ECLI:NL:RBHAA:2011:BT8471

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800501-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne door afhalers op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 5.968 gram cocaïne op 10 april 2011 op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte reeds voor de inbeslagname van de cocaïne handelingen hebben verricht die strekten tot het medeplegen van de invoer van deze drugs. De verdachte had op de dag van de feiten treinkaartjes naar Schiphol gekocht en was samen met haar medeverdachte naar de luchthaven gereisd om de zussen, die de cocaïne bij zich hadden, op te halen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat er geen sprake kan zijn van medeplegen, omdat de cocaïne al in beslag was genomen voordat de verdachte contact had met de zussen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte op Schiphol bewust contact heeft gezocht met de zussen en dat zij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en overweegt daarbij de ernst van het feit en de impact op de gezondheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800501-11
Uitspraakdatum: 18 oktober 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 oktober 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5968,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden met aftrek van voorarrest.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Op 10 april 2011 zijn de zussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit de Dominicaanse Republiek aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Naar aanleiding van twee douanecontroles van de koffers van de zussen (waarbij de eerste controle plaatsvond rond 13.30 uur) ontstaat het vermoeden dat zich cocaïne bevindt in de koffers die zij als ruimbagage bij zich hebben.[2] Bij nader onderzoek worden in de koffer van [medeverdachte 1] twee pakketten aangetroffen met een stof die qua kleur, geur en samenstelling lijkt op cocaïne. Het nettogewicht van deze stof bedraagt totaal ongeveer 2.287,9 gram en uit onderzoek[3] blijkt dat het cocaïne betreft.[4] In de koffer van [medeverdachte 2] worden vier pakketten aangetroffen met een stof die qua kleur, geur en samenstelling lijkt op cocaïne. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedraagt totaal ongeveer 3.680,1 gram en uit onderzoek[5] blijkt dat ook dit cocaïne betreft.[6] De zussen [medeverdachten 1 en 2] hebben vervolgens meegewerkt aan het onderkennen van hun afhalers.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij en haar zus op Schiphol een persoon die zij kent als [bijnaam medeverdachte 3] zouden gaan ontmoeten. Later heeft zij verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] deze [bijnaam medeverdachte 3] is.[7] Haar zus had haar in Barcelona aan [medeverdachte 3] voorgesteld. [medeverdachte 3] had voor hen de vliegtickets betaald naar de Dominicaanse Republiek. Daarvoor zijn zij en haar zus eerst naar Amsterdam gereisd, alwaar ze door [medeverdachte 3] en zijn vriendin, die zij kent als [bijnaam verdachte] en die zwanger was, zijn opgehaald en door hen naar hotel Benelux in Rotterdam zijn gebracht waar zij één à twee dagen zijn verbleven. De kosten daarvan werden door [medeverdachte 3] betaald; ook nam hij hen mee uit eten. Vervolgens zijn de zussen naar Brussel gebracht, al waar zij nog enkele uren in een hotel hebben doorgebracht voordat hun vlucht naar de Dominicaanse Republiek vertrok. [betrokkene J.], een vriend van [medeverdachte 3] op de Dominicaanse Republiek, heeft het verblijf van de zussen in de Dominicaanse Republiek en de vliegtickets van de Dominicaanse republiek naar Amsterdam betaald. Van [betrokkene J.] hebben zij de koffers die zij voor de vlucht van Dominicaanse Republiek naar Amsterdam hebben gebruikt, gekregen. [medeverdachte 3] zou de reis van Amsterdam naar Barcelona betalen. Hen was verteld dat er geen rechtstreekse vlucht naar Barcelona beschikbaar was. Zij zouden in Amsterdam eerst met [medeverdachte 3] gaan eten. In haar koffer zat kleding die bestemd was voor de moeder van [medeverdachte 3] en geen eigen kleding. De koffer moest aan [medeverdachte 3] worden gegeven. In de koffer van haar zus zat ook kleding voor de moeder van [medeverdachte 3]. Haar zus had van [betrokkene J.] een telefoon gekregen en een envelop met het nummer van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zou hen komen ophalen bij de taxistandplaats en wanneer hij daar niet zou zijn, moesten zij hem bellen. Toen zij op de luchthaven bij de taxistandplaats stonden (na eerder te zijn aangehouden) kwam [verdachte], de vrouw van [medeverdachte 3], naar hen toe. Zij vertelde hen dat zij naar spoor 5 van de treinen moesten gaan en dat zij de treinkaartjes zou gaan kopen. De afhalers waren [medeverdachte 3] en [verdachte].[8] Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft zij daarover nog verklaard: "Als u kijkt, kwam die vrouw, dat meisje van [medeverdachte 3], gelijk naar ons toe om ons te begroeten. Ook zou u de beelden van het hotel moeten bekijken en dan ziet u dat we samen waren met hen. Die vrouw van [medeverdachte 3] vertaalde alles. Zij kwam naar ons toe op Schiphol en we zouden met haar naar perron 5 gaan. Wij vroegen haar naar [medeverdachte 3], maar zij zei dat hij bezig was met iets. Hij zou nog komen." Ook zou haar zus door het meisje zijn bedreigd toen zij samen in een busje zaten, op weg naar de zitting.[9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij [medeverdachte 3] heeft leren kennen in een bar in Barcelona. [medeverdachte 3] vertelde een keer dat hij een neef, [betrokkene J.], had in Santo Domingo. Via de chat is zij met deze [betrokkene J.] in contact gekomen en door hem uitgenodigd naar de Dominicaanse Republiek te komen. [betrokkene J.] zou de tickets betalen voor haar en haar zus. [betrokkene J.] had verteld dat zij via Amsterdam moesten reizen en dat [medeverdachte 3] hen zou ophalen en wegbrengen naar het vliegveld. Een dag voor hun vertrek hebben zij nieuwe paspoorten geregeld, waarvoor [medeverdachte 3] geld had gegeven. Vervolgens zijn de zussen naar Amsterdam gereisd. Toen zij in Amsterdam aankwamen, was [medeverdachte 3] daar, samen met zijn zwangere vrouw. Zij gingen met [medeverdachte 3] en zijn vrouw eten en werden door hen naar hotel Benelux in Rotterdam gebracht. [medeverdachte 3] en zijn vrouw zijn daar ook bij hen op de hotelkamer geweest. Twee dagen later werden zij door [medeverdachte 3] en zijn vrouw naar een hotel in Brussel gebracht, waar al een kamer was geboekt. Zij kregen van [medeverdachte 3] de vliegtickets voor de reis naar de Dominicaanse Republiek voor de volgende dag en 100 euro voor een taxi naar het vliegveld. Tijdens hun verblijf in de Dominicaanse Republiek werden alle kosten door [betrokkene J.] betaald.Vanuit de Dominicaanse Republiek zijn de zussen teruggevlogen naar Amsterdam. Deze reis werd door [betrokkene J.] betaald.[medeverdachte 3] zou de reis van Amsterdam naar Barcelona betalen. Hij zou hen in Amsterdam buiten opwachten en anders moesten ze bellen. [betrokkene J.] had voor hen een telefoon gekocht. Toen zij (na hun aanhouding) op de luchthaven naar buiten kwamen, kwam de vrouw van [medeverdachte 3] op hen af. Dit was dezelfde vrouw die hen samen met [medeverdachte 3] naar het hotel in Rotterdam had gebracht en later naar Brussel. Ze vertelde hen dat zij naar perron 5 moesten lopen en daar moesten wachten. De vrouw zou de kaartjes kopen. De zussen wisten niet waar ze heen zouden gaan. [medeverdachte 3] bleek niet op het perron te zijn. De vrouw liep een aantal keer heen en weer en zei op een bepaald moment dat ze in de trein moesten stappen. Toen kwam de politie. 10Bij de marechaussee zouden de zussen samen met de vrouw in een kamer hebben gezeten. De vrouw zei toen dat ze moesten zeggen dat ze haar niet kenden en dat ze haar alleen hadden gesproken over waar het station was. Ze had alleen treinkaartjes gekocht voor haarzelf en haar man en niet voor de zussen. Daardoor zou er geen connectie zijn. Ze zouden hen wel krijgen en geen geld geven voor de reis naar Barcelona.[11]
Uit observaties is gebleken dat beide zussen op 10 april 2011 naar de taxistandplaats toelopen en worden benaderd door een vrouw, verdachte, die een kort gesprek met hen voert en wijst in de richting van de draaideur (D) van de luchthaven en zelf een andere draaideur (E) neemt. De zussen lopen daarop terug de luchthaven in en nemen de rolband richting spoor 5 en 6 en blijven aan de kant van spoor 6 staan. Verdachte praat vervolgens met medeverdachte [medeverdachte 3] bij de ticketdesk van de Nederlandse Spoorwegen. Vervolgens lopen zij ook in de richting van spoor 5 en 6 en spreken met elkaar. Verdachte gaat naar beneden en voert op spoor 5 een gesprek met de zussen. Verdachte loopt daarna weer weg. Medeverdachte [medeverdachte 3] gaat daarna ook naar beneden en wacht op spoor 6 (trein richting Leiden). Verdachte loopt naar beide zussen en gebaart hen de trein in te stappen. Wanneer de zussen de trein in willen stappen, worden zij aangesproken door een opsporingsambtenaar. Verdachte kijkt in hun richting, houdt haar pas in en wil richting de loopband (naar boven) lopen. Verdachte wordt daarop aangehouden. Medeverdachte [medeverdachte 3] wordt eveneens aangehouden wanneer hij in de trein wil stappen. [12]
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 3] van Rotterdam naar Schiphol gereisd.[13]
Verdachte had twee treinkaartjes met enkele reis van Rotterdam Centraal naar Schiphol in haar bezit die om 12.08 uur die dag zijn gekocht.[14] Ook was zij in het bezit van een visitekaartje van hotel Benelux te Rotterdam.[15]
Verdachte heeft verklaard dat zij de zussen nooit eerder heeft gezien en ontmoet dan de dag van 10 april 2011 en dat zij hen toevallig is tegengekomen op de taxistandplaats op Schiphol en hen slechts heeft aangesproken om een sigaret te vragen. De meisjes bleken Spaans te spreken en vroegen hoe ze naar Rotterdam moesten komen. Verdachte heeft hen verteld dat de trein meestal van spoor 5 vertrekt. Later - toen zij zelf ook naar Rotterdam terug wilde reizen -, ontmoette ze de meisjes weer op het perron en heeft zij hen aangewezen hoe laat de trein ging. Zij was die dag naar Schiphol gereisd in verband met een afspraak met haar broer om 14.00 uur. Haar broer zou haar ophalen om naar zijn woning in Amsterdam te gaan. Haar broer kon echter pas later om 17.00 uur komen. Dat werd haar te laat omdat zij tussen 16.00 en 17.00 uur die dag had afgesproken met haar vriendinnen in Rotterdam, nabij Ahoy.[16]
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verklaring van verdachte als volgt.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaringen van de zussen [medeverdachten 1 en 2], zoals hiervoor weergeven, waaruit blijkt dat verdachte samen met haar medeverdachte de zussen eerder voor 10 april 2011 in verband met hun reis naar de Dominicaanse Republiek heeft ontmoet in Nederland hen heeft begeleid naar een hotel in Rotterdam en vervolgens naar Brussel. Verdachte liet zich daarbij aanspreken met de naam Liesbeth en medeverdachte [medeverdachte 3] met de naam [medeverdachte 3], terwijl dit niet hun werkelijke namen zijn. Een visitekaartje van het hotel in Rotterdam (hotel Benelux) waar de zussen zijn verbleven, is ook bij verdachte aangetroffen. Deze eerdere komst van de zussen naar Nederland zag op de mede door de medeverdachte "[medeverdachte 3]" geplande reis van de zussen naar de Dominicaanse Republiek, waarbij het om een smokkelreis bleek te gaan. Verdachte onderhield op dat moment een relatie met deze medeverdachte en woonde ook met hem samen.
Na de aanhouding van verdachte heeft zij aanvankelijk ontkend dat zij op de luchthaven contact heeft gehad met de medeverdachte zoals door de marechaussee is geobserveerd. Ook ontkende zij in het bezit te zijn van twee treinkaartjes van Rotterdam naar Schiphol.[17] Uit de omstandigheid dat deze treinkaartjes bij haar zijn aangetroffen, leidt de rechtbank af dat deze ook door verdachte zijn aangeschaft.
Uit de observaties van 10 april 2011 en de verklaringen van de zussen [medeverdachten 1 en 2], leidt de rechtbank af dat verdachte op Schiphol bewust contact heeft gezocht met de zussen, zowel op de taxistandplaats buiten de luchthaven, exact de plaats waar de zussen hadden afgesproken de medeverdachte [medeverdachte 3] te ontmoeten, als op het treinperron met de bedoeling om met hen en medeverdachte [medeverdachte 3] te vertrekken met de trein richting Rotterdam. Toen zij zag dat de zussen op het moment dat zij de trein in wilden stappen, werden aangesproken, probeerde verdachte alsnog weg te komen. Na te zijn aangehouden, probeerde verdachte de zussen [medeverdachten 1 en 2] te beïnvloeden met oog op nadien af te leggen verklaringen.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij naar de luchthaven Schiphol zou zijn gereisd in verband met een afspraak met haar broer geheel onaannemelijk, gezien de door haar genoemde tijdstippen. Het is immers niet mogelijk om om 14.00 uur een afspraak op Schiphol te hebben, naar de woning van broer in Amsterdam te reizen en vervolgens tussen 16.00 en 17.00 uur weer terug te zijn voor een afspraak in Rotterdam (nabij Ahoy).
De rechtbank acht de verklaring van verdachte met betrekking tot haar aanwezigheid die dag op de luchthaven en haar ontmoeting met de zussen [medeverdachten 1 en 2], gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en ook leugenachtig, kennelijk slechts met als doel om de waarheid te bemantelen, te weten dat zij die dag samen met haar medeverdachte [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) op 10 april 2011 vanuit Rotterdam naar Schiphol is afgereisd, wetende dat deze zussen een hoeveelheid cocaïne met zich vervoerden.
4.3. Verweer van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar Hoge Raad 15 december 1998 (NJ 1999, 207) betoogd dat van (het medeplegen van) invoer van verdovende middelen door verdachte geen sprake kan zijn, reeds omdat de cocaïne al in beslag was genomen op het moment dat verdachte op de luchthaven Schiphol voor het eerst contact had met de koeriers.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. Nu vast staat dat de verdachte reeds om 12.08 uur die dag treinkaartjes naar Schiphol heeft aangeschaft en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] vervolgens samen naar Schiphol zijn afgereisd, met het doel om de zussen [medeverdachten 1 en 2] op te halen, hebben zij aldus op 10 april 2011 reeds voor de in beslagname van de cocaïne handelingen verricht die strekten tot het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 10 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5968,0 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van de aanzienlijke hoeveelheid van 5.968 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte moeder is van twee minderjarig kinderen, onder wie een baby, zodat de op te leggen straf zwaarder te dragen is en ook die kinderen treft.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESENDERTIG (36) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2011.
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Processen-verbaal van bevindingen douane d.d. 10 april 2011, dossierpagina's 020 en 030 en processen-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 10 april 2011 resp. 11 april 2011, dossierpagina's 021 en 031.
[3] Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 april 2011, dossierpagina 037.
[4] Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 14 april 2011, kenmerk 3312 X 11.
[5] Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 april 2011, dossierpagina 027.
[6] Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 14 april 2011, kenmerk 3314 X 11.
[7] Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 10 april 2011, dossierparagraaf 1.2.
[8] Proces-verbaal getuigenverhoor [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2011, proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 11 april 2011, dossierparagraaf 1.3 en d.d. 9 mei 2011, dossierparagraaf 1.4.
[9] Proces-verbaal getuigenverhoor [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2011.
[10] Proces-verbaal getuigenverhoor [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2011, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 11 april 2011, dossierparagraaf 2.3 en d.d. 29 april 2011, dossierparagraaf 2.5 (procesdossier onderzoek Schietwilg).
[11] Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 29 april 2011, dossierparagraaf 2.5, pag. 9.
[12] Proces-verbaal van observatie d.d. 10 april 2011 (dossierpagina 046, blad 4 t/m 7).
[13] Proces-verbaal van verhoor d.d. 11 april 2011 (dossierpagina 018, blad 3 of dossierparagraaf 4.3).
[14] Proces-verbaal van onderzoek paspoort, identiteitskaart en reisbescheiden verdachte [verdachte] (dossierpagina 042).
[15] Proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags verdachte [verdachte] (dossierpagina 043).
[16] Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 april 2011, dossierparagraaf 3.4 pag 3. en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
[17] Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 april 2011, dossierparagraaf 3.4, pag 8-9