? de instandhouding van glas-in-lood ramen, al dan niet gebrandschilderd,
? de instandhouding van enkele beglazing,
? het, indien dat om materiaaltechnische of andere redenen noodzakelijk is, gedeeltelijk dan wel geheel vervangen van de beglazing, mits dit geschiedt op een bijpassende wijze c.q. met een in stijl passende glassoort,
? het aanbrengen van tegen teloorgang en vandalisme beschermende voorzetbeglazing bij bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister.
Niet subsidiabel zijn de kosten van:
- het aanbrengen van isolerende beglazing.
2.4 Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit voor zover daarin is besloten dat geen subsidie wordt verleend voor voorzetbeglazing voor ongeveer 20% van de glas-in-loodramen, de kosten voor reiniging van het in- en exterieur en de kosten voor de restauratie van de doopkapel. De gronden die eiseres in dit verband heeft aangevoerd zullen hieronder worden besproken.
Voorzetbeglazing
2.5 Eiseres heeft ten aanzien van de voorzetbeglazing aangevoerd dat uit het rapport van dr. Zsuzsanna van Ruyven-Zeman over de kunsthistorische waarde van de beglazing van de Sint Bavo blijkt dat het gaat om zogenaamd gebrandschilderd, ‘ornamenteel glas’ dat kunsthistorische waarde heeft. Op basis van de Leidraad kan volgens eiseres subsidie worden verleend voor de voorzetbeglazing, nu sprake is van bijzonder glas-in-lood en de voorzetbeglazing wordt aangebracht ter bescherming tegen teloorgang en vandalisme. Eiseres doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de Sint Jan in Den Bosch en de Sint Vituskerk in Hilversum, in welke gevallen volgens eisers wel subsidie is verleend voor voorzetbeglazing.
2.6 Uit de Leidraad volgt dat subsidie voor voorzetbeglazing kan worden verleend in geval van bijzonder ontworpen glas-in-loodramen, waaronder gebrandschilderd glas, mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister. Ter zitting heeft het debat zich toegespitst op de vraag wat onder ‘bijzonder ontworpen glas-in-lood’ moet worden verstaan. Verweerder heeft toegelicht dat het moet gaan om glas-in-lood vensters die niet vervangbaar zijn doordat ze kunsthistorisch waardevolle en unieke brandschilderingen bevatten, waarbij in het ontwerp de hand van de kunstenaar herkenbaar moet zijn. Blank, patroongeschilderd glas, maar ook gekleurd en ornamenteel glas-in-lood waarin niet de hand van de kunstenaar te herkennen is, komt dan ook niet voor subsidie voor voorzetbeglazing in aanmerking, aldus verweerder. De rechtbank heeft zich samen met partijen gebogen over de foto’s van de beglazing van de Sint Bavo uit het rapport van dr. Zsuzsanna van Ruyven-Zeman. Verweerder heeft aan de hand van een aantal voorbeelden toegelicht waarom in dat geval wel of geen sprake is van bijzonder ontworpen glas-in-lood. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij dit door eisers overgelegde rapport heeft gebruikt ter beantwoording van de vraag welke ramen wel of niet voor subsidie voor voorzetbeglazing in aanmerking komen, bij welke beoordeling van de kant van verweerder een kunsthistoricus, een waardestellend consulent en een glasspecialist betrokken zijn geweest.
2.7 In aanmerking genomen dat aan verweerder een zekere vrijheid toekomt om te beoordelen of sprake is van ‘bijzonder ontworpen glas-in-loodramen’ als bedoeld in punt 34 van de Leidraad, is de rechtbank niet tot de conclusie gekomen dat de door verweerder gebezigde uitleg de grenzen van een redelijke uitleg te buiten gaat. Mede gelet op de ter zitting uit het rapport van dr. Zsuzsanna van Ruyven-Zeman geïllustreerde voorbeelden heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen weigeren om subsidie te verlenen voor voorzetbeglazing van ongeveer 20% van de - vervangbare - glas-in-lood vensters.
2.8 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu geen sprake is van rechtens gelijke gevallen waarbij verweerder wel subsidie heeft verleend voor de plaatsing van voorzetbeglazing. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de aangehaalde gevallen zijn gesubsidieerd op basis van een oudere subsidieregeling, en dat geen subsidie is verstrekt aan de Sint Vituskerk voor het plaatsen van voorzetbeglazing.
Gevelreiniging
2.9 Eiseres heeft aangevoerd dat de monumentale waarde van het interieur zeer sterk is aangetast door de vochtplekken, beroeting en opgeslagen vuil. Met relatief goedkope middelen (afspoeling met water onder lage druk) kan die monumentale waarde worden teruggebracht, waarbij wordt voldaan aan het vereiste van soberheid en doelmatigheid, aldus eiseres. Volgens eiseres is subsidiëring van een dergelijke reiniging in de Rerrm 2009 niet uitgesloten, en bovendien is de reiniging technisch noodzakelijk, omdat op de lange duur sprake zal zijn van aantasting van materiaal waarop het vuil terecht is gekomen. Hetzelfde geldt voor het exterieur, omdat aangewaaid vuil zich heeft genesteld in de hoeken en het vocht dat daarin gaat zitten in de muren trekt. Ook is afwisseling van kleur door het gebruik van veelkleurige baksteen daardoor niet meer zichtbaar. Gelet op de technische noodzaak is volgens eiseres geen sprake van strijd met de Rerrm 2009 en de Leidraad. Eiseres wijst tenslotte nog op de reiniging van de monumenten het Paleis op de Dam en het Rijksmuseum van Amsterdam en meent dat sprake is van een ongelijke behandeling.
2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiniging van het interieur van de kerk, afgezien van de 5% die subsidiabel is gesteld, technisch niet noodzakelijk is. Er zijn volgens verweerder geen aanwijzingen dat het roet afkomstig van de kaarsen en wierrook gevolgen heeft voor de technische kwaliteit van de bakstenen. Ten aanzien van het exterieur heeft verweerder ter zitting de toezegging gedaan dat hij, nu de steigers inmiddels zijn geplaatst, bereid is om ter plaatse het exterieur met eiseres te schouwen en te overwegen of mogelijk subsidie kan worden verleend voor de reiniging van (delen van) het exterieur.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de reiniging van het interieur technisch noodzakelijk is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid op grond van de afwezigheid van een technische noodzaak kunnen weigeren subsidie daarvoor te verlenen.
Reconstructie van de doopkapel
2.12 Ter zitting heeft eiseres uiteengezet dat het gaat om een kleine, bijzondere doopkapel, die voorheen een lichtstrook in het kegeldak had. Door de lichtstrook viel als het ware het licht van de heilige geest op de plek waar de doop plaatsvindt. Volgens eiseres kwam de symboliek door de aanwezigheid van de lichtstrook maximaal tot uiting. De lichtstrook is ongeveer 40 jaar geleden weggehaald, waardoor een belangrijke symboliek verloren is gegaan, aldus eiseres. Volgens eiseres is sprake van een uitzonderlijk geval, en kan met een kleine ingreep de monumentale waarde van de kapel worden versterkt. Eiseres doet tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar het op basis van dezelfde regelgeving gerestaureerde hoofdgebouw en het Dresselhuyspaviljoen op Landgoed Zonnestraal te Hilversum, en stelt dat onduidelijk blijft waarom de reconstructie van de Zonnestraal wel kon worden gesubsidieerd.
2.13 Verweerder heeft ten aanzien van de reconstructie van de lichtstrook gesteld dat sprake is van kosten voor reconstructie, welke kosten op grond van artikel 7, vierde lid, van de Rerrm 2009 niet voor subsidie in aanmerking komen, tenzij ze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn. Verweerder stelt onder verwijzing naar de toelichting bij de Rerrm 2009 dat sprake is van reconstructie en dat het een kleine ingreep betreft doet daar niet aan af, aldus verweerder. Verweerder beschouwt dit niet als een uitzonderlijk geval dat ter versterking van de monumentale waarden gewenst is. De Zonnestraal is volgens verweerder geen gelijk geval, nu dat monument in een geheel andere staat van onderhoud verkeerde en het gebruik van materiaal in die situatie in hoge mate bepalend was voor de architectonische waarde van dat monument.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank valt niet zonder nadere motivering in te zien dat de reconstructie van de doopkapel, in de vorm van de (terug)plaatsing van een lichtstrook, geen uitzonderlijk geval is dat ter versterking van de monumentale waarden gewenst is. Eiseres heeft betoogd waarom naar haar mening sprake is van een uitzonderingsgeval en versterking van de monumentale waarden, waarop verweerder ongemotiveerd heeft gesteld dat het terugbrengen van de lichtstrook geen uitzonderlijk geval is, dat dient ter versterking van de monumentale waarden. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.15 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De kosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.