RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/801524-10
Uitspraakdatum: 18 oktober 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te distrikt Suriname (Suriname),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.713,3 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Subsidiair, voor het geval opzet niet bewezen wordt verklaard, heeft de officier van justitie drie (3) maanden hechtenis gevorderd.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Verdachte is op 23 november 2010 vanuit Paramaribo (Suriname) aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte douanecontrole werden bij verdachte in een witte plastic tas twee plastic zakken van het merk 'Ruta' aangetroffen, met daarin snoepjes gewikkeld in zilver folie met meerdere kleuren. Bij het verwijderen van de zilverfolie van een willekeurig snoepje werd een witte substantie gezien.
Bij het testen van de stof van het snoepje met een MMC cocaïnetest trad een positieve kleurreactie op.2
Bij nader onderzoek is gebleken dat zich in de twee zakken in totaal 116 verpakte snoepjes bevonden die qua grootte, vorm en verpakkingswijze identiek aan elkaar waren. Het nettogewicht van de stof uit tien willekeurig gekozen snoepjes bleek 147,7 gram te zijn, zodat kon worden aangenomen dat het totaal nettogewicht van de stof aanwezig in de 116 snoepjes bij benadering 116 x 14,7 gram = 1.713,3 gram bedroeg.3 De aangetroffen stof bleek cocaïne te bevatten, een substantie die is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.4
4.2. Overweging ten aanzien van het opzet
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Hij heeft hiertoe (kort gezegd) aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat de zakken met snoepjes buiten zijn medeweten in zijn handbagage terecht zijn gekomen, niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft zowel ter terechtzitting als bij de Koninklijke Marechaussee consistent en niet op voorhand onaannemelijk verklaard over het doel zijn reis en dat hij zelf over voldoende middelen beschikte om deze reis te kunnen maken. Met betrekking tot de zakken met snoepjes waarin naar later bleek cocaïne zat, heeft verdachte verklaard dat hij deze voor de douanecontrole nooit had gezien. Bij de douane heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij de snoepjes op Zanderij heeft gekocht, maar de rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen of deze verklaring ziet op voornoemde snoepjes. Het staat immers vast dat verdachte ook andere snoepwaren bij zich had waarvan niet is vastgesteld dat deze cocaïne bevatten. Voorts is de rechtbank niet gebleken van enig motief bij verdachte om tot het (opzettelijk) invoeren van cocaïne over te gaan. De conclusie is dat verdachte van het opzettelijk, ook in voorwaardelijke zin, binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne moet worden vrijgesproken.
Deze conclusie laat onverlet, dat verdachte onvoorzichtig is geweest en dat deze onvoorzichtigheid hem ook kan worden verweten. Verdachte is immers verantwoordelijk voor zijn eigen bagage. Het is een feit van algemene bekendheid dat tussen Suriname en Nederland veelvuldig verdovende middelen worden gesmokkeld, zodat met name op dat traject alertheid is geboden daar waar het gaat om het in het oog houden van de eigen bagage. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het vliegtuig op enig moment van zitplaats is veranderd, maar daarbij zijn handbagage niet met zich mee heeft genomen. In de handbagage van verdachte is een forse hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft klaarblijkelijk onvoldoende zorg voor zijn bagage betracht en nagelaten zijn handbagage daarna te controleren. In zoverre heeft verdachte schuld ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 23 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.713,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 1,7 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze straf houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het met betrekking tot verdachte uitgebrachte rapport door de Reclassering Nederland, afdeling Lelystad, d.d. 8 januari 2011.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het hem (impliciet) primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het (impliciet) subsidiaire feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot DRIE (3) MAANDEN hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg, en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2011.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 23 november 2010 (dossierparagraaf 1.1).
3 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 26 november 2010 (dossierparagraaf 1.1.5).
4 Het rapport van het Douane Laboratorium d.d. 3 december 2010, met kenmerk 13929 X 10.