ECLI:NL:RBHAA:2011:BU4920

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801135-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne vanuit Suriname en de beoordeling van de zuiverheid voor strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 17 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 september 2011 op Schiphol een hoeveelheid van 396,9 gram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zeven maanden, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de LOVS oriëntatiepunten voor de strafoplegging correct waren toegepast, gezien de verdediging aanvoerde dat de zuiverheid van de cocaïne niet was vastgesteld.

De rechtbank overwoog dat de zuiverheid van cocaïne doorgaans afneemt naarmate het verder wordt verspreid en verhandeld. In dit geval betrof het cocaïne in vaste vorm, gesmokkeld vanuit Suriname, wat impliceert dat het materiaal waarschijnlijk niet veelvuldig was versneden. De rechtbank concludeerde dat de wijze van transport, waarbij de cocaïne verborgen was in de ingewanden van koeriers, riskant en arbeidsintensief was, wat de verwachting wekte dat de cocaïne een hoger gehalte zou hebben. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en stelde vast dat de LOVS oriëntatiepunten een passend uitgangspunt vormden voor de strafoplegging.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd besloten dat de in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte moesten worden teruggegeven. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet zwaarder werd bestraft dan vergelijkbare zaken, en dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801135-11
Uitspraakdatum: 17 november 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1951 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder verdachte in beslag genomen geld aan verdachte dient te worden teruggegeven.
4. Bewijs
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 3 september 2011, dossierparagraaf 1.1;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 7 september 2011, dossierparagraaf 1.1.4;
* het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 13 september 2011, kenmerk 7966 X 11.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 3 september 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het aldaar besproken rapport van GGZ Inforsa JVz Amsterdam d.d. 28 oktober 2011.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 396,9 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde
slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor de bepaling van de op te leggen straf aan de hand van de LOVS oriëntatiepunten niet mag worden uitgegaan van een hoeveelheid van 396,9 gram, nu het gehalte aan cocaïne in het aangetroffen materiaal niet is vastgesteld. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op pagina 68 van het jaarverslag 2010 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving waarin onder meer is vermeld dat de gemiddelde zuiverheid van in Europa onderzochte cocaïnemonsters tussen de 13 en 62 % ligt. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op tabel PPP-7 in het Statistical Bulletin 2011 waaruit blijkt dat de zuiverheid van in Nederland onderzochte cocaïnemonsters gemiddeld 'at retail level' 48,7 % bedraagt.
De rechtbank stelt voorop dat de zuiverheid van cocaïne daalt naar mate de cocaïne verder wordt verspreid en verhandeld. Immers, iedere schakel in de keten van producent tot gebruiker heeft de mogelijkheid om de cocaïne te versnijden en daarmee de winst te vergroten. Het voorliggende geval betreft cocaïne in vaste vorm die is gesmokkeld vanuit Suriname. Nu dat land relatief dicht bij de plaats van oorsprong van de cocaïne is gelegen, is voorshands niet aannemelijk dat de cocaïne veel schakels zal zijn gepasseerd en veelvuldig zal zijn versneden. Daar komt bij dat de wijze van transport (verborgen in bollen in de ingewanden van koeriers) arbeidsintensief en riskant is, en dat de te verwachten opbrengsten hoger zullen zijn naarmate deze bollen een groter gehalte aan cocaïne bevatten. In dit verband is evenbedoelde tabel PPP-7 in het Statistical Bulletin 2011 waar de verdediging op wijst, niet relevant omdat de aldaar onderzochte monsters 'at retail level' zijn genomen terwijl het in voorliggende geval een groothandelshoeveelheid betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om het gehalte aan cocaïne van de onder verdachte in beslag genomen stof nader te onderzoeken.
Daarbij komt dat in vergelijkbare zaken waarin sprake is van cocaïne in de vaste vorm zoals door verdachte is binnengebracht, de LOVS oriëntatiepunten uitgangspunt vormen voor de strafoplegging, waarbij de gewichtsbepaling altijd op dezelfde manier plaatsvindt als in de onderhavige zaak is gebeurd. Verdachte wordt dus niet anders of zwaarder bestraft dan verdachten in vergelijkbare zaken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij de strafoplegging in de onderhavige zaak af te wijken van genoemde oriëntatiepunten.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, waarbij de rechtbank in het bijzonder gewicht toekent aan de onherroepelijke veroordeling op 12 april 2010 door het Strafgericht Basel-Stadt te Zwitserland.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Beslissing omtrent in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 247,- en US$ 3,- aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 247,- (beslagnummers 1, 2, 3, 5 en 6);
- een geldbedrag van US$ 3,- (beslagnummer 4).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. J. Snitker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2011.