ECLI:NL:RBHAA:2011:BU8978

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700811-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel en valsheid in geschrift door het verschaffen van werk aan illegaal verblijvende personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensensmokkel en valsheid in geschrift. De verdachte was ervan beschuldigd in de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 december 2009, in verschillende plaatsen in Nederland, behulpzaam te zijn geweest bij het verschaffen van verblijf aan illegaal verblijvende personen door hen werk aan te bieden als bezorgers van kranten en folders. Daarnaast werd hem valsheid in geschrift ten laste gelegd, omdat hij een valse loonadministratie had gevoerd die niet overeenstemde met de werkelijkheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten en een gevangenisstraf van negen maanden geëist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet alleen gebruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de illegaal verblijvende personen, maar ook had bijgedragen aan het frustreren van het overheidsbeleid met betrekking tot illegaliteit.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot het verrichten van 240 uren taakstraf, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de strafzaak voor zijn leven. De uitspraak benadrukt het belang van vertrouwen in administratieve bescheiden en de noodzaak om illegale arbeid tegen te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700811-09
Uitspraakdatum: 21 december 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 december 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (land),
wonende te (postcode) [plaats], [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 december 2009, in ieder geval in of omstreeks de periode van 1 oktober tot en met 2 december 2009, te Haarlem, Santpoort, Aalsmeer, Oudekerk en/of andere plaatsen in Nederland, één of meer anderen (waaronder [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en/of [persoon 4]), uit winstbejag, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de EU, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het Protocol als vermeld in artikel 197a eerste lid WvSr, dan wel deze personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk is, immers heeft hij deze personen werkzaamheden als bezorger van kranten en drukwerk doen/laten verrichten, terwijl verdachte de feiten heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep en/of van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt;
feit 1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 december 2009, in ieder geval in of omstreeks de periode van 1 oktober tot en met 2 december 2009, te Haarlem, Santpoort, Aalsmeer, Oudekerk en/of andere plaatsen in Nederland, één of meer anderen (waaronder [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en/of [persoon 4]), die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hebben/heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze toegang of dit verblijf wederrechtelijk was, immers heeft hij deze personen werkzaamheden als bezorger van kranten en drukwerk doen/laten verrichten, terwijl verdachte de feiten/dit feit heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep en/of van deze feiten/dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2009 tot en met 11 december 2009 te Amsterdam (telkens) een of onderdelen van een (door hem aan zijn boekhouder ter beschikking gestelde) personeels- en/of salarisadministratie, althans loonadministratie, (betrekking hebbend op de eenmanszaak [bedrijfsnaam]) - zijnde een (samenstelsel van) geschrift/geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in die personeels- en/of salarisadministratie, althans loonadministratie opgenomen loon(verwerkings)staten of urenstaten over de maanden maart 2009 tot en met november 2009 (slechts) voorzien van de volgende namen van werknemers van [bedrijfsnaam]: [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7], [persoon 8], [persoon 9] en/of [persoon 10], en deze loonstaten of urenstaten niet voorzien van de namen van andere personen (onder wie [persoon 11], [persoon 1] ('[bijnaam 1]'), [persoon 2] ('[bijnaam 2]'), [persoon 4] ('[bijnaam 3]') en/of [persoon 3] ('[bijnaam 4]')),
terwijl deze niet vermelde personen werkzaamheden voor of in dienst van [bedrijfsnaam] en/of verdachte hadden verricht, (welke werkzaamheden onder meer hebben bestaan in het bezorgen van folders en kranten) en/of inkomsten/loon hadden genoten van/uit de eenmanszaak [bedrijfsnaam], zulks met het oogmerk om dat (samenstelsel van) geschrift/geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het navolgende:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Op 29 oktober 2009 werden door de regiopolitie Kennemerland te Santpoort twee personen staande gehouden, te weten: [persoon 1] en [persoon 2]. Na controle van hun identiteit bleken zij illegaal in Nederland te verblijven. Uit de verklaringen van deze personen kwam naar voren dat zij tegen betaling kranten/folders verspreidden voor verdachte, terwijl verdachte niet om hun identiteitspapieren had gevraagd. Hierna is een vervolgonderzoek ingesteld naar het bedrijf van verdachte, [bedrijfsnaam].
Op 2 december 2009 werd het voertuig waar verdachte zich in bevond staande gehouden. In de auto zat ook de chauffeur, genaamd [persoon 11], en nog twee ander personen, te weten: [persoon 4] en [persoon 3], welke laatste personen eveneens verklaarden dat zij kranten/folders verspreidden voor verdachte, dat zij illegaal in Nederland verbleven en dat verdachte dat wist dan wel dat ze in procedure waren. De folders werden verspreid in onder meer Haarlem, Santpoort, Aalsmeer en Oudekerk.
Verdachte heeft verklaard dat hij weet wat de vereisten zijn voor een vreemdeling om in Nederland te mogen werken. Verdachte verklaarde dat hij naast de werknemers, die bij zijn bedrijf in vaste dienst waren, andere personen om hulp vroeg om als vrijwilliger voor hem te werken, die hij uit eigen zak contant betaalde . Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat de personen [persoon 1], [persoon 2], [persoon 4] en [persoon 3] voor hem hebben gewerkt en dat hij deze personen daarvoor contant heeft betaald. Verdachte hield aparte notities bij van de gewerkte dagen en uren van onder andere voornoemde personen. De personen hebben gedurende verschillende periodes voor het bedrijf van verdachte gewerkt. Bij de rechter-commissaris op 23 december 2009 heeft [persoon 1] verklaard dat hij 4 á 5 maanden voor verdachte heeft gewerkt, [persoon 2] sinds mei 2009, [persoon 4] had 9 dagen voor verdachte gewerkt, en [persoon 3] ongeveer 3 weken. (De rechtbank verstaat de verklaringen aldus dat de genoemde perioden gerekend zijn vanaf 2 december 2009).
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Weliswaar heeft verdachte werk aangeboden aan illegaal in Nederland verblijvende personen, maar niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte het verblijf van een of meer van deze personen in Nederland gemakkelijk heeft gemaakt, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman in dit betoog niet en overweegt daartoe het volgende.
Het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij’ in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), moet worden uitgelegd als in artikel 48 Sr. Het gaat er om of de betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt (HR 26 september 2006, LJN: AY8857 en HR 21 oktober 2003, LJN: AL3537). Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de onderhavige zaak het geval. Ten behoeve van het bedrijf van verdachte zijn illegaal in Nederland verblijvende personen tewerkgesteld. Met hun werkzaamheden verdienden zij een loon dat ze in staat stelde hun verblijf in Nederland te financieren. De rechtbank beschouwt de in de tenlastelegging genoemde personen als werknemer omdat zij werkzaam waren onder gezag van verdachte en tegen een vergoeding gehouden waren om persoonlijk arbeid te verrichten. Dat verdachte deze personen als ‘vrijwilligers’ beschouwt en dat de aan deze personen uitbetaalde bedragen niet in de administratie van [bedrijfsnaam] zijn verantwoord, verandert daaraan niets. Aldus is verdachte deze mensen behulpzaam geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland zoals bedoeld in art. 197a lid 2 Sr. De stelling van de verdediging dat de illegalen al langer in Nederland verbleven doet, gezien het hierboven overwogene, hieraan niet af.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld uit winstbejag en dat er geen winst behaald is. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat de in de tenlastelegging genoemde personen werkzaam waren binnen [bedrijfsnaam], de onderneming van verdachte. Aangenomen mag worden dat een onderneming en dus ook [bedrijfsnaam], streeft naar winst. Dat die winst uiteindelijk niet wordt behaald, doet niet af aan de omstandigheid dat wordt gehandeld uit winstbejag. De term ‘winstbejag’ strekt er slechts toe om zuiver ideële motieven buiten de werkingsfeer van in artikel 197a lid 2 Sr te houden. Evenbedoelde personen zijn echter werkzaam geweest binnen het bedrijf van verdachte, derhalve in de commerciële sfeer. De stelling van verdachte dat hij de illegale werknemers betaalde “uit eigen zak” is niet relevant want daardoor wordt niet weggenomen dat die bedragen tot de bedrijfskosten behoren. Gezien de betaalde bedragen bespaarde de verdachte aanzienlijk op de loonkosten, hetgeen een substantieel commercieel voordeel biedt.
Aangezien er gedurende lange tijd door verdachte illegaal in Nederland verblijvende personen voor zijn bedrijf zijn ingezet, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende personen een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van feit 2:
Op basis van de bij een zoeking in de woning van verdachte te Amsterdam Zuidoost aangetroffen loonstaten en de getuigenverklaringen is komen vast te staan dat in de periode van maart tot en met december 2009, los van de zes verantwoorde werknemers, andere personen bij [bedrijfsnaam] werkzaam zijn geweest die niet verantwoord werden in de loonadministratie. Deze personen werden op de aangetroffen loonverwerkingsstaten (schaduwboekhouding) verwerkt met de namen: [bijnaam 1], [bijnaam 2], [bijnaam 3], [bijnaam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8], [bijnaam 9], [naam 10], [naam 11], [naam 12], [naam 13], [naam 14], [naam 15], [naam 16], [naam 17], [naam 18] en [persoon 11] (de chauffeur). Op de computer in zijn woonkamer maakte verdachte de loonstaten op die hij aan zijn boekhouder ter beschikking stelde.
De personen [bijnaam 1] ([persoon 1]), [bijnaam 2] ([persoon 2]), [bijnaam 3] ([persoon 4]), [bijnaam 4] ([persoon 3])
zijn volgens de in de hiervoor aangeduide afgelegde getuigenverklaringen in (een gedeelte van) de periode van maart tot en met december 2009 werknemer geweest bij [bedrijfsnaam], terwijl deze personen niet voorkwamen in de door verdachte ten behoeve van [bedrijfsnaam] gevoerde loonadministratie. (zie voetnoten 3 t/m 6)
Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij in de in beslag genomen agenda heeft bijgehouden wie, wanneer, hoeveel heeft gewerkt. Met de bijnaam [bijnaam 1] wordt [persoon 1] bedoeld, met [bijnaam 2] wordt [persoon 2] bedoeld, met [bijnaam 3] wordt [persoon 3] bedoeld en met [bijnaam 4] wordt [persoon 4] bedoeld. Deze personen komen niet voor in de loonadministratie van [bedrijfsnaam].
Dat niet alle bij [bedrijfsnaam] werkzame personen en dus niet alle gewerkte uren en verdiende lonen in de loonadministratie zijn opgenomen is wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen als hiervoor vermeld, waardoor de inhoud van de door verdachte aan zijn boekhouder ter beschikking gestelde loonadministratie niet overeenstemde met de werkelijkheid.
4.2 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1 primair:
hij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 2 december 2009, te Haarlem, Santpoort, Aalsmeer, Oudekerk en/of andere plaatsen in Nederland, [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4], uit winstbejag, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit verblijf wederrechtelijk is, immers heeft hij deze personen werkzaamheden als bezorger van kranten en drukwerk doen/laten verrichten, terwijl verdachte de feiten heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep en van deze feiten een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2:
hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 11 december 2009 te Amsterdam telkens onderdelen van een door hem aan zijn boekhouder ter beschikking gestelde loonadministratie, betrekking hebbend op de eenmanszaak [bedrijfsnaam] - zijnde een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk in die loonadministratie opgenomen loon(verwerkings)staten of urenstaten over de maanden maart 2009 tot en met november 2009 slechts voorzien van de volgende namen van werknemers van [bedrijfsnaam]: [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7], [persoon 8], [persoon 9] en/of [persoon 10], en deze loonstaten of urenstaten niet voorzien van de namen van andere personen onder wie [persoon 11], [persoon 1] ('[bijnaam 1]'), [persoon 2] ('[bijnaam 2]'), [persoon 4] ('[bijnaam 4]') en [persoon 3] ('[bijnaam 3]'), terwijl deze niet vermelde personen werkzaamheden voor of in dienst van [bedrijfsnaam] en/of verdachte hadden verricht, welke werkzaamheden onder meer hebben bestaan in het bezorgen van folders en kranten en loon hadden genoten uit de eenmanszaak [bedrijfsnaam], zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van een beroep door een persoon die daarvan een gewoonte maakt.
Ten aanzien van feit 2:
Valsheid in geschrift
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft vier personen van wie hij wist dat deze illegaal in Nederland verbleven ten behoeve van zijn bedrijf structureel arbeid laten verrichten. Hiermee heeft verdachte niet alleen gebruik gemaakt van personen die zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevinden, maar ook bijgedragen aan het frustreren van beleid van de Nederlandse overheid met betrekking tot het verblijf van illegalen in Nederland.
Voorts heeft verdachte een valse loonadministratie gevoerd. In het maatschappelijk verkeer dient vertrouwen te kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als de onderhavige. Door de bedrijfsadministratie valselijk te laten opmaken heeft verdachte het vertrouwen dat anderen, waaronder de Belastingdienst, moeten kunnen stellen in administratieve bescheiden beschaamd, en aldus tekort gedaan aan de een juiste belastingheffing en daarmee aan het algemeen belang.
De rechtbank komt tot een aanzienlijke lagere straf dan geëist en merkt op, dat de officier van justitie bij een eis van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank.
Nu verdachte verder first offender is en de gevolgen van deze strafzaak in zijn persoonlijk leven ook zwaar heeft ondervonden, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Wel is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een lange taakstraf in de vorm van een werkstraf moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14c, 14c, 22c, 22d, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot 120 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht, hetgeen in onderhavig geval neerkomt op vermindering van 10 uren.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snitker, voorzitter,
mrs. M.J. Kronenberg en J. Candido, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2011.