ECLI:NL:RBHAA:2011:BT8358

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
507666 CV EXPL 11-5105
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake premie zorgverzekering en totstandkoming overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 22 september 2011 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, die niet was verschenen bij de eerdere zitting, had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis waarin zij was veroordeeld tot betaling van achterstallige premie voor haar zorgverzekering bij Menzis. De kern van het geschil betrof de vraag wanneer de verplichting tot betaling van de premie was ingegaan. Menzis stelde dat de premie verschuldigd was vanaf de inschrijving van de opposante in het GBA op 20 juli 2009, terwijl de opposante aanvoerde dat de betalingsverplichting pas inging na de acceptatie van haar aanvraag voor de zorgverzekering op 1 september 2009.

De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst pas tot stand was gekomen op het moment dat Menzis de aanvraag van de opposante had geaccepteerd. Dit betekende dat de opposante pas vanaf september 2009 premieplichtig was. De rechter wees een deel van de vordering van Menzis af, namelijk het gedeelte dat betrekking had op de premie over de periode van 20 juli 2009 tot 1 september 2009, omdat er in die periode geen overeenkomst was gesloten. De vordering werd verminderd tot een bedrag van € 597,25, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechter concludeerde dat het verzet deels gegrond was en dat het verstekvonnis niet in stand kon blijven. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken door de kantonrechter J.H. Dubois in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 507666 / CV EXPL 11-5105
datum uitspraak: 22 september 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[opposante]
te [wo[woonplaats]
opposante
hierna te noemen [opposante]
gemachtigde mr. J.R. Goppel
tegen
de naamloze vennootschap MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.
te Wageningen
geopposeerde
hierna te noemen Menzis
gemachtigde GGN Amsterdam
De procedure
Menzis heeft [opposante] gedagvaard op 24 januari 2011. [opposante] is niet verschenen, waarna [opposante] bij verstekvonnis van 3 februari 2011 is veroordeeld tot betaling van het door Menzis gevorderde bedrag. Bij dagvaarding van 8 april 2011 is [opposante] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 7 juli 2011 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2011. Partijen hebben, voorafgaande aan de comparitie, stukken in het geding gebracht. Menzis heeft de oorspronkelijke vordering bij akte verminderd en vermeerderd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.
De feiten
1. [opposante] heeft op 18 maart 2009 bij Menzis een ziektekostenverzekering aangevraagd.
2. Bij brief van 5 mei 2009 heeft Menzis aan [opposante] medegedeeld de aanvraag niet te kunnen verwerken “Omdat er nog een kopie ontbreekt van uw arbeidscontract bij uw werkgever en een kopie paspoort”. Zij heeft [opposante] voorts verzocht “ons het gevraagde te sturen”.
3. Op 26 juni 2009 heeft Menzis onder meer het volgende aan [opposante] geschreven:
“Op dit moment kunnen wij u niet verzekeren. Als u toch verzekerd wilt worden, dan moet u de verzekering opnieuw aanvragen en alle gegevens meesturen.”
4. Op 20 juli 2009 heeft [opposante] zich laten inschrijven bij de burgerlijke stand van [woonplaats].
5. In augustus 2011 heeft [opposante] opnieuw bij Menzis een aanvraag voor een ziektekostenverzekering ingediend.
6. In september 2009 heeft Menzis een zorgpas aan [opposante] gestuurd. In de begeleidende brief heeft Menzis onder meer het volgende opgemerkt:
“Deze zorgpas hoort bij uw Menzis ziektekostenverzekering. Elke verzekerde krijgt een eigen zorgpas.”
7. Op 29 september 2009, 29 oktober 2009 en 30 november 2009 heeft [opposante] een bedrag van € 95,90 aan Menzis betaald ter zake van de maandpremie basis- en aanvullende verzekering.
8. Op 4 december 2009 heeft Menzis [opposante] gesommeerd tot betaling van € 612,52 ter zake van premie over de periode van 20 maart 2009 tot en met 30 september 2009.
9. Bij brief van 28 december 2009 heeft [opposante] de verzekering opgezegd tegen 1 januari 2010.
10. Op 29 december 2009 heeft [opposante] een bedrag van € 98,85 aan Menzis voldaan ter zake van de maandpremie basis- en aanvullende verzekering.
11. Op 4 januari 2010 heeft Menzis aan [opposante] medegedeeld dat opzegging van de verzekering niet mogelijk is “omdat u niet alle premies heeft betaald”.
12. Op 15 juni 2010 heeft [opposante] onder meer het volgende aan Menzis geschreven:
“Wij zijn op 11 augustus 2009 ingeschreven bij de gemeente [woonplaats]. U heeft ons verzekerd vanaf 20 maart 2009. Het bevreemdt ons dat u ons al eerder verzekerd heeft dan inschrijvingsdatum GBA. […] Ik betwist dan de vordering over deze periode.”
13. Op 24 september 2010 heeft Menzis [opposante] gesommeerd tot betaling van € 1.031,14, ter zake van premieachterstand over de periode van 20 maart tot en met 30 september 2009 en over de maanden februari, maart, april en mei 2010 (€ 822,02), vermeerderd met rente, administratie- en incassokosten.
14. Op 5 oktober 2010 heeft Menzis [opposante] gesommeerd tot betaling van € 1.032,04.
15. Op 6 mei 2011 en 20 mei 2011 heeft [opposante] Menzis gesommeerd tot betaling van € 105,95 ter zake van premie basis- en aanvullende verzekering over augustus 2010 en premie aanvullende verzekering over september 2010.
De vordering
Menzis heeft bij inleidende dagvaarding, naast nevenvorderingen, veroordeling gevorderd van [opposante] tot betaling van € 822,02. Menzis heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [opposante] vanaf 20 maart 2009 bij Menzis tegen ziektekosten is verzekerd en tot en met mei 2010 het gevorderde bedrag aan premie verschuldigd is.
[opposante] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde. Ook de nevenvorderingen zijn toegewezen.
[opposante] vordert, in de verzetdagvaarding, ontheffing van de ver¬oordeling en afwij¬zing van de oor¬spronkelijke vordering. Daartoe voert [opposante] het volgende aan.
Omdat Menzis aangaf [opposante] niet te kunnen verzekeren, zolang deze niet bij de burgerlijke stand stond ingeschreven, heeft [opposante], nadat zij zich bij de gemeente [woonplaats] had laten inschrijven, in augustus 2009 opnieuw een ziektekostenverzekering bij Menzis aangevraagd. Menzis heeft de aanvraag in september 2009 geaccepteerd, zodat [opposante] pas vanaf die maand premieplichtig werd. Zij heeft de premies over september tot en met december 2009 voldaan. Menzis bleef echter, ondanks protesten van [opposante], aanmaningen sturen voor de maanden maart tot en met augustus 2009. Daarom heeft [opposante] de verzekering met ingang van 1 januari 2010 opgezegd. Er was op dat moment geen premieachterstand, zodat de verzekering geacht moet worden per die datum te zijn beëindigd. [opposante] heeft derhalve over 2010 geen betalingsverplichtingen jegens Menzis.
De beoordeling
1. Menzis vordert, na haar eis te hebben verminderd/vermeerderd, veroordeling van [opposante] tot betaling van € 730,27 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en incassokosten. Menzis stelt daartoe het volgende.
De verzekering is ingegaan vanaf de datum van inschrijving van [opposante] in het bevolkingsregister, 20 juli 2009. Over 20 maart 2009 tot 20 juli 2009 is [opposante] dus geen premie verschuldigd, zodat de oorspronkelijke vordering met het premiebedrag over die periode wordt verminderd. Vanaf 20 juli 2009 tot en met mei 2010 staat nog een bedrag van € 624,32 aan premie open. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de openstaande premies over de maanden augustus 2010 en september 2010, ten bedrag van € 105,95.
[opposante] is voorts over de hoofdsom de wettelijke rente verschuldigd, telkens vanaf de vervaldag van de onderscheiden premienota’s tot de algehele voldoening. Omdat Menzis genoodzaakt was haar vordering ter incasso uit handen te geven, dienen de buitengerechtelijke incassokosten ad in totaal € 222,53 ook voor rekening van [opposante] te komen.
2. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de datum van ingang van de ziektekostenverzekering. Volgens Menzis is dat 20 juli 2009, de datum waarop [opposante] is ingeschreven in de burgerlijke stand, volgens [opposante] is de verzekering vanaf september 2009 ingegaan. Ter zake wordt het volgende overwogen.
3. Voorwaarde voor de totstandkoming van een overeenkomst is, dat partijen omtrent de inhoud daarvan wilsovereenstemming bereiken. Er is sprake van wilsovereenstemming indien het voorstel van de ene partij tot het sluiten van een overeenkomst wordt aanvaard door de partij tot wie het voorstel was gericht. Vast staat dat Menzis het eerste verzoek van [opposante] tot het afsluiten van een ziektekostenverzekering niet heeft geaccepteerd. Van wilsovereenstemming tussen partijen was derhalve toen nog geen sprake. Vast staat voorts dat Menzis het nieuwe verzoek dat [opposante] in augustus 2009 heeft gedaan, wel heeft aanvaard en dat zij daarvan blijk heeft gegeven door de brief die zij in september 2009 aan [opposante] heeft gestuurd. Met de ontvangst door [opposante] van die brief is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen. De ziektekostenverzekering moet derhalve niet eerder dan vanaf september geacht worden te zijn ingegaan. Het enkele feit dat, zoals Menzis ter zitting heeft betoogd, de wet voorschrijft dat een in Nederland ingeschreven persoon vanaf het moment van inschrijving tegen ziektekosten verzekerd moet zijn, maakt dit niet anders. Doorslaggevend voor de premieplicht van [opposante] tegenover Menzis is immers of partijen een verzekeringsovereenkomst hebben gesloten. Zoals hiervoor is geoordeeld, is die overeenkomst eerst per september 2009 tot stand gekomen.
Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de premie over de periode van 20 juli 2009 tot 1 september 2009, zal daarom als ongegrond worden afgewezen. Het gaat daarbij om een bedrag van (€ 37,12 + € 95,20 =) € 133,02.
4. Voorts is in geschil of [opposante] na december 2009 premie aan Menzis is verschuldigd. De beantwoording van de vraag of [opposante] de verzekering mocht opzeggen per 1 januari 2010, kan in het midden blijven. Het staat immers vast dat de ziektekostenverzekering vanaf 1 januari 2010 is doorgelopen en dat [opposante] dus vanaf die datum steeds verzekerd is geweest tegen door haar gemaakte ziektekosten. [opposante] is derhalve ook na december 2009 premie aan Menzis verschuldigd.
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verminderde en vermeerderde vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 730,27 - € 133,02 =) € 597,25 ter zake van openstaande premies, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening.
6. [opposante] heeft onbetwist aangevoerd dat zij Menzis tevergeefs om informatie heeft gevraagd over de premienota’s die zij, naar haar mening ten onrechte, in 2009 van Menzis ontving. Dit in aanmerking nemende en overwegende dat gesteld noch gebleken is dat de door Menzis verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen.
7. De conclusie is dat het verzet deels gegrond is. Het verstekvonnis kan daarom niet in stand blijven. De oorspronkelijke vordering is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 597,25, vermeerderd met de wettelijke rente telkens van de opeisbaarheid van de onderscheiden premies tot de dag der algehele voldoening.
Nu de oorspronkelijke vordering slechts ten dele toewijsbaar is, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten te compenseren, in die zin dat iedere partij in zowel de verstek- als in de verzetprocedure de eigen kosten draagt.
De beslissing.
De kantonrechter:
- verklaart het verzet ten dele gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 3 februari 2011 en, opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [opposante] tot betaling van € 597,25 aan Menzis, vermeerderd met de wettelijke rente over de onderscheiden premiebedragen, telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in de verstek- en de verzetprocedure.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.