ECLI:NL:RBHAA:2011:BT8450

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800502-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne door afhalers op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 5.968 gram cocaïne. De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte al vóór de inbeslagname van de cocaïne handelingen hebben verricht die strekten tot het medeplegen van de invoer. De medeverdachte had eerder die dag treinkaartjes naar Schiphol aangeschaft, waarna zij samen naar de luchthaven zijn afgereisd om de koeriers op te halen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, die stelde dat de invoer niet kon worden bewezen omdat de cocaïne al in beslag was genomen voordat de verdachte contact had met de koeriers. De rechtbank oordeelt dat de verdachte een organiserende en begeleidende rol had in de drugssmokkel en dat hij misbruik heeft gemaakt van de naïviteit van twee jonge vrouwen die als koeriers fungeerden. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van veertig maanden, waarbij ook een geldbedrag van € 275,- dat in beslag was genomen, wordt verbeurd verklaard. De rechtbank neemt in haar overwegingen de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in acht, evenals de rol van de verdachte in de organisatie van de drugstransport.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800502-11
Uitspraakdatum: 18 oktober 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5968,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig (40) maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van een onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 275,-.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Op 10 april 2011 zijn de zussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit de Dominicaanse Republiek aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Naar aanleiding van twee douanecontroles van de koffers van de zussen (waarbij de eerste controle plaatsvond rond 13.30 uur) ontstaat het vermoeden dat zich cocaïne bevindt in de koffers die zij als ruimbagage bij zich hebben.[2] Bij nader onderzoek worden in de koffer van [medeverdachte 1] twee pakketten aangetroffen met een stof die qua kleur, geur en samenstelling lijkt op cocaïne. Het nettogewicht van deze stof bedraagt totaal ongeveer 2.287,9 gram en uit onderzoek[3] blijkt dat het cocaïne betreft.[4] In de koffer van [medeverdachte 2] worden vier pakketten aangetroffen met een stof die qua kleur, geur en samenstelling lijkt op cocaïne. Het nettogewicht van de aangetroffen stof bedraagt totaal ongeveer 3.680,1 gram en uit onderzoek[5] blijkt dat ook dit cocaïne betreft.[6] De zussen [medeverdachten 1 en 2] hebben vervolgens meegewerkt aan het onderkennen van hun afhalers.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij en haar zus op Schiphol een persoon die zij kent als [bijnaam verdachte] zouden gaan ontmoeten. Haar zus had haar in Barcelona aan [verdachte] voorgesteld. [verdachte] had voor hen de vliegtickets betaald naar de Dominicaanse Republiek. Daarvoor zijn zij en haar zus eerst naar Amsterdam gereisd, alwaar ze door [verdachte] en zijn vriendin, die zij kent als [bijnaam medeverdachte 3] en die zwanger was, zijn opgehaald en naar hotel Benelux in Rotterdam zijn gebracht waar zij één à twee dagen zijn verbleven. De kosten daarvan werden door [verdachte] betaald; ook nam hij hen mee uit eten. Vervolgens zijn de zussen naar Brussel gebracht, alwaar zij nog enkele uren in een hotel hebben doorgebracht voordat hun vlucht naar de Dominicaanse Republiek vertrok. [betrokkene J.], een vriend van [verdachte] op de Dominicaanse Republiek, heeft het verblijf van de zussen in de Dominicaanse Republiek en de vliegtickets van de Dominicaanse republiek naar Amsterdam betaald. Van [betrokkene] hebben zij de koffers die zij voor de vlucht van de Dominicaanse Republiek naar Amsterdam hebben gebruikt, gekregen. [verdachte] zou de reis van Amsterdam naar Barcelona betalen. Hen was verteld dat er geen rechtstreekse vlucht naar Barcelona beschikbaar was. Zij zouden in Amsterdam eerst met [verdachte] gaan eten. In haar koffer zat kleding die bestemd was voor de moeder van [verdachte] en geen eigen kleding. De koffer moest aan [verdachte] worden gegeven. In de koffer van haar zus zat ook kleding voor de moeder van [verdachte]. Haar zus had van [betrokkene] een telefoon gekregen en een envelop met het nummer van [verdachte]. [verdachte] zou hen komen ophalen bij de taxistandplaats en wanneer hij daar niet zou zijn, moesten zij hem bellen. Toen zij op de luchthaven bij de taxistandplaats stonden (na eerder te zijn aangehouden) kwam [medeverdachte 3], de vrouw van [verdachte], naar hen toe. Zij vertelde hen dat zij naar spoor 5 van de treinen moesten gaan en dat zij de treinkaartjes zou gaan kopen. De afhalers waren [verdachte] en [medeverdachte 3].[7]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij [verdachte] heeft leren kennen in een bar in Barcelona. [verdachte] vertelde een keer dat hij een neef, [betrokkene J.], had in Santo Domingo. Via de chat is zij met deze [betrokkene J.] in contact gekomen en door hem uitgenodigd naar de Dominicaanse Republiek te komen. [betrokkene J.] zou de tickets betalen voor haar en haar zus. [betrokkene J.] had verteld dat zij via Amsterdam moesten reizen en dat [verdachte] hen zou ophalen en wegbrengen naar het vliegveld. Een dag voor hun vertrek hebben zij nieuwe paspoorten geregeld, waarvoor [verdachte] geld had gegeven. Vervolgens zijn de zussen naar Amsterdam gereisd. Toen zij in Amsterdam aankwamen, was [verdachte] daar, samen met zijn zwangere vrouw. Zij gingen met [verdachte] en zijn vrouw eten en werden door hen naar hotel Benelux in Rotterdam gebracht. [verdachte] en zijn vrouw zijn daar ook bij hen op de hotelkamer geweest. Twee dagen later werden zij door [verdachte] en zijn vrouw naar een hotel in Brussel gebracht, waar al een kamer was geboekt. Zij kregen van [verdachte] de vliegtickets voor de reis naar de Dominicaanse Republiek voor de volgende dag en 100 euro voor een taxi naar het vliegveld. Tijdens hun verblijf in de Dominicaanse Republiek werden alle kosten door [betrokkene J.] betaald. Vanuit de Dominicaanse Republiek zijn de zussen teruggevlogen naar Amsterdam. Deze reis werd door [betrokkene J.] betaald. [verdachte] zou de reis van Amsterdam naar Barcelona betalen. Hij zou hen in Amsterdam buiten opwachten en anders moesten ze bellen. [betrokkene] had voor hen een telefoon gekocht. Toen zij (na hun aanhouding) op de luchthaven naar buiten kwamen, kwam de vrouw van [verdachte] op hen af. Dit was dezelfde vrouw die hen samen met [verdachte] naar het hotel in Rotterdam had gebracht en later naar Brussel. Ze vertelde hen dat zij naar perron 5 moesten lopen en daar moesten wachten. De vrouw zou de kaartjes kopen. De zussen wisten niet waar ze heen zouden gaan. [verdachte] bleek niet op het perron te zijn. De vrouw liep een aantal keer heen en weer en zei op een bepaald moment dat ze in de trein moesten stappen. Toen kwam de politie.[8]
[medeverdachte 1] kent verdachte als '[verdachte].'[9]
Uit observaties is gebleken dat beide zussen op 10 april 2011 naar de taxistandplaats toelopen en worden benaderd door een vrouw, medeverdachte [medeverdachte 3], die een kort gesprek met hen voert en wijst in de richting van de draaideur (D) van de luchthaven en zelf een andere draaideur (E) neemt. De zussen lopen daarop terug de luchthaven in en nemen de rolband richting spoor 5 en 6 en blijven aan de kant van spoor 6 staan. Medeverdachte [medeverdachte 3] praat vervolgens met verdachte bij de ticketdesk van de Nederlandse Spoorwegen. Vervolgens lopen zij ook in de richting van spoor 5 en 6 en spreken met elkaar. Medeverdachte [medeverdachte 3] gaat naar beneden en voert op spoor 5 een gesprek met de zussen. Medeverdachte [medeverdachte] loopt daarna weer weg. Verdachte gaat daarna ook naar beneden en wacht op spoor 6 (trein richting Leiden). Medeverdachte [medeverdachte 3] loopt naar beide zussen en gebaart hen de trein in te stappen. Wanneer de zussen de trein in willen stappen, worden zij aangesproken door een opsporingsambtenaar. Medeverdachte [medeverdachte 3] kijkt in hun richting, houdt haar pas in en wil richting de loopband (naar boven) lopen. Medeverdachte [medeverdachte 3] wordt daarop aangehouden. Verdachte wordt eveneens aangehouden wanneer hij in de trein wil stappen. [10]
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 3] van Rotterdam naar Schiphol gereisd.[11]
Medeverdachte [medeverdachte 3] had twee treinkaartjes met enkele reis van Rotterdam Centraal naar Schiphol in haar bezit die om 12.08 uur die dag zijn gekocht.[12] Ook was zij in het bezit van een visitekaartje van hotel Benelux te Rotterdam.[13]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] op 10 april 2011 naar de luchthaven Schiphol is afgereisd om de zussen [medeverdachten 1 en 2] op te halen, wetende dat zij een tweetal koffers met cocaïne vervoerden, en dat verdachte dit drugstransport vanuit de Dominicaanse Republiek samen met medeverdachten heeft georganiseerd.
De verklaring van verdachte ter zitting dat hij naar de luchthaven Schiphol zou zijn gereisd in afwachting van een vliegticket voor een eigen reis naar Barcelona, acht de rechtbank in het licht van hetgeen hiervoor is weergegeven, geheel onaannemelijk.
4.2. Verweer van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar Hoge Raad 15 december 1998 (NJ 1999, 207) betoogd dat van (het medeplegen van) invoer van verdovende middelen door verdachte geen sprake kan zijn, reeds omdat de cocaïne al in beslag was genomen op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 3] op de luchthaven Schiphol voor het eerst contact had met de koeriers.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Nu vast staat dat de medeverdachte [medeverdachte 3] reeds op 12.08 uur die dag treinkaartjes naar Schiphol heeft aangeschaft en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] vervolgens samen naar Schiphol zijn afgereisd, met het doel om de zussen [medeverdachten 1 en 2] op te halen, hebben zij aldus op 10 april 2011 reeds voor de in beslagname van de cocaïne handelingen verricht die strekten tot het medeplegen van de invoer van cocaïne. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 10 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5968,0 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van de aanzienlijke hoeveelheid van 5.968 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank neemt op grond van het verhandelde ter terechtzitting in aanmerking dat verdachte kennelijk een organiserende en begeleidende rol in deze drugssmokkel had. Daarbij is misbruik gemaakt van de naïviteit van twee jonge vrouwen, waarvan er één zwanger was. Verdachte heeft deze vrouwen bewust in Barcelona benaderd en samen met één van zijn mededaders (ene [betrokkene J.]) misleid tot het maken van deze reis.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde
slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om af te wijken van de straf die in vergelijkbare gevallen ten aanzien van een dergelijke ingevoerde hoeveelheid cocaïne pleegt te worden opgelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 275,- dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dat geldbedrag dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat bewezen is verklaard het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne in Nederland. Verdachte heeft daarbij een organiserende en begeleidende rol gespeeld en mede zorg gedragen voor financiering van de paspoorten, tickets, hotelverblijf en verdere onkosten van de koeriers. Ook zou hij de verdere reis van de koeriers terug naar Barcelona bekostigen. De herkomst van het geld is verder door verdachte niet aangetoond. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders dan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van de betrokken drugsorganisatie afkomstig is en aan de betreffende invoer dienstbaar is gemaakt.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIG (40) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 275,- (beslagnummers 1 t/m 4).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. A.C. Bordes, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2011.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Processen-verbaal van bevindingen douane d.d. 10 april 2011, dossierpagina's 020 en 030 en processen-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 10 april 2011 resp. 11 april 2011, dossierpagina's 021 en 031.
[3] Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 april 2011, dossierpagina 037.
[4] Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 14 april 2011, kenmerk 3312 X 11.
[5] Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 12 april 2011, dossierpagina 027..
[6] Het rapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 14 april 2011, kenmerk 3314 X 11.
[7] Proces-verbaal getuigenverhoor [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2011, proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 11 april 2011, dossierparagraaf 1.3 en d.d. 9 mei 2011, dossierparagraaf 1.4. (procesdossier onderzoek Schietwilg).
[8] Proces-verbaal getuigenverhoor [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 29 september 2011, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 11 april 2011, dossierparagraaf 2.3 en d.d. 29 april 2011, dossierparagraaf 2.5 (procesdossier onderzoek Schietwilg).
[9] Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 10 april 2011, dossierparagraaf 1.2. (procesdossier onderzoek Schietwilg).
[10] Proces-verbaal van observatie d.d. 10 april 2011, dossierpagina 046, blad 4 t/m 7.
[11] Proces-verbaal van verhoor d.d. 11 april 2011, dossierparagraaf 4.3 (procesdossier onderzoek Schietwilg).
[12] Proces-verbaal van onderzoek paspoort, identiteitskaart en reisbescheiden verdachte [medeverdachte 3], dossierpagina 042.
[13] Proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags verdachte [medeverdachte 3], dossierpagina 043.