zaaknummer / rolnummer: 184575 / KG ZA 11-382
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2011
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. R.W. Veldhuis te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Staat.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] en een aantal anderen hebben in juli 2011 hun intrek genomen in het pand aan de [straat] te [plaats] (hierna: het pand) zonder daarvoor toestemming te hebben verkregen van de eigenaar van het pand, [A] (hierna: [A]). Naar aanleiding daarvan heeft [A] op 13 juli 2011 aangifte gedaan van huisvredebreuk.
2.2. Bij brief van 17 augustus 2011 heeft het arrondissementsparket Haarlem-Alkmaar de bewoners van het pand aangezegd dat het pand uiterlijk op 12 oktober 2011 zou worden ontruimd.
2.3. Ten laste van [A] is op het pand beslag gelegd door, onder anderen, NV Stadsgoed, NV Nuon Sales Nederland en Liander NV.
2.4. De FGH Bank heeft een recht van eerste hypotheek op het pand en is voornemens het pand executoriaal te verkopen, omdat [A] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ter zake de hem door die bank verstrekte kredietfaciliteiten.
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter de Staat en via hem de Officier van Justitie te Haarlem op straffe van verbeurte van een dwangsom zal verbieden op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van het pand aan de [straat] te [plaats] over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser] c.s. gedurende hun afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eiser] c.s. na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijft.
3.2. De Staat voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eiser] niet in rechte kan optreden namens medebewoners van het pand van wie de identiteit niet bekend is gemaakt. [eiser] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor zover deze ten behoeve van andere bewoners is ingesteld.
4.2. Partijen zijn het erover eens dat, zoals het Hof Amsterdam in zijn arrest van 1 maart 2011 heeft overwogen, het proportionaliteitsvereiste dat besloten ligt in artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) met zich brengt dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van een vordering als de onderhavige naast de wederrechtelijkheid ook dient te toetsen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde / de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
4.3. [eiser] heeft niet weersproken dat hij wederrechtelijk in het pand vertoeft als bedoeld in artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering. Ter beoordeling ligt dus uitsluitend de vraag of de belangenafweging die in het kader van de proportionaliteitstoets dient worden gemaakt ertoe leidt dat in dit concrete geval ontruiming niet gerechtvaardigd moet worden geacht.
4.4. [eiser] heeft gesteld dat het belang van de Staat bij de ontruiming wordt ingevuld door het belang van de eigenaar of huurder van het pand en dan met name de plannen die de rechthebbende met het pand heeft. De Staat voert aan dat de eigenaar het pand wil verkopen of verhuren, maar dat valt, aldus [eiser], uit de producties van de Staat niet af te leiden. Voor het overige is niet bekend of [A] concrete plannen heeft met het pand. Daarom worden met de onderhavige ontruiming volgens [eiser] slechts de belangen gediend van UPC, Nuon, de FGH Bank, NV Stadsgoed en Liander NV, schuldeisers van de eigenaar, die op het pand executoriaal beslag hebben gelegd. [eiser] stelt dat er in de jurisprudentie geen draagvlak is voor het standpunt dat een ontruiming de toets van artikel 8 EVRM kan doorstaan, indien daarmee de concrete belangen van derden worden gediend.
4.5. Wat dat laatste betreft kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in het algemeen worden gesteld dat aan de belangen van derden in dit verband geen betekenis toekomt. Immers, voor de vraag of al dan niet tot ontruiming zal worden overgegaan dient het Openbaar Ministerie een afweging te maken waarin mede de openbare orde dient te worden betrokken en in de openbare orde kunnen ook belangen van derden besloten liggen. Dat doet zich bijvoorbeeld voor in het - hier niet aan de orde zijnde - geval dat sprake is van geluidshinder of gevaarzetting voor derden die het gevolg is van kraken.
4.6. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de financiële belangen van de schuldeisers van de eigenaar geen rol kunnen spelen bij de onder 4.3 bedoelde afweging van belangen. De voorzieningenrechter volgt [eiser] echter niet in zijn betoog dat met de onderhavige ontruiming uitsluitend de belangen van de schuldeisers en niet die van de Staat of de eigenaar worden gediend. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.7. [eiser] stelt dat de eigenaar van het pand in een situatie verkeert die feitelijk gelijk te stellen is aan een faillissement. De Staat betwist dat. Wat daarvan zij, vast staat dat de FGH Bank voorbereidingen heeft getroffen om het pand openbaar executoriaal te verkopen. De enkele omstandigheid dat de eigenaar van het pand kennelijk in een moeilijke financiële positie verkeert betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat hij geen belang heeft bij de ontruiming van zijn pand. Indien [A], zoals door de Staat is gesteld en door [eiser] is betwist, in onderhandeling is over de verkoop van het pand en erin slaagt het onderhands te verkopen, zal het pand meer opbrengen dan bij een executoriale verkoop. Ook indien het pand niet onderhands wordt verkocht en de veiling doorgaat heeft de eigenaar belang bij de voorgenomen ontruiming, omdat het pand in onbewoonde staat bij de executieveiling een hogere opbrengst zal hebben. Of het pand nu onderhands door de eigenaar wordt verkocht of executoriaal door de hypotheekhoudster, in beide gevallen heeft de eigenaar belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Immers, hoe hoger de opbrengst, des te geringer zal de restschuld aan de bank zijn die de eigenaar na de verkoop overhoudt.
4.8. Het belang van [eiser] bij het behoud van zijn huisrecht is, naar hij ter zitting naar voren heeft gebracht, erin gelegen dat hij afkomstig is uit de Zaanstreek en daar zijn sociale leven heeft. Om in aanmerking te komen voor een betaalbare huurwoning zal hij circa twaalf jaar op een wachtlijst moeten staan. Hij studeert in Amsterdam, maar een verhuizing naar Amsterdam is geen optie, omdat de situatie met betrekking tot betaalbare woonruimte daar dezelfde is als in Zaandam.
4.9. Met betrekking tot het huisrecht van [eiser] zijn derhalve geen andere omstandigheden aannemelijk geworden dan die de wetgever bij de afweging in abstracto al in aanmerking heeft genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de door [eiser] gestelde persoonlijke omstandigheden daarom niet tot het oordeel leiden dat een materiële belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Het hiervoor vermelde belang van de eigenaar wordt voldoende zwaarwegend geacht om de inbreuk op het huisrecht van [eiser] te rechtvaardigen.
4.10. Het voorgaande betekent dat in dit geval een strafrechtelijke ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan, zodat de gevraagde voorziening zal worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht EUR 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.376,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover hij die heeft ingesteld ten behoeve van medebewoners van wie de identiteit niet is bekend gemaakt,
5.2. weigert de gevraagde voorziening,
5.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.376,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.?