ECLI:NL:RBHAA:2011:BU8198

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4023
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde voorschotten Werkloosheidswet aan zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had toestemming gekregen om als zelfstandige aan de slag te gaan met behoud van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (Ww). Echter, na afloop van de startersperiode heeft verweerder vastgesteld dat eiser te veel voorschotten had ontvangen, omdat zijn inkomsten als directeur-grootaandeelhouder (dga) van Senior Staf B.V. niet correct waren berekend. Verweerder heeft een bedrag van € 12.096,50 bruto teruggevorderd van eiser, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat alle inkomsten die eiser in de startersperiode heeft verdiend, moeten worden aangemerkt als inkomen uit arbeid in de zin van artikel 35aa, eerste lid, van de Ww. Dit betekent dat 70% van deze inkomsten in mindering moet worden gebracht op de reeds betaalde voorschotten. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn eerdere inkomsten uit loondienst, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het standpunt stelde dat al het inkomen van eiser in de startersperiode als belastbaar loon moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en benadrukt dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat een deel van de inkomsten buiten de berekening van de korting zou blijven. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van F. Voskamp, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 4023
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2011
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Koolhoven, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft verweerder vastgesteld dat eiser over de periode van 30 april 2007 tot en met 28 oktober 2007 een bedrag van € 12.096,50 bruto teveel aan voorschotten op grond van de Werkloosheidswet (Ww) heeft ontvangen. Verweerder heeft dat bedrag van eiser teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 november 2011, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Vork, werkzaam bij het UWV.
2. Overwegingen
2.1 Met ingang van 3 januari 2005 heeft verweerder aan eiser een Ww-uitkering toegekend. Per 1 mei 2006 is eiser voor 1 dag per week in dienst getreden bij [naam bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats] en hij ontving hiervoor een salaris van € 1400,-- bruto per maand. Verweerder heeft het per 1 mei 2006 door eiser in dit dienstverband gewerkte aantal uren op zijn Ww-uitkering gekort en die uitkering in zoverre beëindigd. Per 1 mei 2007 is eiser directeur groot aandeelhouder (dga) geworden van [naam bedrijf] B.V. te [vestigingsplaats]. In verband hiermee heeft verweerder eiser bij beslissing van 23 april 2007 toestemming verleend om gedurende de periode van 1 mei 2007 tot en met 28 oktober 2007 (startperiode) werkzaamheden te verrichten in de uitoefening van een eigen bedrijf. In deze beslissing is tevens bepaald dat de WW-uitkering doorloopt en dat op die uitkering 70% van eisers inkomsten als zelfstandige in mindering wordt gebracht. Ook is aangegeven dat de uitkering over deze periode als voorschot betaalbaar wordt gesteld. Bij besluit van 15 november 2007 is eisers uitkering op grond van de Ww met ingang van 29 oktober 2007 beëindigd. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 8 februari 2011 om de jaarcijfers van eisers inkomen verzocht over de jaren 2007 en 2008 om te kunnen bepalen wat de juiste hoogte van eisers Ww-uitkering is. Eiser heeft de jaarcijfers overgelegd, naar aanleiding waarvan verweerder het besluit van 29 maart 2011 heeft genomen.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser over de in het bestreden besluit genoemde periode te veel voorschot heeft ontvangen, omdat uit de overgelegde jaarcijfers is gebleken dat eiser over die periode meer inkomsten heeft ontvangen dan vooraf aan de hand van de geschatte inkomsten is bepaald. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle inkomsten die eiser vanaf 30 april 2007 heeft gegenereerd inkomsten zijn die hij als zelfstandige heeft genoten.
2.3 Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder bij de berekening van de inkomsten in de startperiode ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiser al voor de startperiode gedurende een dag per week tegen salaris werkzaamheden verrichtte voor [naam bedrijf] B.V. Bij een redelijke toepassing van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen Ww dienen deze inkomsten buiten beschouwing te blijven. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen inkomsten uit loondienst en inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige wordt in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen Ww niet gemaakt, zodat verweerder bij de berekening van de inkomsten in de startperiode - terecht - ruimte ziet om inkomsten uit loondienst buiten beschouwing te laten. Dat behoort ook te gelden in de situatie van eiser.
Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat hij er volgens hem vanuit mocht gaan dat de inkomsten die hij verwierf met werkzaamheden over de 8 uren per week die hij vóór 1 mei 2007 in loondienst werkte voor [naam bedrijf] B.V. bij de berekening van zijn inkomen over de startersperiode buiten beschouwing zouden blijven.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op grond van artikel 77a, eerste lid, van de Ww kan het Uwv een werknemer toestemming verlenen om gedurende maximaal 26 kalenderweken werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten. Op grond van het tweede lid blijft voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, het recht op uitkering op grond van hoofdstuk II bestaan.
2.5 Op grond van artikel 35aa, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww wordt, indien de werknemer toestemming heeft verkregen van het Uwv om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, van de Ww te verrichten en het recht op uitkering op grond van het tweede lid van dat artikel blijft bestaan, de uitkering verminderd met 70% van de inkomsten uit arbeid. Op grond van het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, de berekening daarvan en de periode waaraan deze worden toegerekend.
2.6 In artikel 2, eerste lid, van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen Ww, zoals dat luidde ten tijde hier van belang (hierna: het Besluit), is bepaald dat onder inkomsten als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de Ww wordt verstaan, het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (WIB).
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat al het inkomen dat eiser per 1 mei 2007 uit zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf] B.V. is gaan verdienen, dient te worden aangemerkt als inkomen uit arbeid in de zin van artikel 35aa, eerste lid, WW dat voor 70% in mindering moet worden gebracht op het over de startersperiode betaalde voorschot WW. Immers, al dat inkomen is aan te merken als belastbaar loon in de zin van de WIB en daarmee ook als inkomen uit arbeid in de zin van artikel 35aa, eerste lid, van de Ww jo artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Dat verweerder in het bestreden besluit de motivering van zijn standpunt niet heeft toegespitst op de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit gegeven definitie van het begrip inkomsten uit arbeid - maar heeft gewezen op het verschil tussen inkomen uit arbeid in loondienst en inkomen uit arbeid als zelfstandige - is, naar het oordeel van de rechtbank niet een zodanige tekortkoming in het bestreden besluit dat het om die reden niet in stand kan blijven.
2.8 Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat verweerder bij eiser op enig moment de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat een deel van de inkomsten die hij vanaf 1 mei 2007 als dga van [naam bedrijf] B.V. ging genieten buiten de berekening van de korting van die inkomsten zou worden gelaten. Daarbij merkt de rechtbank op dat in de brief van verweerder van 23 april 2007, waarin verweerder aan eiser toestemming heeft verleend om met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten als zelfstandige, staat dat op eisers uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering dienen te worden gebracht. Dat een deel van die inkomsten buiten de berekening zouden blijven, omdat eiser vóór 1 mei 2007 al 8 uur per week in loondienst voor [naam bedrijf] B.V. werkte staat in deze brief niet en ook overigens heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden dat eiser in die zin door verweerder is geïnformeerd.
2.9 Gesteld noch gebleken is dat er omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder van terugvordering van het teveel betaalde voorschot had behoren af te zien.
2.10 Het beroep zal ongegrond verklaard worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter in tegenwoordigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.