zichzelf geen reden om direct toezicht en controle uit te oefenen.
Tot slot heeft De Gemeente betwist dat zij naar aanleiding van de twee eerdere calamiteiten wist of had behoren te weten dat op de SCH 302 werkzaamheden werden verricht die zonder ontheffing niet waren toegestaan.
4.18. De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de Gemeente bij de uitoefening van haar toezichts- en handhavingstaken een aanzienlijke beleids- en beoordelingsvrijheid heeft bij het invullen van haar taken. Deze beleids- en beoordelingsvrijheid brengt een terughoudende toetsing door de rechter mee. Uiteraard is deze beleidsvrijheid niet onbegrensd, doch anderzijds betekent een eventueel inzicht achteraf dat een andere handelwijze wellicht beter ware geweest niet dat de Gemeente reeds daarom aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad. Doorslaggevend voor de onrechtmatigheidsvraag is de kennis die de Gemeente had dan wel redelijkerwijs had behoren te hebben ten tijde van de brand (uiteraard opgedaan in de periode voorafgaande aan de brand) en de maatregelen die in het licht van deze kennis en de ter beschikking staande middelen, gezien haar (algemene) wettelijke zorgtaken, redelijkerwijs van de Gemeente gevergd konden worden.
4.19. Bij beoordeling van de vraag of de Gemeente concrete aanwijzingen had op grond waarvan zij wist, dan wel redelijkerwijs had behoren te weten dat door de reder regels of voorschriften werden overtreden ten gevolge waarvan een voor personen of zaken gevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.19.1. In twee regionale kranten zijn artikelen gepubliceerd over de SCH 302. In deze artikelen wordt echter slechts summier en in algemene zin gesproken over de aard en omvang van de werkzaamheden op de SCH 302. Bovendien hebben de artikelen van 15 november 2006 in de IJmuider Courant en het Noordhollands Dagblad met name betrekking op het incident van 14 november 2006. Dat deze artikelen niet tot nadere inspectie van de SCH 302 hebben geleid kan niet tot de conclusie leiden dat de Gemeente in haar toezicht tekort is geschoten.
4.19.2. Van belang is voorts dat zich voorafgaande aan de brand twee incidenten hebben voorgedaan. Het eerste incident van 25 oktober 2006 betrof echter een arbeidsongeval en had niets van doen met de brandveiligheid op de SCH 302. Bovendien blijkt uit het rapport Werkgroep Vergunningen en Handhaving dat alleen de politie Kennemerland op de hoogte is gebracht van het incident. Aangezien de politie Kennemerland geen onderdeel uitmaakt van de Gemeente, kan de kennis van de politie Kennemerland niet aan de Gemeente worden toegerekend.
4.19.3. Van het tweede incident op 14 november 2006 zijn wel diverse gemeentelijke diensten in kennis gesteld. Voorts is de burgemeester van dit incident op de hoogte gebracht en heeft een interne bespreking met de Toezichthouder en coördinator Havenverordening plaatsgevonden over het incident. Het ging hier echter om een incident als gevolg van schoonmaakwerkzaamheden dat niets van doen had met de brandveiligheid aan boord van de SCH 302. Voorts is gesteld noch gebleken dat het incident zich heeft voorgedaan nabij het gedeelte van het schip waar de verbouwingswerkzaamheden plaatsvonden, hetgeen relevant is aangezien de SCH 302 ruim 142 meter lang is. Het staat dan ook geenszins vast dat de brandweer op 14 november 2006 feitelijk heeft geconstateerd dat op de SCH 302 tevens verbouwingswerkzaamheden werden uitgevoerd waarbij werd gehandeld in strijd met de Havenverordening en het bestemmingsplan. In elk geval is gesteld noch gebleken dat een dergelijke constatering zou zijn gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Al met al kunnen de twee incidenten niet leiden tot de conclusie dat nadere inspectie van de SCH 302 zonder meer geboden was.
4.19.4. Eierenglorie heeft voorts nog gesteld dat een groot aantal opslagcontainers op de kade stond opgesteld waaruit de Gemeente had kunnen afleiden dat er grootschalige reparatie/verbouwingswerkzaamheden werden uitgevoerd. Die stelling wordt verworpen nu de rechtbank met de Gemeente van oordeel is dat de aanwezigheid van containers op de kade niets zegt over de aard van de werkzaamheden die op de SCH 302 plaatsvonden. Eierenglorie heeft voorts niet weersproken dat het voor langere tijd afmeren van een schip en het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden op dat schip in beginsel niet in strijd is met de Havenverordening of het bestemmingsplan.
4.19.5. De rechtbank acht bij dit alles van belang dat, anders dan door Eierenglorie gesteld, ook uit het rapport Werkgroep Vergunningen en Handhaving niet blijkt dat de Gemeente wist, althans behoorde te weten dat door de reder bepaalde regelgeving werd overtreden. De conclusies uit het rapport pleiten de Gemeente juist vrij. Anders dan door Eierenglorie is betoogd, dient het rapport niet als partijrapport te worden gekwalificeerd omdat het niet is opgesteld ten behoeve van de onderhavige procedure, doch om in het kader van (toekomstige) crisisbeheersing (met name in de nafase) onderzoek te verrichten naar vergunningen en handhaving met betrekking tot de SCH 302.
4.20. Resteert de vraag of alle hiervoor besproken omstandigheden, die zoals hiervoor overwogen ieder afzonderlijk niet tot aansprakelijkheid van de Gemeente leiden, in onderling verband en samenhang wellicht wel de conclusie kunnen rechtvaardigen dat nader onderzoek en nadere inspectie van de SCH 302 zodanig in de rede lag dat de Gemeente door haar stilzitten onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt evenwel ook deze vraag ontkennend. Zoals hiervoor onder 4.18 overwogen doet aan dat oordeel niet af dat achteraf vastgesteld kan worden dat een andere, actievere handelwijze beter ware geweest.
4.21. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eierenglorie op grond van een gebrek aan toezicht op de naleving van de geldende regelgeving of een daaruit voortvloeiend handhavingsgebrek. De vorderingen van Eierenglorie zullen dan ook worden afgewezen.
4.22. Eierenglorie zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht EUR 460,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.618,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Eierenglorie in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.618,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell, mr. S. Sicking en mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.?