De feiten
1. Bakker heeft in de periode van 1 november 2003 tot 1 juli 2005 een bedrijfsruimte aan de Concourslaan 55 te Hoofddorp verhuurd aan de eenmanszaak [XXX] (hierna: [XXX]). [XXX], handelend onder de naam ‘Cafe’s Eetcafe’, exploiteerde het gehuurde als eetcafé.
2. Op 15 juni 2005 heeft [XXX] het eetcafé, inclusief inventaris en alle rechten daarop betrekking hebbend, verkocht aan [gedaagde 1] en [YYY] (hierna: [gedaagde 2]) tegen een koopsom van € 10.000,00. In de koopovereenkomst, die door [XXX], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is ondertekend staat:
‘- kopers betalen, in aanwezigheid van de verhuurder van het pand waarin zich het eetcafé bevindt, bij ondertekening van deze overeenkomst DRIEDUIZEND EURO (…) in contanten aan de verkoper en het resterende bedrag van ZEVENDUIZEND EURO (…) in contanten aan de verhuurder van het pand in verband met achterstallige huur van verkoper.’
3. Op 24 juni 2005 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] € 7.000,00 betaald aan Bakker. Diezelfde dag hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een huuraanbieding van Bakker voor de huur van Concourslaan 55 te Hoofddorp per 1 juli 2005 voor akkoord ondertekend.
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het eetcafé korte tijd later verkocht aan [gedaagde 3].
5. Op 13 juli 2005 hebben Bakker als verhuurder en gedaagden als huurders een huurovereenkomst gesloten voor de huur van een bedrijfsruimte aan de Concourslaan 55 te Hoofddorp voor de duur van een jaar, ingaande per 1 juli 2005. De huurovereenkomst is opgemaakt in het ROZ-model ‘huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ en luidt als volgt:
‘P.G.M. Bakker Vastgoed B.V. (…)
EN
mevrouw [gedaagde 2] (…)
de heer [gedaagde 1] (…)
Vertegenwoordigd door [gedaagde 3] [voornaam], welke de zaak gaat runnen (…)
1.2 Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als woning met bedrijfsruimte. Andere bestemmingen ter verantwoording huurder en verantwoordelijkheid huurder ook naar gemeente.
1.3 Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven dan omschreven in 1.2.
3.2 Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste 3 maanden. Indien vanaf het tweede huurjaar verhuurder het pand nodig heeft voor projectontwikkeling, heeft verhuurder het recht met opzegtermijn van drie maanden het contract te ontbinden. Na 5 jaar eindigt de huur van rechtswege indien geen projectontwikkeling heeft plaatsgehad.
8. (…) Alle onderhoud, zowel binnen als buiten, is voor rekening huurder.’
6. Op 10 oktober 2005 heeft [gedaagde 3] een exploitatievergunning aangevraagd bij de gemeente Haarlemmermeer.
7. Bij brief van 12 december 2005 heeft de gemeente Haarlemmermeer aan [gedaagde 3] geschreven dat aan haar een exploitatievergunning wordt verleend voor de duur van maximaal drie jaar, voor de periode van 23 december 2005 tot en met 22 december 2008.
8. Op 27 mei 2009 heeft [gedaagde 3] wederom een exploitatievergunning aangevraagd bij de gemeente Haarlemmermeer. De gemeente Haarlemmermeer heeft de vergunning verleend, ingaande op 8 oktober 2009 en geldig voor onbepaalde tijd.
9. Bij brief van 12 maart 2010, geadresseerd aan ‘Eethuis Bodrum’ heeft Bakker aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geschreven dat de huurovereenkomst van rechtswege eindigt op 30 juni 2010 en hen verzocht het pand per die datum schoon op te leveren.
10. Bij creditfactuur van 5 juli 2010 heeft Bakker de huur voor de maand juli 2010 gecrediteerd. De factuur is geadresseerd aan ‘Eethuis Bodrum, t.a.v. mevr. [ZZZ]’ (hierna: [gedaagde 3]).
11. Bij brief van 8 juli 2010 heeft Bakker aan [gedaagde 3] geschreven de van haar ontvangen huur voor de maand juli 2010 af te boeken op de nog openstaande huur voor de maand juni 2010.
12. Bij brief van 8 september 2010 heeft Bakker aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geschreven dat zij zonder recht of titel in het gehuurde verblijven en hen gesommeerd binnen een week het gehuurde te ontruimen.
13. Bij monde van haar gemachtigde heeft [gedaagde 3] aan Bakker laten weten zich te beroepen op huurbescherming, omdat zij winkelruimte ex artikel 7:290 BW zou huren.
14. Bij aangetekende brief van 8 oktober 2010 heeft (de gemachtigde van) Bakker gedaagden gesommeerd het gehuurde binnen een week te ontruimen en geschreven:
‘Voor het geval er in rechte wordt vastgesteld dat de huurovereenkomst nog van kracht zou zijn, (…) ontbindt cliënte zekerheidshalve hierdoor met u de overeenkomst op grond van het feit dat is gebleken dat aan het gehuurde, zonder schriftelijke toestemming van cliënte, welke is vereist krachtens artikel 1.3 van de huurovereenkomst, een andere bestemming is gegeven. Daarnaast is een grond voor ontbinding het feit dat cliënte is gebleken dat u niet over de juiste vergunningen beschikt voor de exploitatie van een bedrijf dat thans kennelijk wordt geëxploiteerd in het gehuurde. Sterker nog, cliënte heeft vernomen dat de vergunningen daartoe pas in september 2010, op het moment dat cliënte aangaf dat er ontruimd diende te worden, zijn aangevraagd. De vergunningen zijn niet afgegeven. Daarmee schiet u ernstig tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Cliënte behoudt zich alle rechten voor hiervan melding te doen bij de gemeente, hetgeen tot sluiting kan leiden. Een derde grond voor ontbinding is het feit dat de huur voor het gehuurde structureel te laat is voldaan door u.’