Parketnummer: 15/800640-11
Uitspraakdatum: 30 november 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Zuid Oost, locatie Ter Peel.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 11602,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot 50 (vijftig) maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen euro's met uitzondering van een bedrag van 100 euro, welk bedrag aan verdachte dient te worden teruggegeven. Ook van de onder verdachte in beslaggenomen dollars vordert de officier van justitie dat die worden teruggegeven aan verdachte.
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op 8 mei 2011 komt verdachte vanuit Punta Cana (Dominicaanse Republiek) aan op Schiphol. Daar vindt een douanecontrole plaats waarbij de handbagage van verdachte, een meerkleurige roltas, aan een douanecontrole wordt onderworpen. Bij deze controle worden pakketten in de roltas van verdachte aangetroffen die door de douane worden herkend als pakketten met vermoedelijk verdovende middelen2. De pakketten zijn vervolgens nader onderzocht en gewogen. Het totaal nettogewicht van de in de pakketten aangetroffen stof bedroeg ongeveer 11.602,2 gram. Van alle pakketten zijn representatieve monsters genomen en opgestuurd naar het Douane Laboratorium3. Deze monsters zijn getest en bleken alle cocaïne te bevatten4. Verdachte heeft de roltas in Punta Cana gekregen van een haar onbekende man die haar vroeg om deze koffer voor hem mee te nemen naar Nederland en af te geven aan een man die haar zou herkennen aan de hand van een foto en die zij zou ontmoeten bij de grote Mac Donalds op Schiphol. Zij kreeg daar vijfhonderd euro voor5.
4.2 Bewijsoverweging
Door de verdediging is betoogd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de invoer van de cocaïne die bij verdachte is aangetroffen, omdat zij niet wist dat in de bagage die zij vervoerde cocaïne zat. Verdachte stelt zich daarbij op het standpunt dat op de luchthaven in Punta Cana de bagage door een scan is gehaald en dat er toen geen aanwezigheid van cocaïne door de beveiliging is geconstateerd. Voorts was de beloning van verdachte in relatie tot de aangetroffen hoeveelheid cocaïne disproportioneel laag, zodat zij ook op grond daarvan niet hoefde te vermoeden dat zij cocaïne vervoerde. De raadsman van verdachte heeft om die reden geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
In zaken als deze, waarin bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, dient als uitgangspunt te gelden dat een passagier zelf voor de inhoud van haar bagage verantwoordelijk is en daar ook weet van heeft. Voornoemd uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is. Verdachte is op de luchthaven van Punta Cana benaderd door een haar onbekende man. Deze heeft haar gevraagd om een roltas mee naar Nederland te nemen. Verdachte heeft deze roltas in ontvangst genomen en toegezegd dat zij deze zou afgeven op de luchthaven in Nederland. Zij heeft niet in de roltas gekeken om te controleren wat er in zat. Verdachte kreeg voor het transport een beloning van (in ieder geval) € 500. Dit geldbedrag heeft verdachte op de luchthaven in Punta Cana reeds ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat zij er op kon vertrouwen dat er geen cocaïne in haar bagage zat omdat haar bagage door een scan op de luchthaven van Punta Cana is geweest. Op basis van het dossier is niet komen vast te staan dat de bagage in Punta Cana is gecontroleerd op de aanwezigheid van drugs, maar ook al zou de bagage zijn gecontroleerd door de beveiliging van de luchthaven op Punta Cana, dan blijft verdachte verantwoordelijk voor de inhoud van haar bagage. Door onder voornoemde omstandigheden de roltas mee te nemen, heeft verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de koffer cocaïne zou bevatten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne in Nederland.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 11602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van in totaal 11.602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking dat verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt met het onderzoek van de politie naar de medeverdachten. Daarnaast heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar jeugdige leeftijd en het feit dat zij moeder is van drie (zeer) jonge kinderen. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat, hoewel verdachte ruim 11,5 kg cocaïne Nederland heeft binnengebracht en zij dit op zichzelf ook had kunnen constateren toen zij de roltas in het vliegtuig tilde, niet kan worden gezegd dat zij, mede gelet op de in verhouding tot de hoeveelheid cocaïne geringe beloning die zij naar haar zeggen kreeg, zich daadwerkelijk bewust was van de precieze hoeveelheid cocaïne die zij vervoerde. De rechtbank zal om die reden aansluiting zoeken bij de zogenaamde 'pakezel categorie' voor deze hoeveelheid cocaïne. Op grond van deze (persoonlijke) omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er grond is om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt daarbij nog dat, hoewel gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak het medeplegen van de invoer bewezen wordt verklaard, de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat dit niet als strafverzwarend zal meenemen. Verdachte heeft in dit opzicht immers niet anders gehandeld dan andere koeriers op Schiphol.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting nog betoogd dat het verhoor van verdachte d.d. 9 mei 2011 onrechtmatig is geweest, nu uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan het verhoor haar raadsman te consulteren. Het verhoor is blijkens het proces-verbaal om 15.15 uur aangevangen, terwijl pas om 15.25 uur contact is gezocht met de raadsman. Dit verzuim dient volgens de raadsman gecompenseerd te worden door middel van strafvermindering.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 mei 2011 blijkt dat verdachte op 8 mei 2011 reeds overleg met haar raadsman heeft gehad. Verdachte heeft dan ook, anders dan de raadsman heeft betoogd, voorafgaand aan het verhoor van 9 mei 2011 haar raadsman geconsulteerd. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten het geld zoals vermeld op de beslaglijst achter de nummers 6 tot en met 8 met uitzondering van € 100, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit geld is begaan of voorbereid. Verdachte had dit geld blijkens haar eigen verklaring immers van de organisatie gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat het overige onder verdachte in beslag genomen geld, te weten het geld zoals vermeld op de beslaglijst achter nummer 9 en de hierboven bedoelde € 100 die deel uitmaakt van de nummers 6 tot en met 8, aan verdachte dient te worden teruggegeven. Verdachte heeft verklaard dat dit haar eigen geld betreft. Een verband tussen het bewezen verklaarde feit en dit geldbedrag is onvoldoende aannemelijk geworden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
6) 6 x 10 euro
7) 7 x 20 euro
8) 6 x 50 euro (aangezien € 100 terug moet worden gegeven aan verdachte)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
8) 2 x 50 euro (zijnde de € 100 die van verdachte zelf was)
9) 4 x 100 USD
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.C. Sadal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2011
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.1).
3 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 5.8).
4 Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 11 mei 2011 met kenmerk A065.1.033921 (los opgenomen).
5 Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 17 november 2011.