2.1 Op 7 januari 2010 heeft verweerder een anonieme brief ontvangen, gedateerd 29 december 2010, waarin aangifte wordt gedaan van een groot aantal in de brief vermelde frauduleuze handelingen. Verweerder heeft vervolgens een sociaal rechercheur van het bureau Fraudebestrijding van de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Haarlem verzocht een onderzoek in te stellen. Verzoeker is op 8 september 2011 door verweerder gehoord. Vervolgens heeft verweerder de onder 1 genoemde besluiten genomen.
2.2 Verweerder stelt dat uit het onderzoek van de sociale recherche is gebleken dat verzoeker per 5 augustus 2010 niet meer woonachtig was in de gemeente [plaatsnaam]. Verweerder heeft daarbij verwezen naar verklaringen van de verhuurster van een door verzoeker gehuurde woning en van een vriendin van verzoeker, [naam]. Voorts verwijst hij naar een bankafschriftenonderzoek, postonderzoek, waarnemingen en buurt¬onderzoeken, waarin diverse getuigen zijn gehoord, alsmede naar een grote hoeveelheid privéstukken die door de aangeefster zijn aangetroffen in haar woning. Uit deze gegevens blijkt dat verzoeker in de periode in geding niet langer in [plaatsnaam] woonachtig was. Verzoeker heeft volgens verweerder zijn inlichtingenplicht geschonden door niet op te geven waar hij heeft verbleven. Gelet hierop is de over die periode aan verzoeker verstrekte bijstand onverschuldigd betaald. Verweerder vordert dan ook een totaal bedrag van € 11.753,37 van verzoeker terug.
2.3 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Hij betwist dat hij niet of niet volledig zou hebben voldaan aan de inlichtingenverplichting. Verzoeker stelt nimmer inlichtingen te hebben achtergehouden. Volgens verzoeker heeft degene die aangifte heeft gedaan uit rancune een voor verzoeker belastende verklaring afgelegd. De blokkering van de betaling is ook niet gemotiveerd. Wat de intrekking van de uitkering betreft, stelt verzoeker dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat verzoeker vanaf 5 augustus 2010 niet in de gemeente [plaatsnaam] woonachtig zou zijn. Verzoeker staat ingeschreven op het adres [adres] en deze GBA-inschrijving is zijns inziens leidend. Verzoeker wijst er voorts op dat hij van verweerder toestemming heeft gekregen voor een vakantie in België. Hij is regelmatig in België geweest, maar vanwege gezondheidsklachten verbleef verzoeker ook veel in [plaatsnaam], omdat hij daar verzorgd kon worden. Verzoeker heeft zijn post laten doorsturen naar [naam], omdat de post op zijn GBA-adres regelmatig weg raakt. Wat de buurtbewoners betreft, slechts enkelen hebben verklaard dat verzoeker bij [naam] woonachtig zou zijn. Het merendeel van hen kent verzoeker niet. Dat verzoeker veel geldopnames in [plaatsnaam] heeft gedaan, is niet verwonderlijk, omdat verzoeker wel veel in [plaatsnaam] heeft verbleven. Hij is er overigens van uitgegaan dat hij in [plaatsnaam] kon verblijven, omdat verweerder hem toestemming had gegeven voor een vakantie in België. Volgens verzoeker is verweerder ten onrechte overgegaan tot intrekking van zijn uitkering. Hierdoor is ook het terugvorderingsbesluit ten onrechte genomen, aldus verzoeker.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.4 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestond er voor verweerder voldoende aanleiding over te gaan tot blokkering van de betaling van verzoeksters uitkering. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de aanvankelijk anonieme melding van de onder 2.2 genoemde verhuurster van 29 december 2010 en de later op 28 juli 2011 door haar afgelegde verklaring. Op grond hiervan bestond er voor verweerder gegronde twijfel aan de rechtmatigheid van de aan verzoeker toegekende WWB-uitkering. Deze twijfel rechtvaardigt blokkering van de uitkering, hangende het daarvoor vereiste onderzoek. Dat de verhuurster de verklaringen uit rancune heeft afgelegd, zoals verzoeker aanvoert, doet er niet aan af dat de verklaringen zijn afgelegd.
2.1 Wat de intrekking van de uitkering betreft, waarvoor artikel 54, derde lid, WWB de bevoegdheidsgrondslag vormt, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat de stelling van verzoeker dat zijn GBA-inschrijving op het adres [adres] leidend is voor het antwoord op de vraag waar hij zijn hoofdverblijf heeft, onjuist moet worden geacht. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wwb te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Aan de inschrijving in het GBA komt daarbij geen doorslaggevende betekenis toe. Verweerder heeft zijn conclusie dat verzoeker in ieder geval vanaf 5 augustus 2010 niet zijn hoofdverblijf had op zijn GBA-adres [adres] gebaseerd op het onderzoek zoals genoemd onder 2.2.