ECLI:NL:RBHAA:2011:BT1647

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3234
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op grond van ingezetenschap en de beoordeling van duurzame banden met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan over de weigering van kinderbijslag aan eiseres, die met haar dochter in Nederland woont. De zaak betreft de vraag of eiseres op de relevante peildata een duurzame band met Nederland had opgebouwd, wat essentieel is voor het recht op kinderbijslag. Eiseres, die van 1989 tot 2001 in Nederland woonde, vertrok in 2001 naar Engeland en keerde in 2008 terug. Na een periode van verblijf in Nederland, waarin zij bijstand ontving, diende zij een aanvraag in voor kinderbijslag. De Sociale Verzekeringsbank kende echter alleen kinderbijslag toe vanaf het 4e kwartaal van 2010, omdat eiseres niet als ingezetene werd beschouwd voor de periode daarvoor.

De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat zij op de relevante peildata een duurzame band met Nederland had. De rechtbank verwees naar de criteria die zijn vastgesteld in de jurisprudentie van de Hoge Raad, waarbij de duurzame band met Nederland niet alleen afhankelijk is van de aanwezigheid van zelfstandige woonruimte, maar ook van andere factoren zoals economische en sociale binding. Eiseres had in de relevante periode geen aanwijsbare economische activiteiten en haar sociale binding met Nederland was onvoldoende om als ingezetene te worden aangemerkt.

Daarnaast werd betoogd dat de weigering van kinderbijslag in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat er geen belemmeringen waren voor het gezinsleven van eiseres en haar dochter. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de kinderbijslag niet disproportioneel was en dat de belangen van de overheid en de particuliere belangen van eiseres in een redelijke balans waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank standhield.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 - 3234 AKW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2011
in de zaak van:
[eiseres] e.a.,
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2010 heeft verweerder (slechts) kinderbijslag toegekend vanaf het 4e kwartaal 2010.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 december 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 februari 2011 heeft verweerder de motivering van het besluit aangevuld.
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 juni 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 augustus 2011, alwaar eiseres in persoon is verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder is verschenen bij mr. G.J. Oudenes.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres en haar in 1999 geboren dochter [naam] hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft van 1989 tot 2001 in Nederland gewoond. In 2001 is eiseres met haar dochter naar Engeland vertrokken. Op 27 maart 2008 zijn beiden weer in Nederland teruggekeerd. Eiseres heeft in de gemeente Haarlem bijstand op grond van de Wwb toegekend gekregen vanaf 27 maart 2008. Eiseres heeft op verschillende plekken in en buiten Haarlem gelogeerd bij familie en kennissen en vanaf 1 juli 2008 heeft zij enige tijd een gemeubileerde kamer gehuurd in Haarlem. Op 1 januari 2009 is eiseres met haar dochter weer naar Engeland vertrokken en op 18 september 2009 weer teruggekeerd in Nederland. Zij zijn vervolgens ingeschreven in het GBA in de gemeente Zaanstad. Eiseres heeft zich in juli 2010 tot de gemeente Zaanstad gericht met verzoek om toelating tot de maatschappelijke opvang in het kader van de WMO. Na een aanvankelijke weigering heeft de gemeente hen toegelaten tot de opvang. Vanaf 10 september 2010 beschikt eiseres over zelfstandige woonruimte in de gemeente Zaanstad.
2.2 Op 4 juli 2008 heeft eiseres kinderbijslag aangevraagd ten behoeve van [naam]. Bij besluit van 5 september 2008 is deze aanvraag afgewezen vanaf het 3e kwartaal 2007. De afwijzing is in bezwaar gehandhaafd. De heroverweging strekte zich uit over het 3e kwartaal 2007 tot en met het 3e kwartaal 2008. Op 30 september 2009 is weer een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 15 december 2009 buiten behandeling gesteld.
2.3 Op 15 september 2010 is door eiseres opnieuw kinderbijslag aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag wordt met ingang van het 4e kwartaal 2010 kinderbijslag toegekend. In het toekenningbesluit wordt toegelicht dat eiseres sinds 10 september 2010 over zelfstandige woonruimte beschikt en vanaf die datum als ingezetene van Nederland wordt beschouwd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum. Aangegeven wordt dat eiseres alweer vanaf 28 maart 2008 in Nederland zorgt voor haar dochter en recht heeft op kinderbijslag.
2.4 Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar dat was gericht tegen de ingangsdatum van de toekenning het afwijzende besluit van 4 november 2010 nader gemotiveerd. Verweerder heeft de weigering van de kinderbijslag over het 4e kwartaal 2008 tot en met het 2e kwartaal 2009 gebaseerd op de hoofdregel dat een aanvraag met maximaal één jaar terugwerkende kracht kan worden beoordeeld. Verweerder acht geen sprake van een bijzonder geval en ziet daarom geen aanleiding om het recht op kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht dan één jaar te beoordelen. Wat betreft de periode vanaf het 3e kwartaal 2009 tot en met 3e kwartaal 2010 heeft verweerder de kinderbijslag geweigerd vanwege het ontbreken van ingezetenschap. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiseres op de peildatum van het 3e kwartaal 2009 niet in Nederland verbleef en dat zij in het 4e kwartaal 2009 tot en met het 3e kwartaal 2010 met Nederland een zwakke economische band had (geen werkzaamheden, geen aan loon verbonden uitkering en geen zelfstandige woonruimte) en een zwakke sociale binding (nog maar een korte periode van verblijf in Nederland na terugkeer op 18 september 2009). Verweerder handhaaft de afwijzing in bezwaar.
2.5 Namens eiseres wordt in beroep betoogd dat er in dit geval redenen zijn voor een terugwerkende kracht langer dan één jaar.
2.6 Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna AKW) kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Toekenning van kinderbijslag met een terugwerkende kracht van méér dan één jaar is alleen mogelijk indien er sprake is van een bijzonder geval én van hardheid. Dit wordt aan iedere aanvrager tegengeworpen. Verweerder heeft in zijn beleidsregels, die volgens vaste jurisprudentie als niet onredelijk worden aangemerkt, neergelegd wanneer sprake is van een bijzonder geval en hij bevoegd is de kinderbijslag met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Dit is het geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.
Wanneer er volgens de hierboven aangeduide criteria sprake is van een bijzonder geval, dient verweerder vervolgens te beoordelen of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid de kinderbijslag met terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. Verweerder maakt gebruik van deze bevoegdheid wanneer het van hardheid zou getuigen te volstaan met een terugwerkende kracht van een jaar. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat zich geen van deze situaties bij eiseres voordeed zodat geen sprake is van een bijzonder geval en verweerder aan het beoordelen van de hard-heid niet meer toekomt. Gelet hierop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om het recht op kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht dan één jaar (voorafgaand aan de voorliggende aanvraag van 15 september 2010) te beoordelen.
2.7 In zijn arrest van 21 januari 2011 (LJN: BP1466) heeft de Hoge Raad (HR) uitgesproken dat de wetgever met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten heeft beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip. De vraag waar iemand woont dient te worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Daarnaast heeft de HR erop gewezen dat uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt, dat de wetgever geen bijzondere betekenis wilde toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
2.8 De rechtbank ziet zich gelet op dit arrest in dit geschil allereerst voor de vraag gesteld of tussen eiseres en Nederland op de peildata 1 juli en 1 oktober 2009 en op 1 januari, 1 april en 1 juli 2010 een duurzame band van persoonlijke aard bestond.
2.9 In beroep heeft verweerder toegelicht dat in het bestreden besluit nog is getoetst aan de criteria die waren ontleend aan de bestendige jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot begrip ‘ingezetenschap’ in de volksverzekeringswetten. Naar aanleiding van de door de HR in voormeld arrest hierop aangebrachte nuanceringen heeft verweerder, vooruitlopend op een nog definitief te nemen beleidsstandpunt, het volgende aangevoerd. Verweerder houdt er aan vast dat over de in geding zijnde periode (nog) geen sprake was van ingezetenschap, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder in dit geval onder meer het ontbreken van zelfstandige woonruimte en aan arbeid te relateren inkomsten. Het hebben van zelfstandige woonruimte wordt door verweerder niet als een absolute voorwaarde gesteld voor het kunnen aannemen van ingezetenschap, maar is een factor van belang in de totale afweging, evenals het al dan niet hebben van aan arbeid gerelateerde inkomsten. Dat het hebben van zelfstandige woonruimte (per 10 september 2010) in combinatie met het tijdsverloop als omslagpunt heeft gegolden om vanaf het 4e kwartaal 2010 wel ingezetenschap aan te nemen doet hier volgens verweerder niet aan af. Verweerder is het verder niet eens met de stelling dat het ingezetenschap destijds bij vertrek uit Nederland niet is geëindigd. Eiseres had de intentie zich in Groot-Brittanië te vestigen en in dat geval eindigt het ingezetenschap direct de dag na vertrek. Eiseres is 7 jaar in Groot-Brittanië gebleven en een en ander betekent dat na terugkeer de band weer geleidelijk moest worden opgebouwd. Voor de verkrijging van een duurzame band van persoonlijke aard is een bepaald tijdsverloop nodig in combinatie met andere van belang zijnde factoren. Van belang daarbij is volgens verweerder ook dat zij binnen een jaar (op 1 januari 2009) weer vertrok. Dit betekent dat, toen eiseres op 18 september 2009 voor de tweede keer terugkeerde, zij nog steeds niet als ingezetene kon worden aangemerkt.
2.10 In beroep wordt betoogd dat eiseres en haar dochter ingezetenen van Nederland zijn in de gehele periode vanaf 27 maart 2008 dat zij in Nederland verbleven. Er wordt, onder verwijzing naar de uitspraak van de HR van 21 januari 2011, gesteld dat beoordeeld moet worden of sprake is van een duurzame persoonlijke band en dat bij die beoordeling de opgebouwde band met Nederland in zijn geheel moet worden meegewogen. De band met Nederland is niet verbroken met het tijdelijke vertrek naar een buurland. Eiseres heeft eerder twaalf jaar aaneengesloten in Nederland gewoond en kan zich nog steeds de gebruiken hier herinneren, de taal verstaan en heeft ook een netwerk.
2.11 De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende concreet heeft kunnen maken dat zij op de relevante peildata al (weer) een duurzame band met Nederland had opgebouwd. In de relevante periode heeft eiseres een bijstandsuitkering ontvangen en voor haar kind gezorgd. Andere concrete feiten en omstandigheden waaruit die duurzame band wel zou kunnen worden afgeleid zijn niet naar voren gebracht. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij sinds september 2010 een cursus Nederlands volgt. Ook heeft zij eerst in die maand de beschikking gekregen over zelfstandige woonruimte. Uit het onder 2.1 vermelde heen en weer reizen kan (nog) niet (direct) worden afgeleid dat eiseres onmiskenbaar de intentie had om zich na september 2009 hier in Nederland definitief te vestigen. In dit geval zal die intentie uit bijkomende omstandigheden (zoals bijvoorbeeld een inschrijving voor een (beroeps)opleiding of een inburgeringscursus) dan wel tijdsverloop moeten blijken.
2.12 De gemachtigde van eiseres heeft voorts aangevoerd dat de weigering van kinderbijslag op grond van het ingezetenschap strijdig is met artikel 8 EVRM en (de geest en essentie van) het kinderrechtenverdrag. Betoogd wordt dat kinderbijslag is bedoeld ter ondersteuning van de ouders in de financiële zorg voor de kinderen en van belang is voor de ontwikkeling van kinderen. De ontwikkeling van een kind kan niet wachten tot de moeder een voldoende binding heeft met Nederland zoals verweerder voorstaat. Het laten meewegen van de voorwaarde van eigen woonruimte of het hebben van inkomsten uit arbeid is disproportioneel en discriminatoir.
2.13 Verweerder vermag niet in te zien waarom het besluit strijdig zou zijn met artikel 8 EVRM of het kinderrechtenverdrag en heeft verwezen naar de op dit punt ontwikkelde jurisprudentie.
2.14 De rechtbank onderschrijft dit. Niet gebleken is dat eiseres en haar dochter zijn belemmerd in het uitoefenen van hun gezinsleven. De weigering van de kinderbijslag heeft niet tot gevolg had dat de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van eiseres en haar kind onmogelijk werd gemaakt. Er is geen sprake van een zodanige aantasting van de “very essence” van het EVRM dat op verweerder een positieve verplichting zou rusten om wel kinderbijslag te verlenen. Ook als artikel 8 van het EVRM mede wordt bezien in het licht van het kinderrechtenverdrag kan niet in redelijkheid worden volgehouden dat de weigering, in dit geval wegens het niet voldoen aan het vereiste van ingezetenschap, geen blijk geeft van een “fair balance” tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van eiseres. Van belang daarbij is ook dat de kinderbijslag niet het karakter draagt van een laatste financieel vangnet.
2.15 Vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit van verweerder stand kan houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.