RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700256-11
Uitspraakdatum: 21 oktober 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand juli 2004 tot en met de maand september 2004 te Roemenië en/of te Duitsland en/of te Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer (minderjarige) personen, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op 9 mei 1987) en/of [slachtoffer 2] (geboren op 3 augustus 1988), heeft aangeworven, mede genomen en/of heeft ontvoerd met het oogmerk die personen in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ertoe heeft/hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] handelingen heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelde(n), terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] minderjarig waren, immers
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die (minderjarige) [slachtoffer 1] en/of (minderjarige) [slachtoffer 2] met een auto opgehaald in Duitsland en vervolgens naar Nederland gebracht en/of
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] onderdak verleend en/of
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedwongen tot het verrichten/ondergaan van seksuele handelingen met/door verdachte en/of zijn mededader(s), althans heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) seksuele handelingen met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] verricht, en/of
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een of meermalen naar een woning in Haarlem gebracht en/of
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar een bar althans een gelegenheid in Haarlem gebracht van waar uit zij (die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling werden gedwongen en/of
- heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] naar een woning in Amsterdam gebracht, waar zij (die [slachtoffer 1]) tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling werd gedwongen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte dat betrekking heeft op de immateriële schade dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
In de zomer van 2004 haalden de Nederlander [mededader 1] en een Roemeen genaamd [bijnaam 1] in Duitsland bij een benzinepompstation de Roemeense [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op en brachten hen naar Nederland. [slachtoffer 1] was toen 17 jaar en [slachtoffer 2] 15. De chauffeur van het busje die de meisjes tot aan Duitsland had vervoerd, gaf de paspoorten aan [bijnaam 1], die de paspoorten daarna in de auto aan [mededader 1] gaf, De meisjes dachten dat zij in Nederland schoonmaakwerk zouden gaan verrichten. Eenmaal in Nederland aangekomen, bleek echter dat ze beiden in de prostitutie moesten gaan werken. Toen de meisjes aangaven dat ze dit niet wilden, werden ze bedreigd en mishandeld. Ook werden zij, met geweld, ieder door zowel [mededader 1] als [bijnaam 1] tot verschillende seksuele handelingen gedwongen, opdat zij leerden hoe zij later klanten konden bedienen. [bijnaam 1] was het meest gewelddadig. Hij sloeg hen meermalen. Het was voor [slachtoffer 2] de eerste keer dat zij geslachtsgemeenschap had. Vervolgens reed [mededader 1] samen met [bijnaam 1] en [mededader 2] de beide meisjes naar Haarlem en bracht ze naar een café genaamd [naam café]. [bijnaam 1] en [mededader 2] zeiden daar tegen de meisjes dat zij in dit café contact moesten maken met klanten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kregen ook condooms van [mededader 2] en [bijnaam 1]. [mededader 2] zei tegen hen dat zij alles met de klanten moesten doen. De werkzaamheden behelsden ook orale en anale seks. De klanten namen de meisjes mee naar huis en brachten hen na afloop weer terug. In het café was voortdurend één van de mannen aanwezig om hen te controleren. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkten gedurende een kleine maand in het café en hadden dagelijks klanten, maar zij hebben nooit zelf geld ontvangen. Als ze een klant hadden, moest deze namelijk met [bijnaam 1] of [mededader 2] onderhandelen en betalen. De meisjes sliepen na het werk in een woning in Haarlem, waar [bijnaam 1] en [mededader 2] bij hen bleven.
4.2 Bewijsoverweging
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet de persoon is die in het dossier [bijnaam 1] wordt genoemd en dat hij tussen juli en augustus 2004 niet in Nederland was, maar onder een andere naam in het buitenland verbleef. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en overweegt daaromtrent als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij onder andere [bijnaam 1] wordt genoemd. Er is een foto van verdachte getoond aan [mededader 1] en [slachtoffer 2], die beiden hebben verklaard dat de persoon op de foto [bijnaam 1] is. [slachtoffer 2] schrok bij het zien van de foto van verdachte, die zij omschreef als “een echt monster”. [mededader 1] heeft bij de rechter-commissaris recent nog verklaard dat hij bij het tonen van foto’s door de politie “iedereen toentertijd 100%” heeft herkend. Een vergissing op dat punt is uitgesloten”. [mededader 1] heeft onder meer verklaard dat hij met deze persoon - die hij ook heeft aangeduid als “[bijnaam 2]” - de twee meisjes heeft opgehaald uit Duitsland. Daarnaast is er nog de verklaring van [mededader 2], die over [bijnaam 1] onder meer heeft verklaard dat zij ruzie hadden gekregen omdat [bijnaam 1] hem vroeg deel te nemen aan een overval in Belgie op een juwelier en hij dit heeft geweigerd . Dit sluit aan bij de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat hij op 18 augustus 2004 en op 4 september 2004 in België juwelierszaken heeft overvallen en dat hij daarvoor in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar.
De rechtbank gaat er op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van uit dat verdachte de man is die door de slachtoffers, mededaders en getuigen ‘[bijnaam 1]’ wordt genoemd. De raadsman heeft nog betoogd dat de signalementen die de verschillende getuigen van [bijnaam 1] hebben gegeven, zozeer verschillen dat reeds op grond daarvan niet onomstotelijk kan worden aangenomen dat verdachte dezelfde is als [bijnaam 1]. De rechtbank acht de door verschillende getuigen gegeven signalementen, wat daar overigens van zij, echter niet zozeer van elkaar of van de persoon van verdachte afwijken, dat dit tot twijfel omtrent het hiervoor gegeven oordeel leidt. Verdachte heeft tenslotte nog verklaard in de betreffende periode niet in Nederland te zijn geweest, maar in Spanje of Frankrijk. Dit is door hem echter in het geheel niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt, zodat aan deze stelling voorbij kan worden gegaan.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting betoogd dat de verklaringen van beide slachtoffers niet betrouwbaar zijn, aangezien hun verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn en bovendien op essentiële punten zouden afwijken. De raadsman acht de betreffende verklaringen zo onbetrouwbaar dat deze in zijn visie zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit standpunt en sluit zich op dit punt aan bij hetgeen door zowel de rechtbank Haarlem als het gerechtshof te Amsterdam in de zaak van [mededader 2] hieromtrent is overwogen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaringen van beide slachtoffers, hoewel op onderdelen wisselend en niet volledig met elkaar in overeenstemming, op hoofdlijnen voldoende consequent en consistent zijn en daarnaast vele, met elkaar overeenstemmende details bevatten, zodat zij voldoende overtuigend en betrouwbaar zijn om tot bewijs te dienen. Gelet op de jeugdige leeftijd van aangeefsters ten tijde van de aangifte (zestien en zeventien jaar), de traumatische ervaringen die zij hebben meegemaakt, het geruime tijdsverloop tussen de aangiftes (oktober en november 2004), de verklaringen bij de politie (mei en juni 2006) en de verhoren bij de rechter-commissaris (oktober-december 2007 en juni-augustus 2011) acht de rechtbank deze inconsistenties verklaarbaar en geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank voorts dat deze verklaringen op relevante punten – te weten dat beide aangeefsters in Roemenie zijn aangeworven en meegenomen naar Nederland en hier zijn gedwongen tot seks (al dan niet tegen betaling) met derden – steun vinden in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en in de verklaringen van [mededader 1] en [mededader 2]. Bij dit oordeel tekent de rechtbank nog aan dat zij ten aanzien van [slachtoffer 1] – gelet op hetgeen omtrent haar door anderen is verklaard - wel wil aannemen dat deze op onderdelen onwaarheden heeft verkondigd, mogelijk ook uit opportunistische motieven. Dit laat echter onverlet dat zij voor wat betreft de grote lijn van haar verklaring, namelijk dat zij met [slachtoffer 2] onder valse voorwendselen naar Nederland is gelokt door verdachte en zijn mededaders en dat zij hier onder dwang in de prostitutie hebben moeten werken, consequent heeft verklaard. Bovendien vindt deze lijn van haar verklaring bevestiging in de verklaringen van [slachtoffer 2], die op anderen en ook op de rechtbank, wel volledig betrouwbaar is overgekomen, met name ook nog in haar laatste verklaring bij de rechter commissaris op 25 augustus 2011.
Ten aanzien van het feit dat door aangeefsters pas in mei 2006 de naam van [bijnaam 1] als (mede)dader is genoemd, overweegt de rechtbank geldt het volgende. Beide aangeefsters hebben hieromtrent op enig moment verklaard dat [bijnaam 1] gewelddadig was en dat ze uit angst daarvoor niet direct in 2004 over hem hebben durven verklaren. De rechtbank acht dit een aannemelijke verklaring, mede gelet op het feit dat er zich in het dossier diverse verklaringen bevinden over het gewelddadige handelen van [bijnaam 1]. Dat verdachte een persoon is die het gebruik van geweld niet schuwt, vindt bovendien bevestiging in zijn strafblad uit Duitsland en België. Voorts acht de rechtbank het gegeven dat aangeefster [slachtoffer 1] eerst na overleg met aangeefster [slachtoffer 2] heeft besloten over [bijnaam 1] te gaan verklaren, niet onbegrijpelijk en doet zulks naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van aangeefsters.
Tenslotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [mededader 2] niet voor het bewijs gebruikt kan worden omdat de rechter-commissaris [mededader 2] recent niet heeft kunnen horen, ondanks een bevel daartoe van de rechtbank. Het enkele feit dat de rechter-commissaris [mededader 2] niet heeft kunnen doen horen nu deze niet te traceren was, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de door [mededader 2] afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook bij haar oordeel betrekken.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van de maand juli 2004 tot en met de maand september 2004 te Roemenië en te Duitsland en te Nederland tezamen en in vereniging met anderen, minderjarige personen, genaamd [slachtoffer 1], geboren op 9 mei 1987, en [slachtoffer 2], geboren op 3 augustus 1988, heeft aangeworven en mede genomen met het oogmerk die personen in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en tezamen en in vereniging met anderen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ertoe hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
tezamen en in vereniging met anderen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ertoe hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] minderjarig waren, immers
- hebben hij en zijn mededader die minderjarige [slachtoffer 1] en minderjarige [slachtoffer 2] met een auto opgehaald in Duitsland en vervolgens naar Nederland gebracht en
-hebben hij en zijn mededaders die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onderdak verleend en
-hebben hij en zijn mededaders die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedwongen tot het verrichten/ondergaan van seksuele handelingen met/door verdachte en zijn mededaders en
- hebben hij en zijn mededaders die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen naar een woning in Haarlem gebracht en
-hebben hij en zijn mededaders die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een bar althans een gelegenheid in Haarlem gebracht van waar uit zij (die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling werden gedwongen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
een persoon aanwerven en medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen
een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is, gepleegd door twee of meer verenigde personen
een persoon aanwerven en medenemen met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,terwijl die ander minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen
een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die ander minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van twee minderjarige meisjes. De oudste, [slachtoffer 1], was net zeventien jaar en de jongste, [slachtoffer 2] was nog maar vijftien jaar toen zij door verdachte en zijn mededaders vanuit Roemenie naar Nederland werden gehaald. De meisjes dachten dat zij in Nederland met een ‘normale’ baan geld zouden verdienen. In plaats daarvan werden zij door verdachte en zijn mededaders tot prostitutie gedwongen. Hun paspoorten werden ingenomen, zij werden vrijwel continu in de gaten gehouden, beschikten niet over financiële middelen en bevonden zich in een voor hen onbekend land waarvan zij de taal niet beheersten. Hierdoor en door de bedreigingen en mishandelingen van verdachte en zijn mededaders zijn zij gedwongen om zich te prostitueren. Gedurende een aantal weken moesten zij vanuit een café in Haarlem met klanten mee naar huis om daar seks met hen te hebben. Het geld dat hiermee verdiend werd kwam ten goede aan verdachte en/of zijn mededaders.
Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders de slachtoffers gedwongen seksuele handelingen met hen te verrichten, mede onder het mom dat zij moesten leren hoe ze klanten moesten bedienen. Aldus hebben verdachte en zijn mededaders op mensonterende wijze misbruik gemaakt van de twee jonge meisjes. Niet alleen door geld aan hen te verdienen in de prostitutie, maar ook door hen zelf seksueel te misbruiken. Verdachte en zijn mededaders hebben op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jeugdige en kwetsbare slachtoffers. De ervaring leert dat de (seksuele) ontwikkeling van dergelijke jonge meisjes hierdoor op nadelige wijze wordt beïnvloed en dat hetgeen hen is overkomen een negatief stempel op hun leven zal drukken. Verdachte heeft bij dit feitencomplex een wezenlijke rol gespeeld. Hij is vanuit Nederland betrokken geweest bij de organisatie van de reis van de meisjes en heeft hen samen met [mededader 1] opgehaald uit Duitsland. In Nederland heeft verdachte de meisjes gedwongen seks met hem te hebben en hij heeft hen samen met zijn mededader verteld dat zij moesten gaan werken in de prostitutie, waarbij hij ze op gewelddadige wijze onder druk heeft gezet. Verdachte heeft samen met [mededader 2] de meisjes naar een café in Haarlem gebracht waar zij als prostituee klanten moesten werven en afwerken. Onder meer verdachte was dan in het café aanwezig om te controleren of de meisjes wel aan het werk waren en de voor die werkzaamheden werd door de klanten rechtstreeks aan verdachte en zijn mededaders betaald. Verdachte verbleef samen met [mededader 2] bij de meisjes in de woning in Haarlem waar hij ze in de gaten hield. De rechtbank rekent verdachte deze gang van zaken ernstig aan, te meer daar de ervaring leert dat terugkeer van deze meisjes naar een normaal en menswaardig bestaan uitermate problematisch zal verlopen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte voorts een wezenlijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van illegale seksinrichtingen en escortbedrijven en de met deze vorm van criminaliteit gepaard gaande illegale activiteiten.
De rechtbank neemt ten nadele van verdachte voorts in aanmerking dat hij er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien.
De rechtbank is van oordeel dat in de door het gerechtshof te Amsterdam aan [mededader 1] en [mededader 2] opgelegde straffen grond is gelegen om ten voordele van verdachte enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet in de vordering kan worden ontvangen aangezien niet duidelijk is of deze vordering wel is ingediend namens de benadeelde partij en evenmin of de vordering is bedoeld voor de onderhavige zaak, nu een parketnummer ontbreekt en de vordering is gedateerd op 18 januari 2008. Dit verweer wordt verworpen. Uit aantekeningen op het voegingsformulier (MK 7 oktober 2010) alsmede uit de daarop afgedrukte faxdatum (06-10-2011 VAN-ADV KANT [naam advocatenkantoor]) blijkt afdoende dat het de bedoeling van (de gemachtigde van) de benadeelde partij is deze vordering tegen verdachte in de onderhavige strafzaak in te stellen.
Materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4500,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit gederfde prostitutieverdiensten. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke schade weliswaar rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, doch dat deze in het onderhavige geval niet eenvoudig is vast te stellen, reeds aangezien niet voldoende duidelijk is geworden hoe vaak er hoeveel is betaald voor door [slachtoffer 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden. De vordering zal dan ook niet worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij [slachtoff[slachtoffer 2] heeft tevens een vordering tot schadevergoeding van € 5000,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden toegewezen, evenals de gevorderde schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 57 en 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zegge: zesentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 5000,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [nummer bankrekening], t.n.v. derdengelden [naam advocatenkantoor], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 5000,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zestig dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mrs J.J.M. Uitermark en A.M.S.P. Evers-Ederveen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2011.
Mr. Evers-Ederveen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.