ECLI:NL:RBHAA:2011:BS8737

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800611-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de rol van medeverdachten in drugssmokkel

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de opzettelijke invoer van ruim 3 kilogram cocaïne in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van deze schadelijke stof op 10 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met medeverdachten, een rol heeft gespeeld in de drugssmokkeloperatie. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van zodanige aard dat deze bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en handel, wat gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachten als betrouwbaar beoordeeld, omdat deze op belangrijke onderdelen steun vonden in het dossier. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om van de straf af te wijken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800611-11
Uitspraakdatum: 26 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Santo Domingo (Dominicaanse republiek),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3.336,3 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtendertig (38) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 10 juli 2010 is medeverdachte [medeverdachte] vanuit Sint Maarten op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aangekomen. Zij is toen aan een douanecontrole onderworpen en vervolgens aangehouden, omdat tijdens de controle van haar ruimbagage een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne was aangetroffen. In de door [medeverdachte] meegevoerde rode koffer werden onder meer zes beelden aangetroffen met daarin vermoedelijk cocaïne.2
De stof die in deze beelden werd aangetroffen, werd getest met een MMC-cocaïne testset. Dit leverde een positief kleurresultaat op, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne bevatte. Het netto gewicht van de aangetroffen stof, afkomstig uit de beelden, bedroeg in totaal ongeveer 3.336,30 gram. Hiervan zijn monsters genomen die voor onderzoek zijn gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Den Haag.3 Uit het onderzoek van het NFI bleek dat de aangeboden stof telkens cocaïne bevatte.4
Op 15 juli 2010 heeft [medeverdachte], naar aanleiding van haar verklaring dat zij via MSN contact had gehad met de opdrachtgever voor haar reis naar Sint Maarten, toestemming gegeven om haar persoonlijke MSN pagina te openen. Op haar MSN pagina waren foto's van een mannelijke persoon te zien, die [medeverdachte] herkende als de persoon die haar de vakantie naar Sint Maarten heeft aangeboden . Zij kende deze persoon onder de naam [voornaam]. De MSN profielnaam van [voornaam] stond vermeld onder de naam [profielnaam] met MSN account [emailadres].5 Tijdens een onderzoek op de profielpagina van [emailadres] bleek daarop een bericht gericht aan [voornaam 2] en een bericht van persoonlijke aard van [betrokkene 1] te staan. Op het Hyves profiel van [betrokkene 1] stond een contactpersoon onder de naam [voornaam 2] vermeld van wie de foto overeen kwam met een of meer foto's op het profiel van [emailadres]. Bij het aanklikken van eerstgenoemde foto, opende een nieuw venster met daarin het Hyves proefiel van [verdachte] (verdachte) vermeld.6 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn MSN profielnaam [profielnaam] is en dat hij via MSN contact heeft gehad met [medeverdachte].7
[medeverdachte] heeft over haar reis naar en van Sint Maarten en de betrokkenheid van [voornaam] daarbij het volgende verklaard:
Op 2 juli 2010 ben ik vertrokken van Schiphol naar Sint Maarten. De persoon die in mijn MSN account staat is degene die mij op vakantie heeft gestuurd. Ik wist dat ik drugs ging smokkelen. Ik zou er € 16.000,- voor krijgen. Naast [voornaam] is [voornaam 3] ook bij deze smokkel betrokken. Ik heb [voornaam] en [voornaam 3] voorafgaand aan mijn vertrek naar Sint Maarten gezien en gesproken. Wij hebben toen gesproken over de drugssmokkel. Zij vroegen toen of ik er iemand bij wilde hebben, omdat ze mij onzeker vonden overkomen. Ik ben samen met [voornaam] het ticket gaan ophalen op Schiphol. Ik kreeg van [voornaam] te horen dat het ticket op mijn naam stond en op die van iemand anders en hij gaf mij € 1200,- mee om de tickets te betalen. Voor vertrek uit Nederland heb ik [voornaam] een paar keer gesproken over de telefoon.
Op de dag van vertrek is [voornaam] samen met mij naar Schiphol gegaan. Op Sint Maarten ben ik naar het Sonesta hotel gegaan. [voornaam 3] had het hotel geregeld. Bij het inchecken in het hotel zag ik dat de echte naam van [voornaam 3] iets van Herbert (fonetisch) is. Op dag 4 of 5 heb ik een simkaart gekocht en heb ik [voornaam] gebeld. Het nummer dat ik toen heb gebeld, staat in mijn telefoon. [voornaam] heeft mij daarna meermalen op dat nummer gebeld. [voornaam] was boos dat ik zo laat belde. [voornaam] zei tegen mij dat ik de vakantie aan hem te danken had en dat ik moest luisteren naar wat hij zei. Op de dag van vertrek naar Nederland heeft [voornaam 3] mijn rode koffer op mijn hotelkamer ingepakt en vervolgens meegenomen. Ik ben toen gaan zwemmen en wat gaan drinken totdat [voornaam 3] mij kwam ophalen. Ik wist waarom [voornaam 3] de koffer meenam, dat was om de drugs erin te doen. Toen [voornaam 3] mij kwam ophalen, zaten er ook twee Nederlandse mannen in de auto, [voornaam 4] en [voornaam 5]. Ik heb [voornaam 4] en [voornaam 5] halverwege de week in het andere Sonesta hotel ontmoet. [voornaam 3] heeft mij aan hen voorgesteld. [voornaam 4] en [voornaam 5] zeiden dat ze bollen hadden geslikt. Bij de luchthaven van Sint Maarten zijn wij, [voornaam 4], [voornaam 5] en ik, uitgestapt. Ik heb mijn rode koffer toen weer gekregen. Ik zag dat er souvenirs in zaten. [voornaam 3] reed weg. Hij belde later nog op om te zeggen dat hij een dag later zou vliegen. Ik heb vervolgens samen met [voornaam 4], en ook [voornaam 5], ingecheckt en mijn rode koffer als ruimbagage ingecheckt. Op Schiphol zou [voornaam] mij ophalen. Dat was afgesproken. Ik moest meteen mijn telefoon aanzetten als ik was geland. [voornaam] heeft mij ook nog gebeld toen ik in de controle zat. Dit zei ik ook tegen hem. Ik hoorde dat hij zei "wegwezen", waarna de verbinding werd verbroken. Ik weet dat [voornaam] een relatie heeft met [betrokkene 1].8
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een vriendin heeft die [betrokkene 1] heet. Hij heeft [medeverdachte] wel eens gesproken, ook in het bijzijn van [voornaam 3]. [voornaam 3] is een huisvriend.9
Als verbalisanten aan [medeverdachte] een foto van medeverdachte [medeverdachte 2] laten zien, antwoordt zij: Dat is [voornaam 3]. Ik heb [voornaam 3] voor mijn vertrek ontmoet. [voornaam 3] is mee geweest.10
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn bijnaam [voornaam 3] is en dat hij [medeverdachte] op Sint Maarten een aantal keren heeft gezien.11
Uit informatie verkregen van het Korps Politie op Sint Maarten is gebleken, dat [medeverdachte 2] op 2 juli 2010 in het Sonesta hotel is aangekomen. Bij aankomst legitimeerde hij zich met zijn Nederlandse paspoort. Het inschrijvingsformulier is getekend door twee gasten, te weten [medeverdachte 2] en iemand die heeft getekend als [medeverdachte]. Het verblijf in het hotel is verlengd, met als vertrekdatum 9 juli 2010. De verlenging vond plaats voor twee personen.12
Medekoerier [medeverdachte 3] ([voornaam 5]) heeft verklaard dat hij op Sint Maarten [medeverdachte] heeft ontmoet, dat hij met [medeverdachte] en [medeverdachte 4] ([voornaam 4]) is teruggevlogen naar Nederland en dat de negroïde man uit Den Helder, die hem had gekeurd voor de drugssmokkel en die heen was meegevlogen naar Sint Maarten, niet meer kon inchecken voor de terugvlucht.13
Medekoerier [medeverdachte 4] ([voornaam 4]) heeft verklaard dat hij [medeverdachte] kent van de heenreis naar Sint Maarten en de terugreis naar Nederland.14
Uit onderzoek naar de passagierslijst van de vlucht KL763 Amsterdam - Sint Maarten van 2 juli 2010 blijkt dat de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte] en [medeverdachte 2] daarop voorkomen met de ticketnummers 074 2481106205, 074 2481106206, 074 2481106207, 074 2481106209.
Uit onderzoek naar de passagierslijst van de vlucht KL763 Sint Maarten - Amsterdam van 9 juli 2010 blijkt dat de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte] en [medeverdachte 2] daarop voorkomen met de ticketnummers 074 2481106205, 074 2481106206, 074 2481106207, 074 2481106209, terwijl op de passagierslijst [medeverdachte 2] staat als een zogenaamde "no show", een passagier die niet is komen opdagen voor de vlucht.15
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] haar vriend is, dat [naam] en [voornaam 3] elkaar kennen, dat [voornaam 3] de vriend van [voornaam 2] is en dat [voornaam 2] en [voornaam 3] veel met elkaar optrokken.16
Uit een onderzoek telecommunicatie is het volgende naar voren gekomen.
Het telefoonnummer [telefoon nummer], dat in de telefoon van [medeverdachte] is opgeslagen,17 staat op naam van [betrokkene 1] met als adres [adres] te Hilversum. Op dat adres staat volgens de GBA informatie [betrokkene 1] ingeschreven. Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard op dat adres te verblijven.18
Door de gebruiker van het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] is in totaal 5 maal contact geweest met het Antilliaanse mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer] van verdachte [medeverdachte]; dit was ten tijde van haar verblijf op Sint Maarten op 6 juli en op 9 juli 2010. Te zien is dat het eerste contact van [mobiele telefoonnummer] naar [mobiele telefoonnummer] was en de volgende contacten omgekeerd.
Door de gebruiker van het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] is meerdere malen contact geweest met het mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer] van verdachte [medeverdachte]; dit was in de periode van 16 juni tot en met 5 juli 20210, dus ook ten tijde van haar verblijf op Sint Maarten.
Door de gebruiker van het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] is meerdere malen contact geweest met het Antilliaanse mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer] van verdachte [medeverdachte 2]; dit was ten tijde van zijn verblijf op Sint Maarten van 4 juli tot en met 10 juli 2010.
Door de gebruiker van het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] is meerdere malen contact geweest met het mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer] van verdachte [medeverdachte 2]; dit was in de periode van 19 juni tot en met 1 juli 2010 en de periode 26 juli tot en met 2 augustus 2010.
Door de gebruiker van het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] is zeer veel contact geweest met het mobiele telefoonnummer [mobiele telefoonnummer] van [betrokkene 1] in de periode van 3 juni 2010 tot en met 1 september 2010. Die contacten vonden vrijwel dagelijks en vaak verschillende keren per dag plaats.19
4.2. Bewijsoverwegingen
Gelet op het feit dat het mobiele nummer [mobiele telefoonnummer] op naam staat van iemand die als adres heeft, het adres waarop [betrokkene 1], de vriendin van verdachte, staat ingeschreven en waar verdachte zelf ook verblijft, en gezien de veelvuldige contacten tussen de gebruiker van dit nummer en het mobiele nummer van [betrokkene 1], die soms een groot aantal malen per dag plaatsvonden, alsmede op grond van het navolgende staat voor de rechtbank vast dat dit nummer tijdens de onderzochte periode van het onder 4.1. genoemde onderzoek telecommunicatie in gebruik is geweest bij de verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de telefoon met genoemd nummer werd gebruikt door een Surinaamse jongen genaamd [naam] en dat [voornaam 3], die regelmatig via internet producten bestelde waarbij hij dan het adres van [betrokkene 1] opgaf, de telefoon met genoemd nummer waarschijnlijk ook op die manier heeft besteld (onder de naam [betrokkene 1]), op het adres van [betrokkene 1] heeft laten registreren en vervolgens heeft verkocht aan die [naam]. De veelvuldige contacten tussen dat nummer en het nummer van [betrokkene 1], waren contacten tussen die [naam] en verdachte, die vaak gebruik maakte van de telefoon van [betrokkene 1], over het kopen van weed door verdachte. Mede in aanmerking genomen dat verdachte eerst op zitting met deze verklaring over [naam] komt, terwijl de rechtbank het voorts volstrekt ongeloofwaardig vindt dat verdachte in de onderzochte periode zo vaak telefonisch contact met genoemde [naam] - over wie verdachte geen concrete informatie heeft verschaft - heeft gehad over het kopen van weed, acht de rechtbank die verklaring niet geloofwaardig en stelt zij deze om die reden terzijde. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat uit het onderzoek telecommunicatie is gebleken dat het nummer [mobiele telefoonnummer] niet alleen contact heeft gehad met het mobiele nummer van [betrokkene 1], maar ook met de mobiele nummers, zowel de Nederlandse als de Antilliaanse, van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte].
Anders dan de verdediging acht de rechtbank voorts de verklaring van [medeverdachte], voor zover tot het bewijs gebezigd, betrouwbaar, nu deze verklaring op belangrijke onderdelen steun vindt in het dossier. Zo wordt haar verklaring omtrent de telefonische contacten die zij voorafgaand en tijdens haar verblijf op Sint Maarten met verdachte heeft gehad op zowel haar Nederlandse als met haar Antilliaanse mobiele nummer, bevestigd door de resultaten van het onderzoek naar de telecommunicatie. Voorts wordt haar verklaring over de aanwezigheid op Sint Maarten van verdachte [medeverdachte 2] en van medekoeriers [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en over het feit dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met dezelfde vlucht terug zijn gegaan naar Nederland en dat [voornaam 3] ook was geboekt voor die vlucht maar uiteindelijk niet mee is gegaan, bevestigd door hun verklaringen en door de reis- en boekingsgegevens van de KLM. Daarnaast acht de rechtbank wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] van belang dat [medeverdachte] ook zichzelf en medeverdachte [medeverdachte 2] ([voornaam 3]) belast en allesbehalve vrijpleit. De stelling van verdachte dat hij er niets mee te maken heeft maar dat het een vooropgezet plan was van [voornaam 3] om hem, door tussenkomst van [medeverdachte], van betrokkenheid te beschuldigen, komt de rechtbank dan ook niet aannemelijk voor.
Uit het bovenstaande volgt dat verdachte als (mede)opdrachtgever heeft gefungeerd voor de smokkel van cocaïne van [medeverdachte]. Voor haar vertrek is er tussen verdachte, [medeverdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] ([voornaam 3]) een bespreking geweest waarin is besproken dat [medeverdachte] cocaïne zou gaan smokkelen, dat zij daarvoor € 16.000,- zou krijgen en dat [voornaam 3] mee zou gaan. Verdachte is met [medeverdachte] naar Schiphol gegaan om tickets te halen. Zij had van hem daarvoor ook geld gekregen. Verdachte heeft [medeverdachte] vervolgens op de dag van vertrek naar Schiphol gebracht en zou haar na de terugvlucht ook weer op Schiphol ophalen.
Voorts heeft verdachte meermalen telefonisch contact gehad met [medeverdachte], als ook medeverdachte [medeverdachte 2], toen deze op Sint Maarten verbleven en voorafgaand aan dat verblijf. Gelet hierop en gezien de overige inhoud van de redengevende feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] ([voornaam 3]), gericht op de opzettelijke invoer van de in de koffer van [medeverdachte] verborgen cocaïne in Nederland. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van de invoer van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne bewezen.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 10 juli 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3.336,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim 3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als straf in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENTWINTIG (28) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Santen, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr.drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2011.
De mrs. Euwema en Jongeling zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 10 juli 2010 (dossier I, pagina 24-26)
3 Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 15 juli 2010 (dossier I, pagina 42-45)
4 Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 augustus 2010
5 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 15 juli 2010 (dossier II, pagina 16)
6 Proces-verbaal d.d. 21 juli 2010 (dossier II, pagina 18-19)
7 Verklaring van verdachte ter terechtzitting
8 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 31 augustus 2010 (dossier II, pagina 71-81)
9 Verklaring van verdachte ter terechtzitting
10 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 27 juni 2011 (dossier II, pagina 124) en proces-verbaal van relaas d.d. 1 juli 2011 (dossier II, pagina 6)
11 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 16 september 2010 (dossier I, pagina 263) en proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 september 2010 (dossier I, pagina 270)
12 Proces-verbaal van Korps Politie Sint Maarten d.d. 26 november 2010 (dossier I, bijlage [medeverdachte 2])
13 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 9 september 2010 (dossier II, pagina 208)
14 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 10 september 2010 (dossier II, pagina 238)
15 Proces-verbaal d.d. 20 september 2010 (dossier II, pagina 256
16 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] d.d. 6 mei 2011 (dossier II, pagina 115)
17 Proces-verbaal d.d. 29 juli 2010 (dossier II, pagina 140)
18 Verklaring van verdachte ter terechtzitting
19 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2011 met bijbehorende bijlagen (dossier II, pagina 152 e.v.)