ECLI:NL:RBHAA:2011:BU8286

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800641-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 mei 2011 op Schiphol betrokken was bij de invoer van ongeveer 11.602,2 gram cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze verdovende middelen in Nederland, in strijd met de Opiumwet. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 november 2011 werd vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte contact had gehad met een persoon in Colombia, genaamd Limo, die hem had gevraagd om een vrouw op Schiphol te ontmoeten en een roltas in ontvangst te nemen. De verdachte had geen Schipholpas, maar had een medeverdachte gevraagd om deze taak op zich te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn geweest van de illegale aard van de goederen die hij in ontvangst nam, gezien zijn eerdere werkervaring op Schiphol en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de invoer van cocaïne en dat hij onder druk stond door bedreigingen. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne bewezen en legde een gevangenisstraf op van 50 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen een uitvoerende rol had, maar ook een organisatorische functie vervulde in het transport van de cocaïne. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de straf op, waarbij ook enkele in beslag genomen telefoons aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800641-11
Uitspraakdatum: 30 november 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 11602,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot 56 (zesenvijftig) maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen Blackberry 8520 en Nokia N96 (nummers 16 en 18 op de beslaglijst) verbeurd zullen worden verklaard, evenals één van de twee Nokia's die als nummer 17 op de beslaglijst zijn opgenomen. De andere Nokia die achter nummer 17 is opgenomen, moet worden teruggegeven aan verdachte.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden 1
Op 8 mei 2011, omstreeks 13.30 uur, is [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) met vlucht MP623 vanuit Punta Cana (Dominicaans Repubiek) aangekomen op luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een douanecontrole zijn in een roltas die [medeverdachte] als handbagage vervoerde, twaalf pakketten aangetroffen. Bij het testen met een MMC-testset van de witte stof waaruit de pakketten bestonden, trad een positieve kleurreactie op, wat inhoudt dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betreft.2
[medeverdachte] vertelde dat ze de roltas bij Mc Donalds moest overhandigen aan een voor haar onbekende persoon en dat ze bereid was om mee te werken aan het onderzoek teneinde de mogelijke afhaler(s) te onderkennen. Daarop is een observatie opgestart.3 Tijdens de observatie werd gezien dat [medeverdachte] bij de Mc Donalds in Top Level Lounge 2 werd aangesproken door [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). De observanten zagen dat [medeverdachte 2] een arm om de schouder van [medeverdachte] sloeg en haar begroette. [medeverdachte] en [medeverdachte 2] liepen even later samen richting de gebedsruimte. Ter hoogte van de gebedsruimte nam [medeverdachte 2] de roltas over van [medeverdachte]. Vervolgens liepen [medeverdachte] en [medeverdachte 2] beiden in een andere richting weg. [medeverdachte 2] is vervolgens door de leden van het Schipholteam aangehouden als afhaler van de roltas. Door [medeverdachte 2] werd medegedeeld dat hij naar Schiphol was gebracht door verdachte en dat verdachte op [medeverdachte 2] stond te wachten in de parkeergarage tegenover Schiphol Plaza. 4 Vervolgens is verdachte als vermoedelijke afhaler aangehouden.5
Het nettogewicht van de bij [medeverdachte] aangetroffen pakketten bedroeg 11.602,2 gram. Van de pakketten zijn twaalf representatieve monsters ter analyse van de stof ingezonden naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.6 Uit het rapport van het Douanelaboratorium is gebleken dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat.7
[medeverdachte] heeft verklaard dat de man die de roltas zou ophalen haar zou herkennen aan haar blouse en aan een foto van haar die gemaakt was op de luchthaven in Punta Cana.8 [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij van verdachte via de ping een foto heeft ontvangen van de vrouw van wie hij spullen in ontvangst zou nemen.9 Deze foto is ook aangetroffen in de map afbeeldingen van de Blackberry van verdachte en op de Blackberry van [medeverdachte 2] in een ping-conversatie met de Blackberry van verdachte.10
4.2 Bewijsoverweging
Namens verdachte is terechtzitting primair bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne, omdat deze cocaïne op het moment dat verdachte werd aangehouden reeds in beslag was genomen. Met een beroep op een uitspraak van deze rechtbank van 9 september 2011 (LJN BT1549) heeft de raadsman daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Van het medeplegen van een feit als het onderhavige kan in beginsel alleen sprake zijn indien en voor zover de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne inbeslaggenomen is, kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte stof. Anders ligt het echter in het geval waarin de medepleger al deelnemingshandelingen heeft verricht vóór de inbeslagname. Afspraken die voor die tijd zijn gemaakt zijn immers reeds dienstig aan het eigenlijke misdrijf.
Blijkens de verklaring van verdachte heeft hij in de weken voorafgaand aan de datum waarop [medeverdachte] met de cocaïne naar Nederland kwam, contact gehad met Limo die in Colombia achter het transport zat en aan verdachte heeft gevraagd om het afhalen achter de douane in Nederland te regelen. Uit onderzoek blijkt ook dat verdachte op 8 mei 2011 en de dagen daaraan voorafgaand, telefonisch contact heeft gehad met Limo.11 De rechtbank heeft verder vastgesteld dat verdachte in de week voorafgaand aan de daadwerkelijke invoer door [medeverdachte] ook al contact heeft gehad met [medeverdachte 2]. Ze hebben toen afgesproken op 8 mei 2011 naar Schiphol te gaan, alwaar [medeverdachte 2] achter de douane de roltas van [medeverdachte] in ontvangst zou nemen. Verdachte en [medeverdachte 2] hadden daartoe om 13.00 uur op Schiphol afgesproken. Vanaf in ieder geval 12.01 uur hadden zij hierover pingcontact. Om 13.04 uur heeft verdachte een foto van [medeverdachte] verzonden aan [medeverdachte 2]. Om 13.41 uur is er weer contact.12 [medeverdachte 2] is dan kennelijk met zijn Schipholpas al achter de douane geraakt en op zoek naar de vrouw van wie hij spullen in ontvangst zou nemen. [medeverdachte] is omstreeks 13.30 uur met de cocaïne op Schiphol aangekomen. Om 14.00 uur is zij aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en omstreeks 14.10 uur is de cocaïne vervangen door dummypakketten.13
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte al voordat [medeverdachte] is aangehouden en de pakketten cocaïne zijn vervangen door dummypakketten, handelingen heeft verricht gericht op de (verdere) invoer van de cocaïne die hij van [medeverdachte] in ontvangst zou nemen, welke handelingen als medeplegen kunnen aangemerkt. Meer in het bijzonder geldt daarbij dat de invoer ook niet mogelijk zou zijn geweest, zonder dat er iemand met een Schipholpas aanwezig zou zijn. [medeverdachte] zou namelijk doorreizen naar Barcelona. Voordat [medeverdachte] vertrok, moest dus geregeld zijn dat er iemand met een Schipholpas beschikbaar zou zijn, anders zou het ook geen zin hebben haar te laten vertrekken. Daarvoor moest verdachte voorafgaand aan de invoer zorgen. Dat de cocaïne op het moment dat [medeverdachte 2] de roltas van [medeverdachte] overnam en verdachte vervolgens als mogelijke afhaler werd aangehouden, reeds in beslag was genomen, doet daaraan niets af.
Ter terechtzitting is door en namens verdachte subsidiair betoogd dat - samengevat - verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) had op de invoer van cocaïne in Nederland en ook om die reden zou moeten worden vrijgesproken. Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij vorig jaar naar Colombia is verhuisd en daar een zekere Limo heeft leren kennen. Gedurende zijn verblijf in Colombia is er een vriendschap tussen Limo en hem ontstaan. Nadat verdachte terug was gekeerd naar Nederland heeft Limo in Nederland contact met verdachte opgenomen. Limo vertelde aan verdachte dat hij hem nodig had voor een vriendendienst. Tijdens één van de latere ontmoetingen vertelde Limo aan verdachte dat verdachte op 8 mei 2011 op Schiphol aanwezig moest zijn. Verdachte diende dan contact te leggen met een vrouw die dan bij de Mc Donalds achter de douane op Schiphol zou zijn. Verdachte heeft twee telefoons van Limo ontvangen om contact te houden. Verdachte heeft, omdat hij zelf niet achter de douane kon komen, vervolgens [medeverdachte 2] gevraagd dat voor hem te doen. [medeverdachte 2] was namelijk werkzaam op Schiphol en derhalve in het bezit van een Schipholpas. Verdachte wist slechts dat hij op Schiphol contact moest leggen met een vrouw die zich achter de douane zou bevinden, maar niet dat hij iets moest op halen en ook niet dat het hier cocaïne betrof. De vrouw zou hem dan vertellen wat de bedoeling was. Verdachte kon ook niet vermoeden dat het om cocaïne ging, aldus de verdediging. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet heeft doorgevraagd wat nu precies de bedoeling was, omdat Limo in bedekte termen dreigde het zoontje van verdachte dat in Colombia verbleef, iets aan te doen als hij deze vriendendienst niet voor Limo zou verrichten. Om die reden heeft hij gewoon gedaan wat hem werd gevraagd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij iets moest ophalen en dat hij niet wist dat het cocaïne betrof onaannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van verdachte om te beginnen tegenstrijdig is. Immers, als het verhaal over de bedreiging van zijn zoontje - welk verhaal verdachte overigens op geen enkele wijze (enigszins) aannemelijk heeft gemaakt - al waar zou zijn, kan niet worden volgehouden dat verdachte onder die omstandigheden geen enkel vermoeden zou (moeten) hebben gehad dat het om de invoer van cocaïne zou gaan of in ieder geval om iets illegaals. Dit mede gelet op het feit dat verdachte zelf werkzaam is geweest op Schiphol en reeds uit dien hoofde bekend moet zijn geweest met het feit dat op Schiphol regelmatig cocaïne wordt ingevoerd, met name ook uit Midden- en Zuid-Amerika. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van verdachte onaannemelijk, aangezien [medeverdachte] heeft verklaard dat degene aan wie zij de roltas moest overhandigen, zou weten wie zij was en waarvoor zij kwam. Hij zou haar herkennen aan de hand van een foto die op de luchthaven van Punta Cana gemaakt was. Verdachte was ook in het bezit van een foto van [medeverdachte] en heeft deze via de ping naar [medeverdachte 2] gezonden. Daarbij heeft verdachte aan [medeverdachte 2] gevraagd spullen voor hem op te halen die de vrouw op de foto bij zich zou hebben. Hieruit volgt dat verdachte wel degelijk wist dat hij "iets" zou moeten afhalen. Daarbij komt dat als verdachte niet zou hebben geweten dat hij "iets" van [medeverdachte] zou krijgen, zoals hij heeft verklaard, hij het risico zou lopen dat [medeverdachte 2] in plaats van goederen een opdracht van [medeverdachte] zou krijgen, waardoor er verwarring zou ontstaan en [medeverdachte 2] mogelijk niet meer zou willen meewerken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte dit risico zou hebben genomen, mede gelet op de door verdachte gestelde bedreiging.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat hij achter de douane spullen in ontvangst moest (laten) nemen van een voor hem onbekende vrouw, wiens foto hij toegezonden had gekregen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte wel degelijk wist dat het om cocaïne ging. Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol waar verdachte, zoals gezegd, nota bene werkzaam is geweest, veel drugs Europa in worden gesmokkeld. Daarbij komt het de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk voor dat een drugsorganisatie voor de (verlengde) invoer van een - zeer kostbare - hoeveelheid van bijna 12 kilogram cocaïne een buitenstaander zou inschakelen die deze cocaïne zou ontvangen zonder te weten waar hij mee bezig was. Dergelijke risico's worden door dit soort organisaties niet genomen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn verklaring de waarheid - te weten dat hij wist dat de vrouw met wie hij op Schiphol contact moest leggen cocaïne vervoerde en dat hij deze cocaïne in ontvangst moest (laten) nemen - heeft gepoogd te verhullen. Daarmee acht de rechtbank het opzet van verdachte op de invoer van de cocaïne bewezen.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 11.602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
6.1 Verweer psychische overmacht
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte niet strafbaar is omdat er sprake is van psychische overmacht. Verdachte zou als gevolg van bedreigingen door de hiervoor reeds genoemde Limo hebben gevreesd voor het leven van zijn zoon en onder deze psychische druk hebben meegewerkt aan de drugssmokkel.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht en overweegt daartoe als volgt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat Limo, een man met wie hij in Colombia vriendschap had gesloten, hem had gevraagd op 8 mei 2011 naar Schiphol te gaan. Verdachte voelde zich daarbij onder druk gezet door Limo en had het idee dat het leven van zijn zoon bedreigd werd.
De rechtbank stelt voorop dat van een verdachte die een beroep doet op overmacht tot op zekere hoogte mag worden verwacht dat hij de feitelijke grondslag daarvan aannemelijk maakt. Verdachte heeft de door hem aangevoerde bedreiging echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting weinig specifiek over deze bedreigingen verklaard. Hij heeft zelfs verklaard dat de bedreigingen nooit echt concreet zijn geweest. Uit het dossier, in het bijzonder uit de contacten die via mobiele telefoons tussen verdachte en Limo hebben plaatsgevonden, blijkt evenmin van een bedreigende situatie. Daarbij valt ook op dat verdachte voor het eerst op de zitting, ruim een half jaar nadat het strafbare feit is gepleegd, melding maakt van de bedreiging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte bedreigd werd, zodat verdachte strafbaar is.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) invoer van in totaal 11.602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte feitelijk is opgetreden als afhaler en contact heeft gehad met degene die de invoer vanuit de Dominicaanse Republiek heeft geregeld, waardoor verdachte een zodanige rol in de organisatie vervult dat hij zelf niet het grootste risico heeft gelopen. Daarnaast volgt ook uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte een meer organisatorische functie in het transport heeft vervuld. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de Nokia (type1280; telefoonnummer [telefoonnummer]) die één van de twee Nokia's is die op de beslaglijst achter nummer 17 staan vermeld, dient te worden verbeurd verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij dit toestel van Limo heeft ontvangen, om zo contact met hem te onderhouden. Blijkens het proces-verbaal Analyse Verstrekte Verkeersgegevens is er met dit toestel inderdaad contact geweest met Limo. Hieruit volgt dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dit toestel is begaan of voorbereid.
De rechtbank is van oordeel dat de overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten een Blackberry 8520, een zwarte Nokia (type 1680 Classic; telefoonnummer [telefoonnummer]) en een Nokia N96 zoals vermeld op de beslaglijst achter de nummers 16, 17 en 18, aan verdachte dienen te worden teruggegeven. Blijkens het proces-verbaal Analyse Verstrekte Verkeersgegevens werd op deze drie telefoons niets ter zake dienende aangetroffen (of kon er geen nader onderzoek aan worden verricht), zodat een verband tussen het bewezen verklaarde feit en deze toestellen onvoldoende aannemelijk is geworden. Verdachte heeft over twee van deze toestellen ook verklaard dat dit zijn eigen toestellen zijn.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van
50 (VIJFTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
17) 1.00 STK GSM-toestel kl: zwart Nokia (type 1280; telefoonnummer [telefoonnummer])
Gelast de teruggave aan verdachte van:
16) 1.00 STK GSM-toestel kl: wit Blackberry 8520
17) 1.00 STK GSM-toestel kl: zwart Nokia (type 1680 Classic; telefoonnummer [telefoonnummer])
18) 1.00 STK GSM-toestel kl: zwart Nokia N96
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.C. Sadal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2011.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.1).
3 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.2).
4 Proces-verbaal van observatieverslag d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 6.1).
5 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033934 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 7.1).
6 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 5.8).
7 Deskundigenrapport van het Douanelaboratorium met kenmerk 4009 X 11 d.d. 11 mei 2011 (los opgenomen).
8 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 2.3).
9 Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 3.2).
10 Proces-verbaal Analyse Verstrekte Verkeersgegevens d.d. 21 juli 2011 (onderzoek sierappel, los opgenomen)
11 Proces-verbaal van onderzoek handmatig uitlezen gegevens mobiele telefoon d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 4.4).
12 Proces-verbaal Handmatig onderzoek Blackberry met nummer PL27RR/11-033924 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 4.4).
13 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.1).