zaaknummer: AWB 11 - 5524 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2011
[naam verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E. Julius, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Bij besluit van 20 september 2011, verzonden op 22 september 2011, heeft verweerder verzoeksters aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende informatie heeft verschaft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Zo heeft verzoekster te weinig informatie verschaft over haar feitelijke verblijfplaats.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van eveneens 20 oktober 2011 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 november 2011, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van de zaak aangehouden om verzoekster in de gelegenheid te stellen om zich in te laten schrijven op het adres [adres]. Voorts zal verweerder onderzoeken of aan verzoekster een voorschot kan worden verstrekt van € 100,--.
Bij brief van 24 november 2011 heeft verweerder het verslag van het huisbezoek op 18 november 2011, alsmede twee telefoonnotities aan de rechtbank en aan verzoekster toegestuurd.
Verzoekster heeft op deze stukken gereageerd bij brief van 25 november 2011. In deze brief heeft verzoekster de voorzieningenrechter toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Bij brief van 1 december 2011 heeft verweerder de voorzieningenrechter eveneens toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. De datum hiervan is vastgesteld op heden.
2.1 Verzoekster ontving van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aanvankelijk een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet (WW).
Deze uitkering eindigde per 25 februari 2011.
2.2 Op 5 augustus 2011 heeft verzoekster zich gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering. De aanvraag is daadwerkelijk bij verweerder ingediend op 5 september 2011. Op 19 september 2011 heeft verzoekster telefonisch contact opgenomen met verweerder waarin zij gegevens mededeelde over haar woonsituatie. Verweerder heeft vervolgens op diezelfde datum een onderzoek ingesteld op het adres dat verzoekster als verblijfadres heeft opgegeven ([adres]). Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. Bij het huisbezoek op 19 september 2011 zijn geen persoonlijke spullen van verzoekster aangetroffen, terwijl de hoofdbewoonster heeft verklaard dat verzoekster is vertrokken. Waar verzoekster wel verblijft, is niet duidelijk geworden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat verzoekster een nieuwe WWB-aanvraag kan indienen. In dat kader kan haar een voorschot worden toegekend van € 100,--.
2.4 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op voormeld adres. Op 19 september 2011 heeft verzoekster zich telefonisch gewend tot haar consulent bij verweerder, mevr. [naam]. Zij heeft toen verteld dat zij tijdelijk bij haar broer zou gaan logeren. De reden hiervoor is dat verzoekster in de [adres] door een man is bedreigd en mishandeld. Verzoekster wijst op een dreigbrief en een aangifte van 29 augustus 2011. Verzoekster stelt dat zij het adres van haar broer heeft doorgegeven aan verweerder. Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat al haar persoonlijke spullen op het adres [adres] staan. Verzoekster heeft twee weken bij haar broer verbleven. Voorts heeft verzoekster een kostgangersovereenkomst met de hoofdbewoonster [naam] overgelegd. Ook heeft verzoekster zich ter zitting beroepen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2011 (LJN: BR3093).
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Uit de aanvullende stukken die verweerder heeft overgelegd, blijkt onder meer dat op 18 november 2011 een huisbezoek heeft plaatsgevonden. In haar reactie van 25 november 2011 geeft verzoekster aan dat uit het verslag van het huisbezoek naar voren komt dat verzoekster op het adres [adres] haar kleding, meubels en verzorgingsproducten heeft. Voorts heeft verzoekster in nieuwe WWB-aanvraag ingediend. In dat kader heeft zijn € 100,-- als voorschot ontvangen. Daarnaast heeft verzoekster getracht zich opnieuw op voormeld adres te laten inschrijven. Dit is niet gelukt, omdat verzoekster eerst een bezwaarschrift moet indienen tegen de ambtshalve uitschrijving.
2.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over verzoeksters woon- en leefsituatie in de afgelopen maanden. Het is dan ook niet duidelijk wat er in bezwaar zal worden beslist.
2.9 Anders dan verweerder stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het verslag van het huisbezoek van 18 november 2011 in voldoende mate blijkt dat verzoekster haar hoofdverblijf heeft (behouden) op het adres [adres]. Tijdens het huisbezoek heeft verzoekster immers verklaard dat de volgende, aan haar toebehorende, spullen op dat adres aanwezig zijn: een ronde eethoek met vier stoelen, een bruin kleed dat op de grond ligt, een schilderij, een waterkoker, kunststof bestek, porseleinen borden, een rekje met snijplanken en wat enveloppen met verzoeksters naam hierop. Daarnaast heeft zij ter zitting een kostgangersovereenkomst met de hoofdbewoonster [naam] overgelegd. Verweerder had op 20 september 2011 niet zonder verzoekster om een reactie te vragen op de uitkomst van het eerste huisbezoek een afwijzend besluit mogen nemen.
2.10 Hieruit volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De omstandigheid dat verzoekster (nog) niet ingeschreven is op het adres [adres], kan haar niet worden tegengeworpen, aangezien vast is komen te staan dat verweerder verzoekster ambtshalve heeft uitgeschreven en herinschrijving slechts mogelijk is via een bezwaarprocedure tegen de ambtshalve uitschrijving. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
2.11 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de voorzieningenrechter in deze zaak, die gemiddeld van zwaarte is, tweeënhalve punt toe: een punt voor het verzoekschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor de nadere uiteenzetting van 25 november 2011. Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.12 De voorzieningenrechter zal verweerder voorts gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 20 september 2011 met ingang van 20 oktober 2011 tot zes weken na verzending van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op om met ingang van 20 oktober 2011 aan verzoekster voorschotten te verstrekken ter hoogte van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1092,50, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.5 gelast dat het college van burgemeester en wethouders het door verzoekster betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.