ECLI:NL:RBHAA:2011:BU7594

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
521088 / CV EXPL 11-9817
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel tot betaling pensioenpremie door voormalig bestuurder

In deze zaak heeft [X.] verzet aangetekend tegen een dwangbevel tot betaling van pensioenpremies dat door de Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering (PHC) was uitgevaardigd. [X.] was tot 1 juni 2007 ingeschreven als bestuurder van Lamham B.V., maar stelde dat hij nooit feitelijk bestuurder was geweest. De kantonrechter heeft op 23 november 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. De procedure begon op 21 juni 2011 toen [X.] PHC dagvaardde, gevolgd door een herstelexploot op 15 juli 2011. PHC heeft schriftelijk geantwoord en er volgde een comparitie van partijen op 21 oktober 2011. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van [X.] het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [X.] werkte als kelner bij een horecaonderneming, Lamham, die werd geleid door [Y.]. In 2005 werd [X.] tijdelijk ingeschreven als directeur bij de Kamer van Koophandel, maar hij heeft nooit feitelijk bestuurstaken uitgevoerd. PHC stelde [X.] hoofdelijk aansprakelijk voor onbetaalde pensioenpremies van Lamham over het jaar 2007, wat leidde tot het dwangbevel van 18 april 2011. [X.] voerde aan dat hij nooit bestuurder was geweest en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de niet-betaling van de premies.

De kantonrechter oordeelde dat [X.] het wettelijk vermoeden dat de niet-betaling aan hem te wijten was, had weerlegd. De rechter concludeerde dat [X.] niet aansprakelijk was voor de onbetaalde bijdragen en verklaarde het verzet gegrond. Het dwangbevel werd vernietigd en PHC werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 521088 / CV EXPL 11-9817
datum uitspraak: 23 november 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[X.]
wonende te Haarlem,
opposant,
hierna te noemen [X.],
gemachtigde: mr. W.M.U. van der Blom,
tegen
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS HORECA & CATERING,
gevestigd te Zoetermeer,
geopposeerde,
hierna te noemen PHC,
gemachtigde: mr. M. Spruit.
De procedure
[X.] heeft op 21 juni 2011 PHC gedagvaard en op 15 juli 2011 een herstelexploot uitgebracht. PHC heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 7 september 2011 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2011. De gemachtigde van [X.] heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een (vooraf toegezonden) pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen overigens naar voren hebben gebracht.
De feiten
a. [X.] heeft tot begin 2007 als kelner gewerkt bij Luca & Lucas, een horecaonderneming die werd gevoerd door Lamham B.V. (hierna: Lamham). Eigenaar van deze onderneming was[Y.] (hierna: [Y.]).
b. In de periode van 1 april 2005 tot 1 juni 2007 stond [X.] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van Lamham.
c. Bij brief van 1 april 2005 heeft [Y.], als werkgever, als volgt aan [X.] meegedeeld:
“Betreft: Uw inschrijving bij de KvK
(…)
U zult tijdelijk worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (…) als directeur van Lamham BV.
(…)
Werkgever behoud zich het recht voor de benoeming en inschrijving ten alle tijde ongedaan te maken zonder u daarvoor te compenseren (…)”.
d. Lamham heeft de door haar aan PHC verschuldigde (pensioen-)premies over het jaar 2007 onbetaald gelaten. In 2008 is Lamham in staat van faillissement verklaard en op 26 augustus 2009 is zij, bij gebrek aan bekende baten, ontbonden.
e. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft (de gemachtigde van) PHC [X.] onder meer bericht:
“In bovengenoemde zaak delen wij u mede dat de stichting Stichting Pensioenfonds Horeca & Catering (…) u hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de bijdrage/voorschotnota voor het heffingsjaar 2007 (….), welke tijdens uw bestuur niet is voldaan door (…) Lamham B.V., ter hoogte van € 19.580,36 (…).
De hoofdelijke aansprakelijkheid baseren wij op het feit dat u niet onverwijld nadat gebleken is, dat de vennootschap niet tot betaling in staat was, daarvan schriftelijk mededeling aan het bedrijfstakpensioenfonds hebt gedaan en toen het bedrijfstakpensioenfonds dit verlangde geen nadere inlichtingen noch onderliggende stukken hebt overgelegd.
(…) In hoedanigheid van bestuurder bent u het navolgende bedrag verschuldigd (…):
Hoofdsom (fonds PP) € 20.073,96
Rente tot heden € 4.480,04
Incassokosten inclusief BTW € 2.567,25 +
Ofwel totaal per heden € 27.121,27
(…)
Indien u hieraan niet voldoet stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en treedt artikel 21 Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds in werking en kan het bedrag via een dwangbevel worden ingevorderd.”
f. Op 18 april 2011 heeft PHC jegens [X.] een dwangbevel tot betaling van
€ 28.984,02 (te vermeerderen met rente) doen uitvaardigen, welk dwangbevel op 23 mei 2011 aan hem is betekend.
De vordering
[X.] komt tegen de uitvoering van het dwangbevel in verzet en vordert vernietiging dan wel buiten toepassing verklaring van het dwangbevel, met veroordeling van PHC in de kosten van het geding.
Hij legt in de eerste plaats aan de vordering ten grondslag dat hij nooit bestuurder van de vennootschap is geweest en dat PHC geen beroep op de inschrijving in het handelsregister toekomt. Voorts stelt [X.] dat PHC verzuimt aannemelijk te maken dat in 2007 sprake was van betalingsonmacht op grond waarvan een melding had moeten worden gedaan en tot slot stelt [X.] dat de hoogte van de vordering niet juist is.
Het verweer
PHC betwist de vordering. Zij voert aan dat [X.] als bestuurder heeft te gelden en dat hij in die hoedanigheid op grond van de wet aansprakelijk is.
De beoordeling
1. Krachtens artikel 21, lid 5 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000) kan de persoon tegen wie een dwangbevel tot invordering van verschuldigde premies is gericht, tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel in verzet komen. Op grond van de jurisprudentie is de premievaststelling en –inning door een bedrijfstakpensioenfonds privaatrechtelijk van aard (zodat de kantonrechter bevoegd is van een geschil dienaangaande kennis te nemen) en kan de verzetsprocedure (tevens) worden gebruikt om de aansprakelijkheidsstelling en de hoogte van de premie aan de orde te stellen.
2. Vast staat dat [X.] tot 1 juni 2007 als bestuurder van Lamham stond ingeschreven en dat deze vennootschap de bijdragen over 2007 niet heeft voldaan. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat geen mededeling van betalingsonmacht is gedaan.
3. Op grond van de Wet Bpf 2000 dient een vennootschap, indien en zodra zij niet aan haar betalingsverplichting kan voldoen, de betalingsonmacht te melden. Wanneer niet of niet op juiste wijze aan deze meldingsplicht wordt voldaan, wordt vermoed dat het niet betalen van de bijdragen aan de bestuurder is te wijten en is die bestuurder voor de betaling daarvan aansprakelijk. Dit vermoeden kan door [X.], als gewezen bestuurder, worden weerlegd.
4. [X.] heeft in dit verband gesteld dat hij ten onrechte als bestuurder van Lamham is aangemerkt. Volgens [X.] is hij nooit feitelijk bestuurder van de vennootschap is geweest, maar is hij steeds kelner gebleven en heeft hij alleen die werkzaamheden uitgevoerd. Hij heeft slechts als bestuurder ingeschreven gestaan omdat de daadwerkelijke bestuurder van Lamham niet over de voor de bedrijfsvoering noodzakelijke papieren beschikte, aldus [X.]. Ter onderbouwing van dit betoog heeft [X.] verklaringen van de curator van Lamham en (oud-)collega’s overgelegd. Nu hij slechts op papier bestuurder was, zo begrijpt de kantonrechter zijn betoog, heeft hij geen invloed gehad op het al dan niet betalen van de bijdragen of het melden van de betalingsonmacht en is het niet melden van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten.
5. Dienaangaande geldt als volgt. Uit de – met stukken onderbouwde en door PHC niet, althans onvoldoende bestreden – stellingen van [X.] volgt dat hij zich nooit met enig bestuurstaak heeft beziggehouden en derhalve feitelijk geen bestuurder was. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat [X.] had kunnen bewerkstelligen dat Lamham de bijdragen zou betalen, dan wel de (eventuele) betalingsonmacht zou melden. Aldus heeft [X.] het wettelijk vermoeden dat de niet-betaling aan hem is te wijten, genoegzaam weerlegd.
6. Bij deze stand van zaken is [X.] niet aansprakelijk voor de betaling van de niet betaalde bijdragen 2007 en is zijn verzet tegen het dwangbevel reeds om die reden gegrond. De overige stellingen van partijen behoeven dan ook geen bespreking meer.
7. Het verzet zal gegrond worden verklaard en het dwangbevel zal worden vernietigd.
8. De proceskosten komen voor rekening van PCH omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart het verzet van [X.] gegrond en vernietigt het dwangbevel van 18 mei 2011;
- veroordeelt PHC tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [X.] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 90,81
griffierecht € 70,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.