2.1 De rechtbank dient allereerst ambtshalve de ontvankelijkheid van eisers te onderzoeken
2.2 Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft ingesteld.
2.3 Vast staat dat de CVAH geen bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van 11 oktober 2010. Voorts is geen omstandigheid aangevoerd op grond waarvan dit de CVAH redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop is het beroep van de CVAH niet-ontvankelijk.
2.4 De rechtbank stelt voorts vast dat de CVAH desgevraagd slechts schriftelijke machtigingen heeft overgelegd van [namen]. Gelet op artikel 8:24, tweede lid van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, zijn de marktondernemers waarvan geen schriftelijke machtiging is overgelegd, te weten [namen], niet-ontvankelijk in hun beroep.
2.5 Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het geschil overweegt de rechtbank als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Marktverordening kan het college, indien dringende redenen hiertoe noodzaken, tijdelijk een andere plaats voor het houden van de markt aanwijzen.
2.7 Verweerder heeft in maart 2010 besloten de najaarskermis, die de voorgaande jaren plaatsvond op locatie [naam], in 2010 te verplaatsen naar het marktplein en de duur van de kermis met enkele dagen uit te breiden. Dit besluit is op dat moment niet bekend gemaakt.
Gelet op de aanwezigheid van de kermis op het marktplein heeft verweerder bij besluit van 11 oktober 2010 besloten de weekmarkt die normaliter op woensdag plaatsvindt op het marktplein, op woensdag 13 oktober 2010 te verplaatsen naar de [adres].
2.8 De rechtbank overweegt dat hoewel de verplaatsing al heeft plaatsgevonden en niet meer ongedaan kan worden gemaakt, eisers evenwel procesbelang hebben bij een inhoudelijk beoordeling van hun beroep, aangezien zij stellen als gevolg van het bestreden besluit schade te hebben geleden. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook aanleiding het beroep inhoudelijk te behandelen.
2.9 Eisers betogen dat het organiseren van een kermis niet kan worden aangemerkt als dringende gebeurtenis, zodat verweerder niet heeft kunnen overgaan tot verplaatsing van de weekmarkt.
Zij betogen voorts dat verweerder na afweging van de belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, nu verweerder geen juist gewicht heeft toegekend aan het belang van de marktondernemers. Zo is ten onrechte geen nadeelcompensatie toegekend. De wel door verweerder getroffen compenserende maatregelen bestaande uit het plaatsen van advertenties in huis- aan huisbladen, het uitdelen van flyers, het inzetten van een medewerker om bezoekers naar de locatie van de weekmarkt te verwijzen en de inzet van een extra marktmeester, zijn volgens eisers onvoldoende om het geleden nadeel dat zij ondervinden van de verplaatsing van de markt te compenseren. Zij onderbouwen hun betoog dat verplaatsing van de weekmarkt omzetschade met zich brengt met een verwijzing naar het rapport “Effecten van evenementen op de locatie van de warenmarkt” uit 2004 van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel.
Eisers wijzen in dit verband ook op het feit dat zij hun schade niet hebben kunnen beperken omdat de verplaatsing pas in oktober aan hen is medegedeeld, terwijl bij verweerder reeds in maart bekend was dat de weekmarkt op 13 oktober zou moeten wijken voor de kermis.
2.10 In de toelichting bij artikel 2 van de marktverordening is te lezen dat dringende redenen kunnen zijn situaties op de gebruikelijke marktterreinen die het houden van de markt feitelijk onmogelijk maakt, dan wel situaties die voor zowel vergunninghouders of bezoekers van de markt nopen tot een tijdelijke andere plaats.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de toelichting te ruim geformuleerd is en de mogelijkheid schept om ook in niet dringende gevallen – bij ‘feitelijke onmogelijkheid’ - de markt te verplaatsen, acht zij de aanwezigheid van de kermis op het marktplein een omstandigheid als bedoeld in artikel 2 van de marktverordening, die noopt tot tijdelijke verplaatsing van de weekmarkt. De omstandigheid dat de kermis een jaarlijks terugkerend evenement is, neemt naar haar oordeel niet weg dat het een bijzonder evenement is waarvoor verweerder tijdelijk een locatie dient te vinden die uiteraard normaliter in gebruik is voor andere doeleinden. Verweerder was derhalve bevoegd om het besluit om de markt te verplaatsen te nemen.
2.11 Aan de orde is vervolgens de vraag of de belangen van eisers voldoende zijn betrokken in de besluitvorming en met name of het besluit de markt te verplaatsen niet onevenredig nadelige gevolgen heeft voor eisers. Ook indien het besluit op zichzelf rechtmatig genomen is, kan immers grondslag bestaan voor vergoeding van de daaruit voortvloeiende onevenredige schade, in de vorm van nadeelcompensatie. Daarbij dient te worden bezien of de gevolgen van het bestreden besluit een abnormale last voor eisers betekenen en buiten het normale ondernemersrisico vallen. Om dit te bepalen moeten alle van belang zijnde omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade, (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2006 LJN: AX9047).
2.12 Verweerder heeft verklaard dat de beslissing om de kermis weer naar de huidige locatie terug te plaatsen is ingegeven door het feit dat de locatie [naam] geen succes was. Bij de beslissing om, gelijktijdig met de verplaatsing, tevens tot verlenging van de duur van de kermis met twee dagen over te gaan, hebben – zo heeft verweerder ter zitting erkend – vooral financiële belangen van de gemeente een rol gespeeld.