ECLI:NL:RBHAA:2011:BT6266

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800628-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 12 augustus 2011, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne op 5 mei 2011 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het medeplegen van de invoer niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen opgesomd die tot de bewezenverklaring hebben geleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte 729,3 gram cocaïne heeft ingevoerd, wat schadelijk is voor de gezondheid en bestemd was voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is het in beslag genomen geld, dat afkomstig was van de organisatie, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om af te wijken van de standaardstraf, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft de ernst van de zaak en de impact op de samenleving in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800628-11
Uitspraakdatum: 12 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juli 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het in beslag genomen geld verbeurd te verklaren.
4. Bewijs
4.1. Partiële vrijspraak
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat het medeplegen van het opzettelijk invoeren van cocaïne niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Weliswaar is verdachte samen met medeverdachte [naam 1] vanuit Paramaribo naar Nederland gereisd, maar zij wisten pas kort voor vertrek dat zij in opdracht van de organisatie als stel samen moesten reizen. Zij zijn ieder afzonderlijk op verschillende momenten met personen van de organisatie in contact gekomen om drugs te smokkelen. Dit duidt er op dat verdachte en [naam 1] door de organisatie toevallig aan elkaar zijn gekoppeld. Daarnaast zou ieder afzonderlijk een beloning krijgen voor de door hen zelf meegebrachte cocaïne. In deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte gericht op de invoer van de door hen afzonderlijk ingevoerde cocaïne, hetgeen voor medeplegen is vereist. Verdachte moet in zoverre worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2011;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 5 mei 2011 (dossierparagraaf 2.1);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 11 mei 2011 (dossierparagraaf 2.1.5);
* het door drs. M.M. Sarneel opgestelde deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam met kenmerk [nummer] d.d. 16 mei 2011.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 5 mei 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 729,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Door de verdediging is betoogd dat voor de strafmaat aansluiting moet worden gezocht bij de in de LOVS-oriëntatiepunten genoemde categorie van personen voor wie de persoonlijke omstandigheden een lagere dan de standaardstraf rechtvaardigen. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verdachte geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding geven haar te beschouwen als behorend tot deze categorie. Verdachte heeft gemakkelijk en snel geld willen verdienen met de smokkel van de cocaïne. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank dan ook tot uitgangspunt genomen de straffen die zij - gelet op de door verdachte zelf ingevoerde hoeveelheid cocaïne - in soortgelijke 'standaardgevallen' oplegt.
Voorts neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat zij haar negenjarige doofstomme zoon heeft meegenomen tijdens de reis en hem aldus niet alleen bij de drugssmokkel heeft betrokken, maar hem ook in een zeer lastige, voor hem onbekende situatie heeft gebracht waarbij hij de steun van zijn moeder en het gezin moet ontberen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten 17 bankbiljetten van 50 euro, 1 bankbiljet van 20 euro en 1 bankbiljet van 5 euro, dient te worden verbeurdverklaard. Bewezen is verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne in Nederland heeft gebracht. De rechtbank houdt verdachte aan haar tegenover de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaring dat dit geld afkomstig was van de organisatie, nu deze verklaring de rechtbank geloofwaardig en ook logisch voorkomt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het geld aan de invoer van cocaïne dienstbaar is gemaakt in die zin, dat moet worden aangenomen dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat geld is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 17 bankbiljetten van 50 euro;
- 1 bankbiljet van 20 euro;
- 1 bankbiljet van 5 euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A. van der Bijl, voorzitter,
mrs. A.C.M. Rutten en I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M.A. Richelle,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2011.
Mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 15/800628-11
Inzake: [verdachte] blad 5
vonnis