zaaknummer / rolnummer: 166118 / HA ZA 10-183
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERMEER HOLLAND BEHEER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eiseres,
advocaat mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg,
de maatschap naar burgerlijk recht
VAN DIEPEN VAN DER KROEF ADVOCATEN,
gevestigd te Haarlem,
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Princen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Vermeer en Van Diepen van der Kroef genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 november 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2011,
- het proces-verbaal van niet gehouden voortzetting van comparitie pro forma van 14 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 24 maart 2005 hebben Vermeer en Wille Vastgoed B.V. (hierna: Wille) een koopovereenkomst gesloten waarbij Wille aan Vermeer heeft verkocht het fabrieksgebouw met ondergrond, erf en verder aanbehoren aan de Graftermeerstraat 37 en 39 te (2131 AA) Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer (hierna: het verkochte) voor het bedrag van € 740.000,00. De leveringsakte zou op 6 september 2005 worden verleden. Op de koopovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.2. In artikel VI.2 van de algemene voorwaarden is bepaald dat indien één van de partijen, na bij deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen, deze partij in verzuim is en dat de wederpartij dan onder meer de keus heeft de uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van drie pro mille van de koopprijs.
2.3. Vlak na het sluiten van de koopovereenkomst, bleken in de bodem van het verkochte twee ondergrondse tanks aanwezig te zijn, welke beide in opdracht van Wille Vastgoed zijn verwijderd naar aanleiding van een aanschrijving van de gemeente Haarlemmermeer. Tevens bleek de bodem van het verkochte verontreinigd te zijn als gevolg van verontreiniging van de bodem van perceel Graftermeerstraat nummer 41 die is doorgesijpeld naar het verkochte. De geschatte kosten van het saneren van de bodem van Graftermeerstraat 37 tot en met 41 bedroegen minimaal € 500.000,00 en maximaal
€ 1.200.000,00. 70% van de saneringskosten zou moeten worden gemaakt op het perceel Graftermeerstraat 41.
2.4. Vermeer heeft zich voor juridische bijstand tot Van Diepen van der Kroef gewend. De bijstand werd verleend door mr. [A]. Tussen Vermeer en Van Diepen van der Kroef is een overeenkomst van opdracht gesloten.
2.5. Bij deurwaardersexploot d.d. 1 september 2005 heeft Wille Vermeer gesommeerd om op 6 september 2005 mee te werken aan de eigendomsoverdracht met de mededeling dat indien aan de sommatie geen gevolg wordt gegeven, Vermeer reeds voor alsdan in gebreke wordt gesteld.
2.6. Bij brief d.d. 2 september 2005 heeft mr. [A] aan de advocaat van Wille geschreven dat Vermeer uit een faxbrief van Wille van 1 september 2005 opmaakt dat Wille niet in staat zal zijn om het verkochte conform de koopovereenkomst te leveren aan Vermeer en dat Vermeer om die reden de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbindt.
2.7. Wille heeft Vermeer bij dagvaarding d.d. 3 januari 2010 in rechte betrokken voor deze rechtbank, vorderende dat Vermeer zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de eigendomsoverdracht van het verkochte en tot betaling van de verbeurde contractuele boete van € 2.200,- per dag dat Vermeer in gebreke is gebleven aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen. In deze procedure heeft Vermeer zich laten bijstaan door mr. [A] (hierna: de advocaat).
2.8. Bij vonnis van 2 april 2008 van deze rechtbank is Vermeer – kort gezegd – veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de eigendomsoverdracht van het verkochte op de in de koopovereenkomst van 24 maart 2005 overeengekomen voorwaarden en betaling van een bedrag van € 628.260.000 in verband met door Vermeer verbeurde boetes. Vermeer is tevens veroordeeld in de beslagkosten en de proceskosten. De reconventionele vorderingen – onder meer – strekkende tot verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden, zijn afgewezen onder veroordeling van Vermeer in de proceskosten.
2.9. Tegen dit vonnis zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.10. Vermeer heeft het verkochte in eigendom verworven en heeft ten aanzien van de verbeurde boete een schikking met Wille bereikt, in de zin dat Vermeer tegen finale kwijting een bedrag ad € 125.000,- heeft betaald.
3. Het geschil
3.1. Vermeer vordert – samengevat – veroordeling van Van Diepen van der Kroef tot betaling van € 125.000,-, vermeerderd met (contractuele) rente en kosten.
3.2. Van Diepen van der Kroef voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vermeer legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Van Diepen van der Kroef tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen door Vermeer onvoldoende in te lichten over de risico’s en de gevaren van de ingeroepen ontbinding van de koopovereenkomst. Van Diepen van der Kroef heeft nagelaten te wijzen op de verschuldigdheid van de aanzienlijke boetesommen indien de procedure zou worden verloren. Van Diepen van der Kroef heeft voorts nagelaten eventuele alternatieven voor de ontbinding te bespreken. Van Diepen van der Kroef heeft het voorgaande niet besproken met Vermeer en dit – in strijd met Regel 8 van de Gedragsregels 1992 van de Nederlandse Orde van Advocaten – niet schriftelijk vastgelegd. Ter comparitie heeft [B], bestuurder van Vermeer, aan het voorgaande toegevoegd dat de boeteclausule wel aan de orde is geweest in gesprekken tussen hem en de advocaat, maar dat de advocaat vertelde dat de boete niet relevant was, dat die wederzijds van tafel zou worden geveegd en dat de rechtbank zich zou beperken tot de kern van de zaak. In een volgend gesprek nam de advocaat wederom een bagatelliserende houding ten opzichte van de boete aan. Na het vonnis heeft de advocaat in een gesprek op het kantoor van de Metaalunie toegegeven dat hij de boete gebagatelliseerd had, aldus nog steeds Vermeer.
4.2. Van Diepen van der Kroef heeft betwist dat de advocaat Vermeer niet op de risico’s zou hebben gewezen. In elke zaak bestaat het risico dat de wederpartij uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld. In de onderhavige zaak is de boeteclausule wel degelijk besproken. Bovendien staat de boeteclausule expliciet vermeld in de door [B] ondertekende koopovereenkomst en wordt de boete genoemd in de conceptdagvaarding en in de exploten van de raadsman van Wille. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat de sanctie op het niet leveren of niet afnemen van onroerend goed een boete is. Vermeer verwijt Van Diepen van der Kroef dat geen alternatieven zijn besproken, maar Vermeer laat na aan te geven om welke serieuze alternatieven het zou kunnen gaan, aldus nog steeds Van Diepen van der Kroef.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat het antwoord op de vraag of Van Diepen van der Kroef tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen jegens Vermeer, beoordeeld moet worden naar de norm of de advocaat is opgetreden overeenkomstig de wijze waarop een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in deze omstandigheden zou hebben gehandeld. In dit algemene criterium ligt besloten dat een advocaat zijn cliënt dient in te lichten over de eventuele risico’s, de ernst van de gevolgen van het intreden van zulke risico’s en over eventuele alternatieven. Bij het bepalen van de inhoud van de norm gaat het er om dat de cliënt de informatie ontvangt die hij nodig heeft om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Voorts brengt de verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen in beginsel met zich dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt.
4.4. Niet in geschil is dat de boeterente aan de orde is geweest in een of meerdere gesprekken tussen [B] en de advocaat. Het geschil spitst zich echter toe op de vraag of de advocaat de mogelijkheid dat Vermeer de contractuele boete zou verbeuren heeft gebagatelliseerd, anders gezegd of de advocaat de risico’s van het verloren gaan van de procedure voldoende over het voetlicht heeft gebracht om Vermeer in staat te stellen een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Indien komt vast te staan dat de advocaat tegen [B] heeft gezegd ‘dat de boete niet relevant was’ en/of ‘dat de boete wederzijds van tafel zou worden geveegd’ en/of ‘dat het wel los zou lopen met de boete’ of woorden van gelijke strekking, dan heeft de advocaat daarmee het risico dat Vermeer de contractuele boete zou verbeuren naar het oordeel van de rechtbank gebagatelliseerd en onvoldoende onder het voetlicht gebracht. In dat geval heeft de advocaat niet gehandeld overeenkomstig de wijze waarop een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in deze omstandigheden zou hebben gehandeld en is Van Diepen van der Kroef tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Nu Van Diepen van der Kroef gemotiveerd heeft betwist dat de advocaat deze uitlatingen heeft gedaan, zal Vermeer – op wie ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust – dienen te bewijzen dat de advocaat tegen [B] heeft gezegd ‘dat de boete niet relevant was’ en/of ‘dat de boete wederzijds van tafel zou worden geveegd’ en/of ‘dat het wel los zou lopen met de boete’ en/of woorden van gelijke strekking.
4.5. Ter comparitie heeft Vermeer aangegeven zich nog uit te willen laten omtrent de schade en het causaal verband. Van Diepen van der Kroef heeft verzocht om verweren met betrekking tot gedeelde aansprakelijkheid, matiging en eigen schuld in haar stellingen in te lezen. Gelet hierop zal de rechtbank, indien Vermeer slaagt in het op te dragen bewijs, de zaak alsdan naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte omtrent deze onderwerpen.
4.6. Indien Vermeer niet slaagt in het op te dragen bewijs, heeft het volgende te gelden. De overige verwijten die Vermeer aan haar vordering ten grondslag legt – te weten dat de advocaat niet op de risico’s heeft gewezen danwel de risico’s niet schriftelijk aan Vermeer heeft bevestigd en dat de advocaat geen alternatieven heeft besproken – treffen geen doel. Het is immers Vermeer zelf geweest die het contract – inclusief boeteclausule – is aangegaan. [B] heeft ter comparitie verklaard dat het een standaardcontract betrof en dat de boeteclausule niet nieuw voor hem was. Vermeer was derhalve op de hoogte van de risico’s. Ter voorkoming van problemen was het weliswaar verstandig geweest als de advocaat Vermeer schriftelijk op de risico’s had gewezen, maar mede gelet op de reeds bij Vermeer aanwezige wetenschap, kan het enkele ontbreken van die schriftelijke mededeling niet tot aansprakelijkheid van Van Diepen van der Kroef leiden. Het verwijt dat de advocaat geen alternatieven zou hebben besproken, acht de rechtbank te weinig concreet en onvoldoende onderbouwd. Dit kan evenmin tot aansprakelijkheid van Van Diepen van der Kroef leiden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt Vermeer op te bewijzen dat de advocaat tegen [B] heeft gezegd ‘dat de boete niet relevant was’ en/of ‘dat de boete wederzijds van tafel zou worden geveegd’ en/of ‘dat het wel los zou lopen met de boete’ en/of woorden van gelijke strekking,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 augustus 2011 voor uitlating door Vermeer of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat Vermeer, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat Vermeer, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september tot en met november 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. Sicking in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking, mr. T.S. Röell en mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.