ECLI:NL:RBHAA:2011:BU7707

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1237
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgevat bezwaarschrift tegen WGA-vervolguitkering en herkeuring arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had een WGA-vervolguitkering ontvangen, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 45-55%. Eiser diende op 3 november 2010 een formulier in via de website van het UWV, waarin hij verzocht om een herkeuring van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage, omdat hij zich verder verslechterd voelde. Het UWV heeft deze schriftelijke reactie echter als een bezwaarschrift aangemerkt en het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het formulier ten onrechte als bezwaarschrift had opgevat. De rechtbank stelde vast dat de bewoordingen van eiser in het formulier duiden op een verzoek om herkeuring en niet op een bezwaar tegen het besluit van 1 november 2010. Dit besluit betrof de beëindiging van de loongerelateerde uitkering, en eiser had geen grieven tegen dit besluit ingediend. De rechtbank concludeerde dat het besluit van het UWV als een primair besluit op de melding en het verzoek van eiser moest worden aangemerkt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, maar droeg het UWV op om het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank benadrukte dat het UWV het bezwaar van eiser opnieuw moet beoordelen, waarbij alle in beroep verhandelde zaken in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 1237
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats]
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit, gedateerd op 1 november 2010, heeft verweerder eiser vanaf 29 maart 2011 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
Op 3 november 2010 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd.
Verweerder heeft voormelde schriftelijke reactie aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 1 november 2010 en heeft dat bezwaar bij besluit van 24 januari 2011 ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder besloten eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 29 maart 2011 vast te stellen op 35-45%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 maart 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 juli 2011, alwaar eiser samen met zijn echtgenote is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. van der Zijden, werkzaam bij het UWV. Ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet kon worden voltooid en is verweerder de gelegenheid gegeven om op de standpunten van eiser te reageren. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft eiser hierop gereageerd. Na schriftelijke toestemming van verweerder en eiser als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank besloten nadere behandeling ter zitting achterwege te laten.
2. Overwegingen
2.1 Eiser was laatstelijk werkzaam als operator aardappelverwerkende industrie voor 40 uur per week. Op 8 september 2006 heeft hij zich ziek gemeld. Vervolgens heeft in juni 2008 een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige plaatsgevonden op grond waarvan eiser bij besluit van 11 augustus 2008 per 5 september 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%, omdat zijn verlies aan verdiencapaciteit destijds 51% bedroeg. Vanwege het bereiken van de maximumduur daarvan heeft verweerder bij het besluit van 1 november 2010 de loongerelateerde uitkering beëindigd en met ingang van 29 maart 2011 aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
2.2 Eiser heeft op 3 november 2010, via de website van verweerder, een zogenoemd ‘formulier bezwaarschrift tegen beslissing van het UWV’ ingediend. Daarin heeft hij het volgende geschreven: “Sinds mijn vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage voel ik mij verder verslechteren. Daarom verzoek ik tot een nieuwe herkeuring.”
2.3 In reactie hierop heeft verweerder zijn bezwaarverzekeringsarts geraadpleegd. Die heeft vervolgens het dossier bestudeerd, eiser op zijn spreekuur van 6 december 2010 gezien en geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 11 augustus 2008. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige de actuele resterende verdiencapaciteit van eiser beoordeeld en vastgesteld dat eiser met passende functies (in theorie) meer kan verdienen dan met de functies die hem in juni 2008 zijn geduid, voorafgaande aan het besluit van 11 augustus 2008. Eisers verlies aan verdiencapaciteit is door de bezwaararbeidsdeskundige thans vastgesteld op 40,91% en dat heeft er toe geleid dat verweerder in het bestreden besluit heeft besloten eisers WGA-uitkering per 29 maart 2011 te herzien.
2.4 Het beroep van eiser richt zich tegen de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft in het beroepschrift onder meer aangevoerd dat doordat na bezwaar het arbeidsongeschiktheidpercentage van 45-55% naar 35-45% is verlaagd sprake is van ‘reformatio in peius’.
2.5 Ambtshalve en naar aanleiding van voormelde beroepsgrond heeft de rechtbank op de zitting van 14 juli 2011 aan de orde gesteld of verweerder het door eiser ingediende formulier van 3 november 2010 terecht heeft opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 1 november 2010. Dat besluit betreft immers niet een hernieuwde vaststelling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid, maar een besluit tot beëindiging van de loongerelateerde uitkering wegens het verstrijken van de maximumduur daarvan. Daartegen heeft eiser in voormeld formulier geen grieven aangevoerd.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft het formulier van 3 november 2010 ten onrechte heeft opgevat als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 1 november 2010. Ofschoon op het formulier is voorgedrukt dat het een bezwaarschrift tegen beslissing van Uwv betreft en in het formulier een besluit van 3 november 2010 wordt genoemd als besluit waartegen wordt opgekomen, dient dat formulier, gelet op de onder rechtsoverweging 2.2 aangehaalde bewoordingen, te worden opgevat als een melding van toename van de arbeidsongeschiktheid (sinds 5 augustus 2008) en een daarmee verband houdend verzoek om herkeuring. Daaruit vloeit voort dat het besluit van 24 januari 2011 moet worden aangemerkt als een primair besluit op de melding en het verzoek van 3 november 2011 en dat het beroepschrift van eiser als bezwaarschrift tegen dat besluit dient te worden opgevat. Verweerder dient nog op dat bezwaarschrift te beslissen, waarna tegen dat besluit op grond van artikel 7:1 van de Awb beroep open staat bij deze rechtbank. Al hetgeen in beroep is verhandeld dient verweerder bij de beoordeling van het bezwaar te betrekken.
2.7 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift op grond van 6:15, Awb als zijnde een bezwaarschrift doorzenden aan verweerder.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
2.9 De rechtbank ziet in de eerder vermelde omstandigheden aanleiding, op grond van artikel 8:74, tweede lid, Awb, verweerder op te dragen het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,-- te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
3.2 gelast dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter in tegenwoordigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.