ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9015

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700280-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige door een volwassene

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een vierjarig kind. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair ontuchtige handelingen, waarbij de verdachte op 2 april 2011 in Santpoort-Noord, gemeente Velsen, met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en heeft een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, met bijzondere voorwaarden zoals verplichte behandeling en medewerking aan identificatie. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer, die tijdens een studioverhoor is afgelegd, als betrouwbaar beoordeeld, ondanks verweren van de verdediging over de afname van het verhoor. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en haar omgeving in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700280-11
Uitspraakdatum: 1 december 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 september 2011 en
17 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van en/of betasten van en/of wrijven over de (al dan niet ontblote) billen en/of het (al dan niet ontblote) kruis van die [slachtoffer] terwijl hij die [slachtoffer] (die zich bevond in zijn, verdachte's, auto/bus) opdroeg (voorover) te bukken en/of te buigen;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 april 2011 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, althans in elk geval in Nederland een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit fe verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten als volwassen postbezorger een snoepje heeft beloofd en/of aangeboden aan, een persoon, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van en/of betasten van en/of wrijven over de (al dan niet ontblote) billen en/of het (al dan niet ontblote) kruis van die [slachtoffer] terwijl hij die [slachtoffer] (die zich bevond in zijn, verdachte's, auto/bus) opdroeg (voorover) te bukken en/of te buigen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis en
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, ook indien dat inhoudt dat verdachte (een) behandeling(en) zal volgen bij een door de reclassering aan te wijzen instelling.
4. Bewijs
4.1 Bewijsmiddelverweren
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 22 september 2011 betoogd dat het studioverhoor van [slachtoffer] (hierna: [voornaam slachtoffer]) niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het studioverhoor niet overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen is afgenomen doordat zeer veel, in ieder geval zestien, gesloten vragen zijn gesteld, vragen veelvuldig zijn herhaald, geen aandacht is besteed aan een alternatief scenario en onvoldoende is doorgevraagd op de ontstaansgeschiedenis van de verklaring en op de vraag met wie [voornaam slachtoffer] voorafgaand aan het studioverhoor over het gebeurde had gepraat. Ter terechtzitting van 17 november 2011, nadat de opname van het studioverhoor achter gesloten deuren was afgespeeld, heeft de raadsvrouw gepersisteerd bij dit standpunt.
De rechtbank is echter met de officier van justitie van oordeel dat het studioverhoor wel degelijk is afgenomen overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen. Allereerst stelt zij vast dat het studioverhoor is afgenomen door een speciaal daartoe getrainde zedenrechercheur. De rechtbank overweegt voorts dat het enkele tellen van de hoeveelheid gestelde gesloten vragen in zijn algemeenheid niets zegt maar dat zij bovendien in casu heeft waargenomen dat de gestelde gesloten vragen geen sturende werking hebben gehad op de verklaring van [voornaam slachtoffer]. Integendeel, [voornaam slachtoffer] heeft consistent en duidelijk op details verklaard en het aangegeven als zij het antwoord op een vraag niet wist. Ten aanzien van het herhalen van vragen overweegt de rechtbank dat zij heeft waargenomen dat tijdens het studioverhoor slechts sporadisch sprake is geweest van het herhalen van een eerder gestelde vraag en dat die herhalingen niet hebben geleid tot andersluidende antwoorden. De overige herhalingen in het studioverhoor betroffen door de studioverhoorder geuite weergaven van de verklaring van [voornaam slachtoffer], hetgeen een beproefde methode is om de verhoorde te laten controleren of de verhoorder de verklaring correct heeft begrepen en samengevat en de verhoorde op een open manier uit te nodigen verder te vertellen. Ook dit heeft er naar het oordeel van de rechtbank dus niet toe geleid dat [voornaam slachtoffer] gestuurd werd in haar verklaring. Met betrekking tot de argumenten van de raadsvrouw dat onvoldoende is doorgevraagd op de ontstaansgeschiedenis van de verklaring en op de vraag met wie [voornaam slachtoffer] voorafgaand aan het studioverhoor over het gebeurde had gepraat, oordeelt de rechtbank dat deze stellingen feitelijke grondslag missen.
Ten slotte overweegt de rechtbank, in aansluiting op hetgeen hierboven reeds is weergegeven betreffende de consistentie en gedetailleerdheid van [voornaam slachtoffer]s verklaring, dat [voornaam slachtoffer] op enig moment, toen het verhoor reeds ongeveer twintig minuten bezig was, uit zichzelf en dus zonder enige vraag of hint van de studioverhoorder in die richting is begonnen te verklaren over de aan verdachte ten laste gelegde handelingen, hetgeen maakt dat de rechtbank de verklaring van [voornaam slachtoffer] betrouwbaar oordeelt. De rechtbank verwerpt het verweer dan ook op basis van haar eigen waarneming van het studioverhoor.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden
Op zaterdag 2 april 2011, tussen 12.15 en 13.00 uur, maakte [slachtoffer] (hierna: [voornaam slachtoffer]), geboren op [geboortedatum], in haar trapauto een rondje door de Huis te Wisselaan, Hagenveldlaan, Roos en Beeklaan en Patriciuslaan te Santpoort-Noord, gemeente Velsen. Op enig moment kwam zij haar achterbuurman tegen en vertelde zij hem dat zij twee snoepjes had gekregen van een hele lieve meneer en dat zij het niet tegen haar ouders mocht vertellen omdat het hun geheimpje was. Toen haar vader haar kort daarop vroeg of dit waar was, zei [voornaam slachtoffer] dat het waar was en dat het een meneer in een auto was. Zij wees vervolgens een plek aan in de Roos en Beeklaan waar het was gebeurd. Ook zei zij dat zij in de auto van die man was geweest, zij in de auto snoepjes aangeboden had gekregen als zij haar billen zou laten zien en zij haar billen ook daadwerkelijk had laten zien. Even later vertelde [voornaam slachtoffer] nog dat de auto oranje was en aan de binnenkant zwart en dat de man een grijs met oranje trui of shirt aan had. Ten slotte zei zij dat zij achterin het busje op iets van een bank had gezeten.
Drie dagen later, tijdens het studioverhoor, heeft [voornaam slachtoffer] in aanvulling op bovengenoemde feiten verklaard dat de bankjes achterin de bus de bankjes zijn waar dozen op kunnen staan, de man achterin de bus met zijn vinger bij haar plasser en poeper ging wrijven waardoor het bij haar plasser kriebelde en bij haar poeper pijn deed, zij moest buigen terwijl de man aan haar plasser en poeper zat en zij vervolgens buiten de oranje met witte bus de twee snoepjes had gekregen die heet, dun, rond, klein en wit waren.
Verdachte heeft verklaard dat hij de oranje met witte TNT bus waarin hij op genoemde datum reed op de Roos en Beeklaan te Santpoort-Noord heeft geparkeerd en achterin de bus bezig was pakketten te sorteren. Hij was gekleed in de naar zijn zeggen zwart met oranje/bruine TNT bedrijfskleding. Op enig moment kwam een meisje in haar trapauto aan de zijkant naast zijn bus staan en heeft hij het meisje buiten de bus twee kleine ronde pepermuntjes gegeven. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de man is over wie [voornaam slachtoffer] heeft verklaard.
4.3 Bewijsoverweging
Verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting stellig ontkend dat [voornaam slachtoffer] in de bus is geweest en hij de ten laste gelegde handelingen bij haar heeft gepleegd. De rechtbank ziet zich, gelet op hetgeen is voorgeschreven in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, dan ook voor de vraag gesteld of de door [voornaam slachtoffer] gebezigde verklaring tijdens het studioverhoor voldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is, gelet op de inhoud van de spontane en vrijwel direct op de ten laste gelegde handelingen gevolgde ‘disclosure’ van [voornaam slachtoffer] tegenover de achterbuurman, direct gevolgd door de verklaring van [voornaam slachtoffer] tegenover haar vader en het feit dat de inhoud van [voornaam slachtoffer]s verklaring tijdens het studioverhoor in de kern gelijkluidend is aan hetgeen zij, blijkens de hierboven weergegeven aangifte van haar vader, kort na de ‘disclosure’ eigener beweging aan haar vader heeft toevertrouwd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [voornaam slachtoffer] over de uiterlijke kenmerken van verdachte en zijn bus en over de snoepjes die zij buiten de bus van hem kreeg, zeer goed overeenkomt met de verklaring die verdachte op die punten heeft afgelegd. In het licht van al deze omstandigheden alsmede gezien het relaas van een motoragent dat verdachte spontaan tegen hem verklaarde dat hij een meisje een snoepje had gegeven, “maar dat er verder niets was gebeurd”, hetgeen als een hoogst opmerkelijke verklaring moet worden beschouwd, en gelet op de verklaring van verdachte dat hij met een doosje pepermuntjes in zijn hand pakketten stond te sorteren, hetgeen de rechtbank ongeloofwaardig acht, komt de rechtbank tot bewezenverklaring van de onder primair ten laste gelegde handelingen die de rechtbank als strijdig met de ethische norm bestempelt.
4.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 2 april 2011 te Santpoort-Noord, gemeente Velsen, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het wrijven over de niet ontblote billen en het kruis van die [slachtoffer] terwijl hij die [slachtoffer], die zich bevond in zijn, verdachtes, bus, opdroeg voorover te buigen.
De in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die als pakketbezorger werkzaam was in de wijk waar het vierjarige slachtoffer woont, heeft misbruik gemaakt van zijn positie als volwassene door het slachtoffer uit te nodigen in zijn bus te komen en vervolgens in de bus haar kruis en billen te betasten. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij zodoende inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van een nog zeer jong kind. Hoewel het thans goed lijkt te gaan met het slachtoffer, kunnen jeugdige slachtoffers van ontucht, naar de ervaring leert, hiervan op latere leeftijd ernstig nadelige gevolgen ondervinden. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het gezinsleven binnen het gezin van het slachtoffer door verdachtes handelen is verstoord en dus niet alleen het slachtoffer maar ook haar ouders en eventueel haar broer onder het handelen van verdachte hebben geleden en wellicht nog lijden en zullen lijden. Ten slotte veroorzaken feiten als door verdachte gepleegd grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name in de kinderrijke buurt waar het slachtoffer woont.
Door de weigering van verdachte medewerking te verlenen aan het opmaken van voorlichtingsrapportage door de reclassering en door zijn stellige ontkenning van het bewezenverklaarde feit, heeft verdachte geen inzicht gegeven in de mogelijke motieven die ten grondslag gelegen hebben aan zijn handelen. De rechtbank kan daarmee dan ook geen rekening houden en voor de bepaling van de op te leggen straffen slechts afgaan op de ernst van het feit en de indruk die zij ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de straffen zoals door de officier van justitie gevorderd passend en geboden zijn, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren alsmede een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur welke vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en waaraan een proeftijd zal worden verbonden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank evenals de officier van justitie verplicht contact van verdachte met Reclassering Nederland noodzakelijk. Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 22 september 2011 bereid verklaard aan een zodanig contact te zullen meewerken. Een voorwaarde van die strekking zal dan ook aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf worden verbonden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het volgende feit oplevert: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 150 (honderdvijftig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt of
- verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig acht, ook als zulks inhoudt dat verdachte zal meewerken aan (een) behandeling(en) bij een door de reclassering aan te wijzen instelling.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Candido, voorzitter,
mrs. F.G. Hijink en C.A.M. van de Rest - Van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. P. de Mos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2011.