zaaknummer: AWB 10 - 4226
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 december 2011
[naam eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G. Brunt, advocaat te Haarlem,
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van informatie over de tussen de provincie Noord-Holland (de provincie) en Chipshol gesloten vaststellingsovereenkomst inzake het Groenenberg-terrein (de vaststellingsovereenkomst) afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit gewijzigd en aangevuld. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 20 mei 2010 van de Hoor- en adviescommissie, kamer Ib.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en gedingstukken ingediend. Daarnaast heeft verweerder de vaststellingsovereenkomst aan de rechtbank toegezonden en verzocht om met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat beperking van de kennisneming van dit stuk gerechtvaardigd is.
Bij uitspraak van 4 oktober 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de vaststellingsovereenkomst gerechtvaardigd is. Bij brief van 12 oktober 2010 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven dat zij kennisneemt van de vaststellingsovereenkomst.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 oktober 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.D. van der Veen, S. Yuksel en J.G. Arkes, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland.
2.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij de wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob - voor zover hier relevant - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 21 januari 2010 heeft eiser verweerder verzocht om informatie die betrekking heeft op de, in verband met juridische procedures tussen Chipshol-vennootschappen en/of de familie [naam] en de provincie aangaande het Groenenbergterrein, gesloten overeenkomst(en) om die procedures te beëindigen en verdere procedures te voorkomen. Eiser verzoekt om alle informatie die op die bestuurlijke aangelegenheid en de bestuurlijke besluitvorming betrekking heeft. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als gericht op het verkrijgen van de vaststellingsovereenkomst van 15 februari 2007 tussen de provincie en Chipshol met betrekking tot (onder meer) het Groenenbergterrein.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob aan openbaarmaking van de vaststellingovereenkomst in de weg staat. In de vaststellingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt met Chipshol over de geheimhouding. Bij openbaarmaking is het volgens verweerder niet onwaarschijnlijk dat de provincie een (financiële) claim van Chipshol tegemoet kan zien. De openbaarmaking is tevens geweigerd omdat in de overeenkomst een aantal financiële afspraken zijn neergelegd, waarvan verweerder meent dat openbaarmaking zou kunnen leiden tot onevenredige bevoordeling of benadeling van een van de partijen, dan wel van derden. Openbaarmaking van de overeenkomst leidt tot een inkijk in de marktpositie van de provincie en de wijze waarop de provincie omgaat met claims van derden, aldus verweerder. Tot slot stelt verweerder dat de vaststellingsovereenkomst zich niet leent voor gedeeltelijke openbaarmaking.
2.4 Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder zijn verzoek om informatie te beperkt heeft opgevat. Het verzoek had niet alleen betrekking op de overeenkomst die tussen verweerder en Chipshol is gesloten, maar ook op de totstandkoming daarvan, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser andermaal aangevoerd dat zijn verzoek te beperkt is opgevat, en dat hij graag informatie wil krijgen over de bestuurlijke totstandkoming van de overeenkomst, onder meer met betrekking tot de afspraak over de geheimhouding van de overeenkomst.
2.5 De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder het verzoek om informatie te beperkt heeft opgevat. In het dossier bevindt zich een e-mail van 26 april 2010 van verweerder aan eiser, waarin verweerder de strekking van het verzoek van eiser samenvat. Deze samenvatting is, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar, volgens eiser correct weergegeven. Uit die samenvatting blijkt dat het eiser niet alleen gaat om de overeenkomst, maar ook om (bestuurlijke) informatie die betrekking heeft op de totstandkoming daarvan. Toch heeft verweerder geen aanleiding gezien om in bezwaar alsnog een inventarisatie te maken en te overwegen of stukken die ten grondslag liggen aan de vaststellingsovereenkomst openbaar kunnen worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt dit niet van een zorgvuldige besluitvorming. De beroepsgrond slaagt. Verweerder zal worden opgedragen alsnog een inventarisatie te maken van de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de (bestuurlijke) totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en te beoordelen of openbaarmaking daarvan al dan niet kan geschieden.
2.6 Eiser heeft voorts aangevoerd dat de afspraak tussen de provincie en Chipshol strekkende tot geheimhouding van de overeenkomst niet aan openbaarmaking op grond van de Wob in de weg kan staan. Eiser wijst in dit verband op de uitspraken van de rechtbanken Breda en Assen van respectievelijk 16 maart 2007 (LJN: BA1020) en 31 maart 2009 (BH9172). Voorts is de intentie om schadeclaims te voorkomen op zichzelf geen reden om het zwaarwegende belang van openbaarmaking opzij te zetten, aldus eiser. De kans dat met enige kans op succes een schadeclaim wordt ingediend is volgens eiser volstrekt afwezig, omdat de gemaakte afspraak tot geheimhouding van de overeenkomst nietig is vanwege strijd met de openbaarmakingsverplichtingen van de Wob, zodat Chipshol daarop derhalve geen beroep kan doen. Daarnaast heeft Chipshol zelf op haar eigen website gerefereerd aan de overeenkomst en passages daaruit gepubliceerd, waardoor de kans op een succesvolle schadeclaim volgens eiser nihil is. Voorts stelt eiser dat het belang van openbaarmaking zwaarder weegt dan het financiële belang van de provincie. Openbaarmaking van de overeenkomst is nodig om transparantie en duidelijkheid te verkrijgen omtrent de integriteit van het door de provincie gevoerde en nog te voeren beleid, aldus eiser. Tot slot heeft eiser, onder verwijzing naar de memorie van toelichting bij artikel 10 van de Wob, aangevoerd dat het meewegen van onevenredig nadeel van het bestuursorgaan zelf er niet toe mag leiden dat voor een bestuursorgaan ongunstige informatie niet openbaar wordt gemaakt.
2.7 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van het betreffende stuk kennis te hebben genomen, overweegt de rechtbank ten aanzien hiervan als volgt.
2.8 Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het algemene belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Uitgangspunt van de Wob is dan ook openbaarheid te geven aan documenten waardoor de burger in de gelegenheid wordt gesteld de bestuurlijke besluitvormingsprocessen te volgen dan wel te doorzien. Van deze verplichting tot openbaarmaking kunnen slechts worden uitgezonderd, die documenten die vallen onder de in de wet opgenomen uitzonderingsgronden.
2.9 Het standpunt van verweerder dat de geheimhoudingsbepaling in de vaststellingsovereenkomst aan openbaarmaking in de weg staat, wordt verworpen. Volgens vaste jurisprudentie kan een afspraak omtrent geheimhouding een factor van belang zijn voor zover het gaat om gegevens die slechts op grond van de belofte van geheimhouding zijn verstrekt (ABRS 20 juni 2007, LJN BA7618). Dat de vaststellingsovereenkomst zodanige gegevens bevat, is gesteld noch gebleken.
2.10 Verweerder heeft zijn standpunt dat het niet onwaarschijnlijk is dat de provincie een claim van Chipshol tegemoet kan zien bij openbaarmaking van de vaststellingsovereenkomst onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen onderbouwen op welke gronden Chipshol een kansrijke schadeclaim tegen verweerder zou kunnen indienen, waar de schade van Chipshol dan uit zou kunnen bestaan en wat de omvang daarvan zou zijn. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële belangen van de provincie aan openbaarmaking van de overeenkomst in de weg staan.
2.11 Ten aanzien van de gestelde onevenredige benadeling heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de openbaarmaking gevolgen kan hebben voor eventuele toekomstige onderhandelingen tussen burgers en/of bedrijven en de provincie. Desgevraagd heeft verweerder echter ook aangegeven dat er vrijwel nooit sprake zal zijn van een vergelijkbare situatie met een dergelijke voorgeschiedenis en complexiteit als in het geval van Chipshol. Verweerder heeft evenmin actuele gevallen kunnen noemen waarin de positie van verweerder bij de onderhandelingen zou worden benadeeld door openbaarmaking van de vaststellingsovereenkomst. Voor zover verweerder heeft gesteld dat openbaarmaking gevolgen kan hebben voor de marktpositie van Chipshol, heeft verweerder dit onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat sprake zal zijn van onevenredige benadeling of bevoordeling van de bij de overeenkomst betrokken partijen, dan wel derden, in geval van openbaarmaking van de overeenkomst. Verweerder heeft dan ook niet in redelijkheid deze weigeringsgrond aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
2.12 De beroepsgronden van eiser slagen. Nu het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, komt het wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.13 De voorzitter van de meervoudige kamer heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat de rechtbank de motivering van het bestreden besluit summier acht en hem gevraagd of hij, mocht het besluit vanwege een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking komen, in staat is om de motivering aan te vullen. Verweerder heeft daarop aangegeven dat de motivering, zoals deze in het bestreden besluit is gegeven en nader is toegelicht in het verweerschrift, niet verder kan worden aangevuld. Daarmee staat vast dat verweerder niet in staat is deugdelijk te motiveren dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob aan openbaarmaking van de vaststellingovereenkomst in de weg staan. Verder is ook niet gebleken dat er meer of andere weigeringsgronden zijn die aan openbaarmaking in de weg staan, zodat moet worden geconcludeerd dat het geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit niet kan worden hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien op de volgende wijze.
2.14 De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en verweerder opdragen de vaststellingsovereenkomst in zijn geheel aan eiser te verstrekken. Verweerder hoeft dit echter niet eerder te doen dan na het verstrijken van de termijn waarbinnen partijen hoger beroep tegen deze uitspraak kunnen instellen.
2.15 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 6 juli 2010;
3.3 herroept het primaire besluit;
3.4 draagt verweerder op de vaststellingsovereenkomst volledig aan eiser te verstrekken uiterlijk zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
3.5 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.6 draagt verweerder op om, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 2.5, te beslissen over de overige door eiser in het verzoek van 21 januari 2010 gevraagde informatie;
3.7 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874, te betalen aan eiser;
3.8 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.9 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.