zaaknummer: AWB 11 - 6358
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 december 2011
de burgemeester van Zandvoort,
verzoeker,
[naam] h.o.d.n. [naam bedrijf],
verweerder,
gemachtigde: mr. S.L. Sarin advocaat te Haarlem.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft verzoeker het onderdeel verruiming openingstijd van verzoekers horeca exploitatievergunning ingetrokken voor vier aaneengesloten weekenden in de periode van 25 november 2011 tot en met zondag 18 december 2011
Tegen dit besluit heeft verweerder bij brief van 28 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 november 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 december 2011. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter bij mondelinge uitspraak het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen in dier voege dat het bestreden besluit is geschorst tot de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij brief van 2 december 2011 heeft verzoeker verzocht om opheffing van de voorlopige voorziening. Het verzoek om opheffing is behandeld ter zitting van 2 december 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door S. Key, werkzaam bij de gemeente Zandvoort. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam] (medewerker [naam bedrijf]) en [naam] (portier [naam bedrijf]).
2.1 Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2.2 Voor de inwilliging van een verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening bestaat in het algemeen slechts aanleiding indien er sprake is van hetzij omstandigheden die ten tijde van de eerdere uitspraak niet bekend waren en die, indien zij wel bekend waren geweest, ertoe zouden hebben geleid, dat geen voorlopige voorziening zou zijn uitgesproken, hetzij inmiddels sprake is gewijzigde omstandigheden op grond waarvan thans aan uitvoering van het geschorste besluit overwegende betekenis moet worden toegekend in verhouding tot het voortduren van een voorlopige voorziening.
2.3 Verweerder heeft primair aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuist feitencomplex is gebaseerd. Verweerder meent dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij in de nacht van 22 oktober 2011 een geweldsdelict, dat zich in de “[naam bedrijf]” heeft voorgedaan, niet heeft gemeld bij de politie. Verzoeker heeft zich ter zitting van 1 december 2011 bereid getoond – nogmaals – navraag te doen bij de betrokken politieagenten.
2.4 De voorzieningenrechter heeft, gelet op het voorgaande, en na afweging van de betrokken belangen op 1 december 2011 aanleiding gezien het verzoek om voorlopige voorziening van verweerder bij mondelinge uitspraak toe te wijzen in dier voege dat het bestreden besluit is geschorst totdat verzoeker een beslissing op bezwaar heeft bekendgemaakt, waarin de resultaten van de navraag bij de politie zijn betrokken.
2.5 Bij brief van 2 december 2011 heeft verzoeker verzocht om opheffing van de voorlopige voorziening, onder verwijzing naar een op 1 december 2011 op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van een politieagent, BOA domein generieke opsporing Regiopolitie Kennemerland, die is nagegaan welke agenten de nacht van 22 oktober 2011 horecadienst hebben gehad, en een op 11 november 2011 opgemaakt proces-verbaal van twee politieagenten van de Regiopolitie Kennemerland, die op de desbetreffende nacht horecadienst hadden gehad.
2.6 Uit de processen-verbaal van bevindingen komt – samengevat – het volgende naar voren: op de betreffende nacht waren in elk geval vier politieagenten belast met de horecadienst in Zandvoort. Twee politieagenten hebben verklaard dat zij tussen 03:00 en 04:15 elders in het dorp waren. De twee andere politieagenten hebben verklaard dat zij de betreffende nacht tussen 03:45 en 04:15 zelf naar de portier van de “[naam bedrijf]” waren gelopen om te informeren hoe de avond verlopen is. Op dat moment zagen zij het slachtoffer uit de “[naam bedrijf]” lopen met een theedoek tegen zijn hoofd. Desgevraagd gaf de portier aan dat het slachtoffer eerder in de avond/nacht een klap had gehad. Vervolgens heeft het slachtoffer zelf verklaard dat hij ‘een tijd terug’ een klap op zijn gezicht heeft gehad en nu zou worden opgehaald om naar het ziekenhuis te gaan.
2.7 Uit de processen-verbaal kan niet anders worden opgemaakt dan dat het initiatief voor het contact met de politie dat rond 4 uur heeft plaatsgevonden niet vanuit de medewerkers van “[naam bedrijf]” is gekomen.
2.8 Verweerder houdt vol dat de portier samen met een medewerker van hem het incident kort nadat het had plaatsgevonden heeft gemeld aan politieagenten die zich in de buurt in een politieauto bevonden. Betrokkenen hebben ook aangegeven de politieagenten te kunnen herkennen indien zij hen weer tegenkomen.
2.9 Verzoeker heeft desgevraagd verklaard dat er die nacht niet meer agenten met horecadienst waren belast dan de vier die reeds zijn genoemd.
2.10 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verzoeker terecht van de juistheid van voornoemde op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen uitgaat. Verzoeker heeft zich op basis hiervan, tezamen met de brief van de politie aan verzoeker van 26 oktober 2011 over het incident en het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer (opgemaakt op 23 oktober 2011) op het standpunt kunnen stellen dat verweerder het geweldsincident niet heeft gemeld aan de politie. De enkele stelling van verweerder dat er wel degelijk vlak na het incident een melding aan politieagenten in de [straatnaam] is gedaan over het incident maar dat deze agenten hiervan kennelijk geen melding hebben gedaan is nu verzoeker navraag heeft laten doen onvoldoende om aan te nemen dat het incident namens verweerder is gemeld aan de politie.
2.11 De voorzieningenrechter concludeert dat de op 2 december 2011 door verzoeker overgelegde processen-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Kennemerland opheffing van de uitgesproken voorlopige voorziening rechtvaardigen.
2.12 Het verzoek om toepassing van artikel 8:87 van de Awb komt derhalve voor inwilliging in aanmerking.
2.13 Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
De voorzieningenrechter:
heft de op 1 december 2011 uitgesproken schorsing van het besluit van 16 november 2011 met onmiddellijke ingang op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.K. N'Daw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.