ECLI:NL:RBHAA:2011:BU2007

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177978 / JU RK 11-110
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de ontwikkeling en hechting

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 september 2011 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van [naam kind] voorop staat bij de beslissing over terugplaatsing naar de ouders. [naam kind] verblijft al zes jaar bij pleegouders en heeft een veilige hechtingsrelatie met hen opgebouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat terugplaatsing bij de ouders niet in het belang van [naam kind] is, gezien de zorgen over haar ontwikkeling en de mogelijke hechtingsproblematiek. De ouders hebben aangegeven teleurgesteld te zijn over het feit dat er geen hulpverlening is ingezet om [naam kind] terug naar huis te laten komen. De rechtbank heeft de conclusie van FORA onderschreven, die aangaf dat de contra-indicaties voor terugplaatsing zwaarder wegen dan de indicaties. De rechtbank heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen tot 22 maart 2012, om haar ontwikkeling te waarborgen. De ouders zijn wel in de gelegenheid gesteld om contact te houden met [naam kind] en haar culturele achtergrond te respecteren. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Civiel
familie- en jeugdrecht
verlenging machtiging uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 177978 / JU RK 11-110
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 15 september 2011
naar aanleiding van een verzoek van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, Locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Stichting,
strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige:
- [naam kind], geboren op [datum] 2004 in de gemeente [plaats],
verblijvende in het pleeggezin [naam] te [plaats],
kind van
[naam moeder], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam vader], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader.
Het gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van de kinderrechter van 18 maart 2011 en 26 april 2011;
- het rapport van FORA Forensische Diagnostiek (hierna te noemen: FORA) van 24 augustus 2011.
1.2 De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft het verzochte behandeld op de zitting met gesloten deuren van 8 september 2011.
Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. A. Krim;
- de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw K. Koelemij;
- de voorziening voor pleegzorg De Rading (hierna: De Rading), vertegenwoordigd door de heer A. Terlouw.
2 Verdere beoordeling
2.1 Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2011 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 maart 2012. De machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin is bij diezelfde beschikking verlengd tot 18 september 2011. De behandeling van het verzoek is voor het overige, te weten de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot 22 maart 2012, aangehouden. De kinderrechter heeft in voornoemde beschikking overwogen dat een nader onderzoek moet plaatsvinden dat de kinderrechter voornemens is om aan FORA op te dragen en een aantal in de beschikking opgenomen vragen voor te leggen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de keuze van FORA en op de door de kinderrechter geformuleerde vragen hun reactie te geven. Bij beschikking van de kinderrechter van 26 april 2011 is vervolgens een onderzoek bevolen door FORA, die door de kinderrechter als deskundige is benoemd, ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot de opvoedingsbehoeften van [naam kind]?
2. Wat zijn de (contra) indicaties voor de opvoeding en verzorging van [naam kind] bij de ouders?
3. In hoeverre is terugplaatsing (op korte of lange termijn) in het belang van [naam kind]?
4. Indien tot terugplaatsing bij de ouders wordt overgegaan, welke aandachtspunten en/of voorwaarden zijn dan te benoemen? Hoe kan terugplaatsing op een voor het kind verantwoorde wijze plaatsvinden?
5. Indien tot terugplaatsing bij de ouders wordt overgegaan, is hulpverlening dat aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn?
2.2 In het rapport van FORA is -samengevat- weergegeven dat de ouders zich betrokken voelen bij [naam kind] en dat zij zich op een redelijke en trotse wijze over haar uit laten. In pedagogisch opzicht komen de ouders echter minder sterk naar voren. Zij hebben onvoldoende zicht op de specifieke opvoedingsbehoeften van [naam kind]. [naam kind] is ingegroeid in het pleeggezin en de pleegouders zijn haar belangrijkste verzorgers en hechtingsfiguren. Over haar ouders laat [naam kind] zich op een overwegend positieve manier uit. Zij vindt het leuk om hen en haar zus [naam] te zien. In het rapport zijn een aantal indicaties en contra-indicaties voor de terugplaatsing aangegeven en tenslotte is bij de beantwoording van vraag 3 de conclusie van FORA als volgt verwoord:
“De contra-indicaties voor een plaatsing van [naam kind] bij ouders worden als zwaarwegender aangemerkt dan de indicaties. Het feit dat [naam kind] al zeer geruime tijd (het grootste gedeelte van haar leven) in het huidige pleeggezin woont en dat een breuk in haar woonomgeving en verzorgings/hechtingsfiguren een ingrijpende impact zal hebben op haar ontwikkeling, komt daarbij als belangrijkste en meest doorslaggevende aspect naar voren. Daarnaast kan gesproken worden van een ogenschijnlijke mismatch tussen de specifieke opvoedingsbehoeften van [naam kind] enerzijds en de daarbij achterblijvende opvoedingscapaciteiten van ouders. Een terugplaatsing van [naam kind] bij ouders wordt derhalve niet in haar belang geacht.
Wel is het voor de persoonlijke ontwikkeling van [naam kind] (met name identiteitsvorming) van belang om op regelmatige basis contact te blijven houden met haar ouders en zus. Waarbij ook ruimte en aandacht is voor de culturele achtergrond (Surinaams/Hindoestaans) van hen.”
2.3 Mr. Krim heeft namens de ouders ter zitting aangevoerd dat de ouders teleurgesteld zijn dat [naam kind] inmiddels al vijf jaar uit huis geplaatst is en dat er in deze periode nooit hulpverlening is ingezet in het gezin om ervoor te zorgen dat [naam kind] weer thuis kon wonen. De ouders begrijpen dat het voor [naam kind] een onzekere situatie is als zij haar verblijfplaats niet respecteren en accepteren. Zij willen niet dat [naam kind] terugkomt en daardoor problemen krijgt, maar benadrukken nogmaals dat er al veel eerder actie had moeten worden ondernomen zodat [naam kind] wel naar huis had gekund.
2.4 De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij het onbegrijpelijk vindt dat hij één dochter thuis heeft wonen en dat zijn andere dochter in een pleeggezin woont. Er had eerder hulp moeten worden ingezet bij het gezin zodat [naam kind] weer thuis had kunnen wonen, aldus de vader. Hij is teleurgesteld in de rapportage en de daarin verwoorde conclusie.
2.5 Door de Stichting is ter zitting aangevoerd dat zij zich kan vinden in de rapportage.
De Stichting heeft toegezegd dat zij -nadat de beslissing van de rechtbank is genomen en indien het verzoek wordt toegewezen- met de ouders en pleegzorg de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling nader zal bekijken.
2.6 De heer Terlouw heeft namens De Rading aangevoerd de wens om uitbreiding van de omgangsregeling te begrijpen en het advies van FORA om met name aandacht te hebben voor de culturele achtergrond van [naam kind] en haar ouders te ondersteunen. Samen met de pleegouders zal moeten worden gekeken wat mogelijk is. De pleegouders zijn daartoe zeker bereid, aldus Terlouw.
2.7 Bij beantwoording van de vraag of terugplaatsing van [naam kind] mogelijk is, staat het belang van [naam kind] voorop. Voldoende aannemelijk is geworden dat [naam kind] een veilige hechtingsrelatie heeft opgebouwd met de pleegouders, bij wie zij reeds zes jaar verblijft. Deze hechtingsrelatie maakt het mogelijk dat zij uitgroeit tot een evenwichtig persoon, die uiteindelijk zelfstandig kan functioneren in de samenleving. Indien haar opvoedingssituatie wordt gewijzigd, verliest [naam kind] haar hechtingspersonen, namelijk haar pleegouders. Haar veilige basis zal daardoor worden verstoord, met het risico dat zij zich in de toekomst niet meer, of niet veilig genoeg, zal kunnen hechten. [naam kind] heeft zich de afgelopen jaren redelijk positief ontwikkeld, waardoor zij haar moeilijke start in het leven voor een deel heeft goedgemaakt. Wel zijn er nog steeds zorgen over haar gedrag en ontwikkeling. Er zou sprake kunnen zijn van hechtingsproblematiek of misschien (ook) van pervasieve ontwikkelingsproblematiek. Hierdoor vraagt de opvoeding van [naam kind] meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden. Met hoeveel liefde de ouders [naam kind] ook zouden verzorgen en hoe begrijpelijk hun wens daartoe ook is, terugplaatsing van [naam kind] kan, gelet op het voorgaande, niet in haar belang worden geacht. De rechtbank onderschrijft de conclusie van FORA en acht voortzetting van de huidige pleeggezinplaatsing noodzakelijk om de ontwikkeling van [naam kind] te waarborgen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verlenging van de maatregel in het belang van [naam kind] is en het verzoek van de Stichting zal worden toegewezen.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Verlengt de duur van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige:
- [naam kind],
in een pleeggezin, met ingang van 18 september 2011 tot 22 maart 2012.
3.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, tevens kinderrechter, en mrs. M. Flipse en W. Veldhuijzen van Zanten, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2011.