RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 186015 / HA RK 11-146
datum beslissing: 1 november 2011
[verzoeker],
geboren op [datum] te [plaats],
thans verblijvende binnen de FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar.
1.1. Op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [A], mr. [B] en mr. [C], (hierna te noemen: de rechters), leden van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, sector Strafrecht, aanhangige zaak (verlenging tbs) met het parketnummer [nummer] (hierna te noemen: de hoofdzaak). Van het verhandelde ter terechtzitting is, voor zover van belang voor deze wraking, een proces-verbaal opgemaakt dat aan de raadsman van verzoeker en aan de officier van justitie is uitgereikt.
1.2. De wrakingskamer heeft het verzoek ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2011 behandeld. Verzoeker en zijn raadsman, de officier van Justitie, mr. [D], en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Mr. [B] heeft voor de zitting namens de gewraakte rechters schriftelijk op het verzoek gereageerd en laten weten geen behoefte te hebben om te worden gehoord.
Namens verzoeker is verschenen mr. J.C. de Goeij, voornoemd.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet is verschenen, dat hij wel is opgeroepen voor de zitting maar ten onrechte tegen 9.00 uur in plaats van 11.00 uur. Uit het feit dat de officier van justitie ook om 9.00 uur niet aanwezig was, heeft de wrakingskamer afgeleid dat hij ervan heeft afgezien gehoord te worden. Op basis van die conclusie is de behandeling van het verzoek, met instemming van de raadsman, voortgezet.
1.3. De wrakingskamer is eerst na sluiting van het onderzoek ter zitting een aan de griffie gerichte e-mail van 25 oktober 2011 om 11.45 uur van de officier van justitie ter hand gesteld, inhoudende een schriftelijke reactie van de officier van justitie op het wrakingsverzoek en de mededeling dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zou verschijnen. De wrakingskamer heeft de inhoud van die e-mail bij de beoordeling van het wrakingsverzoek volledig buiten beschouwing gelaten, omdat de raadsman van verzoeker, naar achteraf uit zijn ter zitting gedane uitlatingen moet worden afgeleid, die e-mail evenmin kende.
2.1. Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2000 is verzoeker ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn nam een aanvang op 5 februari 2002. Van deze terbeschikkingstelling werd de termijn laatstelijk verlengd voor de duur van twee jaren bij beschikking van deze rechtbank van 12 februari 2010. Die beschikking werd vernietigd bij beslissing van de bijzondere kamer, bedoeld in artikel 73 van de Wet op de rechterlijke organisatie, van het Gerechtshof te Arnhem van 20 september 2010, waarna het hof de termijn heeft verlengd voor de duur van één jaar.
2.2. In december 2010 heeft de officier van justitie een vordering ingediend bij de rechtbank strekkende tot verlenging van de termijn met twee jaren. Op 11 februari 2011 is deze vordering op de openbare terechtzitting behandeld. Bij tussenbeschikking van 25 februari 2011 heeft de rechtbank – samengevat – de behandeling van de zaak heropend en het onderzoek ter terechtzitting voor maximaal drie maanden geschorst, de termijn voor de terbeschikkingstelling en verpleging van terbeschikkinggestelde voor de duur van één jaar verlengd, maar de definitieve beslissing aangehouden voor een periode van maximaal drie maanden teneinde het door Reclassering Nederland doen opstellen van een maatregelenrapport.
2.3. Op 26 mei 2011 is de vordering wederom op de openbare terechtzitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting toen geschorst voor een periode van maximaal drie maanden, omdat het maatregelenrapport niet gereed was.
2.4. Op 26 juli 2011 is de vordering nogmaals op de openbare terechtzitting behandeld. De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft daar - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de Reclassering Nederland in het maatregelenrapport onvoldoende heeft gekeken naar de eerdere rapporten van de deskundigen. In de rapporten van [E] en [F] van respectievelijk 11 december 2007 en 12 december 2007 wordt geconcludeerd dat terbeschikkinggestelde wel in een FPA zou kunnen resocialiseren. [G] stelt in zijn rapport van 11 mei 2009 een aantal concrete stappen voor die tot resocialisatie van terbeschikkinggestelde buiten de Dr. S. van Mesdagkliniek in een FPA zouden kunnen leiden. Tevens is onvoldoende onderzocht of er andere instellingen zijn naast de FPA Heiloo die de mogelijkheid kunnen bieden voor verdere behandeling van terbeschikkinggestelde. Voorts geeft hij aan dat de rechtbank zelf ook voorwaarden kan stellen voor de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De raadsman verzoekt de rechtbank primair om zelf voorwaarden te stellen voor de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, en subsidiair verzoekt hij de rechtbank om de deskundige [E] nader te horen over de diagnose van terbeschikkinggestelde en de mogelijkheid tot resocialisatie in de FPA Heiloo of een soortgelijke instelling alvorens een beslissing te nemen.
2.5. De rechtbank heeft daarop in haar beschikking van 9 augustus 2011 het volgende overwogen. Naast het maatregelenrapport van 20 juli 2011 dat is opgesteld door de Reclassering Nederland, heeft het IFZ een indicatieadvies voor terbeschikkinggestelde afgegeven op 15 juli 2011. Dit is aan het voornoemde maatregelenrapport gehecht. Uit dit advies is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden waarom terbeschikkinggestelde niet zijn behandeling voort zou kunnen zetten bij de FPA Heiloo of een soortgelijke instelling. De rechtbank wil zich nader laten voorlichten omtrent dit indicatieadvies. De rechtbank wenst daartoe de (getuige-)deskundigen [H], coördinator van de IFZ, [I], psychiater bij de IFZ, en [J], reclasseringsmedewerker bij de Reclassering Nederland, Unit TBS, nader te horen. Nu de rechtbank het onderzoek nog niet compleet acht, zal zij haar definitieve beslissing omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging om die reden aanhouden.
2.6. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van de zaak heropend, het onderzoek ter terechtzitting voor maximaal drie maanden aangehouden en de oproeping bevolen van de (getuige-)deskundigen [H], [I] en [J] tegen een nader te bepalen datum.
2.7. Ter voorbereiding van de volgende zitting heeft de raadsman de officier van justitie verzocht psychiater dr. [E] op te roepen. De officier heeft dat verzoek bij fax van 6 oktober 2011 afgewezen. In zijn reactie van 12 oktober 2011 heeft de raadsman aangevoerd dat [E] ook zeer goed in staat is ter zitting gedane uitspraken van de andere deskundigen op zijn merites en juistheid te beoordelen.
2.8. Op 17 oktober 2011 is de vordering wederom op de openbare terechtzitting behandeld. De getuigen [H] en [J] waren wel verschenen en getuige [I] niet. De raadsman heeft aan de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak nogmaals aan te houden om de wegens vakantie afwezige getuige [I] alsnog te kunnen horen en hij heeft gepersisteerd bij zijn verzoek [E] als getuige op te roepen. De raadsman heeft - zakelijk weergegeven- gesteld dat hij geen schriftelijke toetsing wil. Als de rechtbank de drie getuigen die nu aanwezig zijn gaat horen, dan zal de rechtbank zeggen dat er geen belang meer is. Het horen van [E] is van belang voor het oordeel over deze deskundigen. [E] is een zwaargewicht, wij zijn juristen en wij kunnen niet over de deskundigen oordelen, aldus nog steeds de raadsman.
2.9. De officier van justitie heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd, inhoudende dat [E] sinds het uitbrengen van zijn rapport terbeschikkinggestelde niet meer heeft gezien, op grond waarvan hij de meerwaarde van het horen van [E] niet inziet.
2.10. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek [E] te horen met de volgende motivering afgewezen: “De rechtbank heeft tegen de achtergrond van de zittingen van februari en juli van dit jaar, geen reden gezien om [E] op te roepen. Het rapport bevindt zich bij de stukken en is diverse malen aan de orde geweest. In dat licht meent de rechtbank dat geen verdedigingsbelang is geschaad bij het niet nader horen van [E].” Het verzoek om [I] te horen heeft de rechtbank eveneens afgewezen omdat, samengevat, de opsteller van het advies ter zitting aanwezig is.
3. Standpunten van betrokkenen
3.1. Verzoeker legt blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak en de toelichting van de raadsman ter zitting van de wrakingskamer - zakelijk weergegeven - ten grondslag aan het wrakingsverzoek dat de rechtbank door het verzoek tot het horen van [E] en [I] af te wijzen, niet meer onbevooroordeeld is. Bij verzoeker is aldus de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan voor vooringenomenheid van de rechtbank. Verzoeker heeft twee argumenten genoemd om [E] als deskundige te horen De rechtbank heeft slechts op één argument gereageerd, namelijk dat het rapport van [E] zich in het dossier bevindt, diverse malen aan de orde is geweest en dat door het niet nader horen van [E] geen verdedigingsbelang is geschaad.
De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat [E] zijn reactie zou kunnen geven op de verklaringen die ter zitting door andere deskundigen zullen worden afgelegd. Dit is te meer van belang omdat juist de visie van de kliniek, de reclassering en de IFZ een andere is dan de visie van [E].
Ook het verzoek tot het horen van [I] is ten onrechte afgewezen. Hij is juist belangrijk vanwege zijn functie als behandelcoördinator.
3.2. De rechters hebben aangegeven dat de wraking naar hun oordeel ten onrechte is voorgesteld. De rechters hebben daarbij verwezen naar het proces-verbaal dat van de terechtzitting is opgemaakt.
4.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is daarbij niet doorslaggevend.
4.2. Een beslissing van een rechter, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, zal in het algemeen geen grond kunnen zijn om te veronderstellen dat de rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch kan de verzoeker daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen. Dat is slechts anders, als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing neemt die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
4.3. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan in onderhavig geval geen sprake is. De rechters hebben, alvorens een beslissing te nemen, de verzoeken van de raadsman ter terechtzitting besproken en zich beraden in raadkamer. De rechters hebben vervolgens een beslissing genomen. De wrakingskamer stelt vast dat de beslissing om [I] niet als getuige te horen, door de rechtbank is gemotiveerd en niet onbegrijpelijk in de hiervoor onder 4.2 bedoelde zin. Ten aanzien van de beslissing van de rechtbank om [E] niet te horen moet worden vastgesteld dat niet door de rechtbank is gerespondeerd op de grond hem te horen om de kwaliteit te controleren van de andere deskundigen en om te reageren op hun invalshoek in deze zaak.
4.4. Gezien de feiten en omstandigheden van deze zaak, zoals vermeld onder ‘vaststaande feiten’, kan louter uit het feit dat niet is gerespondeerd op die grond - anders dan de raadsman meent - niet de conclusie getrokken worden dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Daar zijn bijkomende omstandigheden voor nodig, die door de raadsman niet zijn gesteld en waarvan de wrakingskamer ook overigens niet is gebleken, integendeel. Immers uit voornoemde vaststelling van de feiten valt juist af te leiden dat de rechtbank openstaat voor het verkrijgen van informatie omtrent de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging.
4.5. De wrakingskamer is evenmin gebleken dat de rechters zich reeds een oordeel hadden gevormd over het belang van het horen van de getuige(n) of anderszins een vooringenomenheid jegens verzoeker hebben gekoesterd. Voor zover verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechters kan hij dat bij een eventueel hoger beroep aan de orde stellen. Wraking is daarvoor niet het geëigende middel.
4.6. De feiten en omstandigheden die door en namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren zijn gebracht, leveren aldus geen grond op voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaak tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden en vormen derhalve geen grond voor wraking.
4.7. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [A], mr. [B] en mr. [C] af;
5.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 1 november 2011 door mr. A.J. van der Meer, voorzitter,
mr. H.M. van Dam en mr. A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C.A. de Koning als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.