ECLI:NL:RBHAA:2011:BU7596

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800642-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 mei 2011 op Schiphol betrokken was bij de invoer van cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 11.602,2 gram cocaïne in Nederland, in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van deze verdovende middelen. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 november 2011 werd duidelijk dat de verdachte de rol van afhaler vervulde en dat hij op de hoogte was van de illegale aard van de goederen die hij in ontvangst nam. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als inconsistent en onaannemelijk beoordeeld, vooral gezien de communicatie tussen de verdachte en een medeverdachte, die als opdrachtgever fungeerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen een passieve rol speelde, maar actief betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de rol die de verdachte speelde in de drugshandel. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werknemer op Schiphol, wat de ernst van het delict vergrootte. De uitspraak benadrukt de gevolgen van de betrokkenheid bij de internationale drugshandel en de strafrechtelijke aanpak van dergelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800642-11
Uitspraakdatum: 30 november 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 11602,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot 60 (zestig) maanden gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen Nokia verbeurd zal worden verklaard.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden 1
Op 8 mei 2011, omstreeks 13.30 uur, [smokkelaar] (hierna: [smokkelaar]) met vlucht MP623 vanuit Punta Cana (Dominicaans Repubiek) aangekomen op luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een douanecontrole zijn in een roltas die [smokkelaar] als handbagage vervoerde, twaalf pakketten aangetroffen. Bij het testen met een MMC-testset van de witte stof waaruit de pakketten bestonden, trad een positieve kleurreactie op, wat inhoudt dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betreft.2
[smokkelaar] vertelde dat ze de roltas bij Mc Donalds moest overhandigen aan een voor haar onbekende persoon en dat ze bereid was om mee te werken aan het onderzoek teneinde de mogelijke afhaler(s) te onderkennen. Daarop is een observatie opgestart.3 Tijdens de observatie werd gezien dat [smokkelaar] bij de Mc Donalds in Top Level Lounge 2 werd aangesproken door verdachte. De observanten zagen dat verdachte een arm om de schouder van [smokkelaar] sloeg en haar begroette. [smokkelaar] en verdachte liepen even later samen richting de gebedsruimte. Ter hoogte van de gebedsruimte nam verdachte de roltas over van [smokkelaar]. Vervolgens liepen [smokkelaar] en verdachte beiden in een andere richting weg. Verdachte is vervolgens door de leden van het Schipholteam aangehouden als afhaler van de roltas. Door verdachte werd medegedeeld dat hij naar Schiphol was gebracht door [opdrachtgever afhaler] (hierna: [opdrachtgever ophaler]) en dat [opdrachtgever ophaler] op verdachte stond te wachten in de parkeergarage tegenover Schiphol Plaza. 4 Vervolgens is [opdrachtgever ophaler] als vermoedelijke afhaler aangehouden.5
Het nettogewicht van de bij [smokkelaar] aangetroffen pakketten bedroeg 11.602,2 gram. Van de pakketten zijn twaalf representatieve monsters ter analyse van de stof ingezonden naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.6 Uit het rapport van het Douanelaboratorium is gebleken dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat.7
[smokkelaar] heeft verklaard dat de man die de roltas zou ophalen haar zou herkennen aan haar blouse en aan een foto van haar die gemaakt was op de luchthaven in Punta Cana.8 Verdachte heeft verklaard dat hij van [opdrachtgever ophaler] via de ping een foto heeft ontvangen van de vrouw van wie hij spullen in ontvangst zou nemen.9 Deze foto is ook aangetroffen in de map afbeeldingen van de Blackberry van [opdrachtgever ophaler] en op de Blackberry van verdachte in een ping-conversatie met de Blackberry van [opdrachtgever ophaler].10
4.2 Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting - kort samengevat - ontkend te hebben geweten dat zich cocaïne in de rolkoffer bevond. Hij heeft verklaard dat [opdrachtgever ophaler] hem had gevraagd spullen op te halen bij zijn, [opdrachtgever ophaler]'s, ex-vriendin, die bij de Mc Donalds op Schiphol zou werken. Hij zou dit slechts hebben gedaan als vriendendienst. Ter terechtzitting heeft [opdrachtgever ophaler], gehoord als getuige, deze verklaring van verdachte bevestigd.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte onaannemelijk en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft sinds zijn aanhouding diverse verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn echter niet consistent, zoals uit het navolgende blijkt.
Verdachte heeft bij zijn verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 mei 2011 verklaard dat hij iets voor [opdrachtgever ophaler] ging ophalen omdat hij iets had laten liggen. Hij zou het er niet met [opdrachtgever ophaler] over hebben gehad wat dat zou zijn. Tijdens zijn verhoor d.d. 8 mei 2011 heeft verdachte aangegeven dat [opdrachtgever ophaler] hem had gevraagd om iets in ontvangst te nemen. Bij zijn verhoor d.d. 10 mei 2011 verklaarde verdachte dat [opdrachtgever ophaler] had gezegd dat hij van een vrouw die op de luchthaven Schiphol zou werken, nog wat kreeg. Ter terechtzitting van 17 november 2011 verklaarde verdachte dat hij voor [opdrachtgever ophaler] zijn persoonlijke spullen ging halen die de ex-vriendin van [opdrachtgever ophaler], die bij de Mc Donalds op Schiphol werkte, nog had.
Tijdens zijn verhoor op 8 mei 2011 heeft verdachte verder verklaard dat [opdrachtgever ophaler] hem een paar dagen eerder pingde en vroeg of hij zondag om 13.00 uur kon. Verdachte verklaarde dat het wel Moederdag was, maar dat hij voor [opdrachtgever ophaler] een uitzondering maakte omdat zij vroeger collega's waren geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij pas bij zijn verhoor vernam dat hij zijn Schipholpas niet in zijn vrije tijd mag gebruiken. Hij verklaarde dat hij dat toch gedaan heeft omdat [opdrachtgever ophaler] wat moest ophalen en anders weer in het buitenland zou zitten en dat dit de beste tijd was om het te doen. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat hij die dag toch al op zijn werk moest zijn omdat hij zijn kantoor moest opruimen in verband met een verhuizing. Als hij die dag niet op kantoor had moeten zijn, had [opdrachtgever ophaler] een andere dag moeten uitkiezen, want Moederdag was belangrijker voor verdachte. Als deze laatste verklaring van verdachte juist is, heeft verdachte zijn Schipholpas die dag dus wel in het kader van zijn werk gebruikt, terwijl hij daar eerder, toen hij ermee geconfronteerd werd dat hij zijn Schipholpas alleen voor werkdoeleinden mag gebruiken, geen melding van heeft gemaakt.
Tijdens zijn verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 mei 2011 heeft verdachte verklaard dat hij van [opdrachtgever ophaler] via de ping een foto had ontvangen zodat hij zou weten om wie het ging. [opdrachtgever ophaler] had gezegd dat verdachte bij de Mc Donalds moest zijn om haar te ontmoeten. Bij zijn verhoor d.d. 8 mei 2011 heeft verdachte verklaard dat [opdrachtgever ophaler] hem had verteld dat hij bij de grote Mc Donalds moest zijn. Toen hij daar uiteindelijk aan kwam, kon hij de vrouw niet herkennen en heeft hij [opdrachtgever ophaler] via de ping gezegd dat hij haar niet zag. [opdrachtgever ophaler] stuurde hem toen een berichtje dat ze misschien andere kleren aan had en dat hij moest kijken naar iemand met een witte trui of vest. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat de ex-vriendin van [opdrachtgever ophaler] bij de Mc Donalds zou werken, zodat het geen logisch verhaal is dat zij mogelijk iets anders aan zou hebben dan de werkkleding van de Mc Donalds en het bovendien opmerkelijk is dat hij niet bij het personeel naar haar heeft geïnformeerd. Uiteindelijk zat [smokkelaar] bij de ontmoeting ook gewoon aan een tafeltje bij de Mc Donalds als klant.
Tijdens zijn verhoor d.d. 10 mei 2011 heeft verdachte verklaard dat hij zich dood schrok toen hij erachter kwam dat de vrouw alleen maar Spaans sprak en een roltas bij zich had. Ter terechtzitting verklaart hij evenwel dat hij het helemaal niet raar vond dat de vrouw Spaans sprak, nu [opdrachtgever ophaler] vloeiend Spaans spreekt.
Tijdens zijn verhoor d.d. 10 mei 2011 heeft verdachte verklaard dat hij het al vreemd vond dat de vrouw niet zelf naar buiten kon komen om de rugzak af te geven aan [opdrachtgever ophaler]. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat de vrouw niet zelf naar buiten kon omdat het de ex van [opdrachtgever ophaler] was en het contact niet soepel verliep.
Daarnaast blijkt uit de ping-gesprekken die [opdrachtgever ophaler] met verdachte heeft gevoerd, dat [opdrachtgever ophaler] aan verdachte heeft gepingd dat hij zal vragen of 'hij' wil bellen en dat 'zij' haar hebben gesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij dit geen vreemd bericht vond, terwijl dit bericht niet past in het verhaal dat het ging om de ex-vriendin van [opdrachtgever ophaler] die op dat moment aan het werk zou zijn bij de Mc Donalds.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in zijn verklaringen op essentiële punten wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij meteen al heeft gezegd dat de vrouw van wie hij spullen zou ontvangen de ex van [opdrachtgever ophaler] zou betreffen, maar dat de Marechaussee het verkeerd heeft opgeschreven. Die verklaring, zo deze al waar is, verklaart echter bij lange na niet alle verschillen en tegenstrijdigheden in zijn diverse hiervoor aangegeven verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn wisselende verklaringen heeft gepoogd de waarheid te verhullen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook onaannemelijk en is van oordeel dat hij er wel degelijk van op de hoogte was dat hij een koffer met cocaïne in ontvangst ging nemen van een onbekende vrouw. Het feit dat [opdrachtgever ophaler] als getuige de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd, doet hieraan niet af. Immers, niet kan worden uitgesloten dat verdachte en [opdrachtgever ophaler] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De zaken van [opdrachtgever ophaler] en verdachte zijn tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld zodat [opdrachtgever ophaler] kon horen welke verklaring verdachte aflegde. Daarnaast heeft afstemming ook voorafgaand aan de terechtzitting plaats kunnen vinden.
Namens verdachte heeft de raadsvrouw nog het verweer gevoerd dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne, omdat deze cocaïne op het moment dat verdachte de rolkoffer van [smokkelaar] overnam reeds in beslag was genomen. Met een beroep op onder meer uitspraken van deze rechtbank van 9 september 2011 (LJN BT1549) en de Hoge Raad van 15 december 1998 (NJ 1999/207) en 23 augustus 2005 (LJN AT6061), heeft de raadsvrouw daarom vrijspraak bepleit.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Op basis van voornoemde jurisprudentie moet worden aangenomen dat van het medeplegen van een feit als het onderhavige in beginsel alleen sprake kan zijn indien en voor zover de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de cocaïne inbeslaggenomen is, kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte stof. Anders ligt het echter in het geval waarin de medepleger al deelnemingshandelingen heeft verricht vóór de inbeslagname. Afspraken die voor die tijd zijn gemaakt, zijn immers reeds dienstig aan het eigenlijke misdrijf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en [opdrachtgever ophaler] al in de week voorafgaand aan de daadwerkelijke invoer door [smokkelaar] contact hadden. Ze hebben toen afgesproken op 8 mei 2011 naar Schiphol te gaan, alwaar verdachte achter de douane de roltas van [smokkelaar] in ontvangst zou nemen. Verdachte en [opdrachtgever ophaler] hadden daartoe om 13.00 uur op Schiphol afgesproken. Vanaf in ieder geval 12.01 uur hadden zij hierover pingcontact. Om 13.04 uur heeft verdachte een foto van [smokkelaar] ontvangen van [opdrachtgever ophaler]. Om 13.41 uur is er weer contact.11 Verdachte is dan kennelijk met zijn Schipholpas al achter de douane geraakt en op zoek naar de vrouw van wie hij spullen in ontvangst zou nemen. [smokkelaar] is omstreeks 13.30 uur met de cocaïne op Schiphol aangekomen. Om 14.00 uur is zij aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en omstreeks 14.10 uur is de cocaïne vervangen door dummypakketten.12
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte al voordat [smokkelaar] is aangehouden en de pakketten cocaïne zijn vervangen door dummypakketten, handelingen heeft verricht gericht op de (verdere) invoer van de cocaïne die hij van [smokkelaar] in ontvangst zou nemen, welke handelingen als medeplegen kunnen aangemerkt. Meer in het bijzonder geldt daarbij dat de invoer ook niet mogelijk zou zijn geweest, zonder dat er iemand met een Schipholpas aanwezig zou zijn. [smokkelaar] zou namelijk doorreizen naar Barcelona. Voordat [smokkelaar] vertrok, moest dus geregeld zijn dat er iemand met een Schipholpas beschikbaar zou zijn, anders zou het ook geen zin hebben haar te laten vertrekken. Verdachte zou immers niet eenvoudig op korte termijn door iemand anders vervangen kunnen worden door de noodzaak van het bezit van een Schipholpas voor deze specifieke invoer. Dat de rolkoffer die verdachte uiteindelijk van [smokkelaar] ontving geen cocaïne meer bevatte, doet daaraan niets af.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 08 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 11.602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke (verlengde) invoer van in totaal 11.602,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte feitelijk is opgetreden als afhaler van een koerier en aldus een zodanige rol in de organisatie vervult, dat hij zelf niet het grootste risico heeft gelopen. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte het vertrouwen van zijn werkgever heeft geschaad door zichzelf buiten werktijd met gebruikmaking van een door zijn werkgever verstrekte Schipholpas toegang te verschaffen tot het gedeelte achter de douane op de luchthaven Schiphol. Verdachte heeft de internationale drugshandel bevorderd door voor een drugsorganisatie het verdere vervoer en de overdracht van verdovende middelen na invoer in Nederland mogelijk te maken. De rechtbank ziet verdachte als een schakel die een onmisbare bijdrage levert aan de invoer van harddrugs. Het wordt verdachte zwaar aangerekend dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werknemer op Schiphol. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen telefoontoestel, op beslaglijst vermeld onder nummer 6, aan de rechthebbende dient te worden teruggegeven. Verdachte heeft verklaard dat dit toestel aan zijn werkgever toebehoort. Een verband tussen het bewezenverklaarde feit en dit toestel is onvoldoende aannemelijk geworden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van
50 (VIJFTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
6) 1.00 STK GSM-toestel kl: zwart NOKIA
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mrs. F.F.W. Brouwer en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A.C. Sadal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2011.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.1).
3 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.2).
4 Proces-verbaal van observatieverslag d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 6.1).
5 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033934 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 7.1).
6 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 5.8).
7 Deskundigenrapport van het Douanelaboratorium met kenmerk 4009 X 11 d.d. 11 mei 2011 (los opgenomen).
8 Proces-verbaal van verhoor [smokkelaar] d.d. 9 mei 2011 (dossierparagraaf 2.3).
9 Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 3.2).
10 Proces-verbaal Analyse Verstrekte Verkeersgegevens d.d. 21 juli 2011 (onderzoek sierappel, los opgenomen)
11 Proces-verbaal Handmatig onderzoek Blackberry met nummer PL27RR/11-033924 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 4.4).
12 Proces-verbaal met nummer PL27RR/11-033921 d.d. 8 mei 2011 (dossierparagraaf 5.1).