ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1671

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800345-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor betrokkenheid bij invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als opdrachtgever en organisator betrokken was bij de invoer van ruim 6800 gram cocaïne. De verdachte werd op 4 december 2007 op Schiphol aangehouden, samen met medeverdachte(n) die de cocaïne bij zich hadden. De rechtbank heeft de tenlastelegging en de bewijsvoering uitvoerig besproken, waarbij verschillende preliminaire verweren van de verdediging zijn verworpen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn en andere procesfouten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de goede procesorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte(n) op Schiphol aanwezig waren met de intentie om de cocaïne in Nederland te brengen. De verdachte had regelmatig contact met de koeriers en was betrokken bij de organisatie van de drugstransporten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800345-10
Uitspraakdatum: 29 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en - plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd:
hij op of omstreeks 04 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6.870,30 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman van verdachte heeft de volgende preliminaire verweren gevoerd, waarbij zijn conclusie telkens is dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Overschrijding van de redelijke termijn
Verdachte is op 16 maart 2010 aangehouden op Schiphol en bevindt zich sindsdien in voorlopige hechtenis. Tot aan de inhoudelijke behandeling van 15 augustus 2011 zit verdachte al 1,5 jaar gedetineerd. Deze omstandigheid is volgens de raadsman, samengevat, mede een gevolg van het feit dat het rechtshulpverzoek met betrekking tot het horen van getuigen in Zwitserland, waarvan de woonplaatsen bekend waren, veel te laat is uitgegaan, ondanks dat de rechtbank indertijd zou hebben bepaald dat de getuigen binnen drie maanden zouden moeten worden gehoord. Voorts zou niet adequaat zijn gereageerd op verzoeken van de Zwitserse autoriteiten. Ook zou niet aan de Zwitserse autoriteiten zijn gezegd dat verdachte gedetineerd zat en er spoed was. Hierdoor is veel tijd verloren gegaan. Het openbaar ministerie is hiervoor medeverantwoordelijk omdat het in de tussentijd stil heeft gezeten. Een en ander levert zodanig grove schendingen van de goede procesorde op dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman op grond van deze omstandigheden een lagere straf op te leggen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) onder meer vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In de onderhavige zaak is verdachte gedetineerd, zodat, althans volgens de Hoge Raad, de zaak in eerste aanleg weliswaar binnen 16 maanden had moeten zijn afgedaan (hetgeen op twee maanden na niet is gehaald), vanwege de bijzondere omstandigheid dat het op verzoek van de verdediging afgehandelde rechtshulpverzoek - zoals algemeen bekend en redelijk voorzienbaar - voor vertraging in de afdoening van de zaak heeft geleid. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er nog steeds sprake is van een berechting binnen redelijke termijn, zodat het verweer van de raadsman op dit punt dient te worden verworpen.
Onvoldoende optreden openbaar ministerie richting rechter-commissaris
Het openbaar ministerie heeft, aldus de raadsman, daarnaast te weinig de vinger aan de pols gehouden met betrekking tot de voortgang van het rechtshulpverzoek. Op 29 juni 2010 is het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] door de rechtbank toegewezen en pas een maand later is het rechtshulpverzoek uitgegaan. De rechtbank heeft bepaald, aldus de raadsman, dat de getuigen binnen drie maanden moeten worden gehoord, omdat verdachte gedetineerd zat. Deze opdracht van de rechtbank is niet uitgevoerd. Na een eerste reactie van de Zwitserse autoriteiten op 6 september 2011 gebeurt er een hele tijd niets. Pas op 20 januari 2011 is een aanvullend rechtshulpverzoek uitgegaan. Ook dan wordt ten onrechte nagelaten aan te geven dat de getuigen binnen drie maanden moeten worden gehoord en dat verdachte in voorlopige hechtenis zit. De getuigen zijn pas eind juli 2011 gehoord. De raadsman is van mening dat hier sprake is van een grove schending van de beginselen van behoorlijke procesorde waardoor het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De rechtbank heeft de rechter-commissaris opgedragen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen, overigens, anders dan de raadsman stelt, niet binnen een bepaalde termijn. Op 4 augustus 2010 is het rechtshulpverzoek naar Zwitserland uitgegaan. Op 6 september 2010 komt een brief van de Zwitserse autoriteiten terug waarin de juiste adressen van de getuigen staan met de mededeling dat de getuigen kunnen worden gedagvaard en in Nederland kunnen worden gehoord. Indien de getuigen in Zwitserland moeten worden gehoord, dient een aanvullend rechtshulpverzoek te worden ingediend, onder meer met een lijst met de te stellen vragen. Op 20 januari 2011 is het aanvullende rechtshulpverzoek uitgegaan. Uiteindelijk zijn op 26 juli 2011 de getuigen door de Staatsanwältin in Zürich (Zwitserland) gehoord. De rechtbank overweegt dat de voortgang van het onderzoek, als de zaak ter terechtzitting is aangebracht, in beginsel wordt bewaakt door de rechtbank en niet door het openbaar ministerie. Sinds het rechtshulpverzoek is uitgegaan is de onderhavige zaak reeds vier keer op zitting geweest voor de inhoudelijke behandeling op 15 augustus 2011. Daarbij is door het openbaar ministerie informatie verschaft over voortgang van het rechtshulpverzoek en is die voortgang door de rechtbank getoetst aan de hand van de door de raadsman opgeworpen verweren. De rechtbank is van oordeel dat het beter zou zijn geweest als het horen van de getuigen eerder had kunnen geschieden. Vertragingen zijn evenwel niet altijd te vermijden en kunnen voorkomen bij een procedure, waarbij diverse autoriteiten in binnen- en buitenland en belanghebbenden zijn betrokken. Alles overziende komt de rechtbank echter tot de slotsom dat de plaatsgevonden vertragingen niet een zodanige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde opleveren dat verdachte in zijn rechten is geschaad. Er is dan ook geen reden om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren.
Foto's niet als bijlage achter proces-verbaal
In het verhoor van [koerier 1] op 7 maart 2008 staat op pagina 9 dat aan [koerier 1] foto's van de beveiligingsbeelden d.d. 4 december 2007 op Schiphol zijn getoond. De foto's van deze beelden zijn volgens het ambtsedig proces-verbaal in kopie achter het proces-verbaal gehecht. Dit is echter niet het geval, waardoor niet is na te gaan welke foto's aan [koerier 1] zijn getoond. Bovendien bleken alle beveiligingsbeelden reeds te zijn vernietigd toen de verdediging erom vroeg. Er is gehandeld in strijd met de ambtseed en ook hier is het openbaar ministerie verantwoordelijk voor.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Bij kennelijke vergissing zijn de foto's niet in kopie als bijlage achter het verhoor van [koerier 1] d.d. 7 maart 2008 gevoegd. De foto's waren en zijn echter bekend en er is geen twijfel over welke foto's het gaat. Bovendien zijn deze foto's op 29 juni 2010 ter terechtzitting overgelegd. Niet gebleken is dat het verdedigingsbelang door deze - herstelde - omissie is geschaad.
Geen onafhankelijke verbalisanten bij fotoconfrontatie
Op 7 maart 2008 zijn aan [koerier 1] en [koerier 2] foto's van de bewakingsbeelden van verdachte getoond en een pasfoto van verdachte. Dit is gedaan door de verbalisanten [verbalisanten 1 en 2], die tevens betrokken waren bij het onderzoek. Bij een fotoconfrontatie geldt het voorschrift om dit laten geschieden door onafhankelijke verbalisanten, waardoor de getuigen niet kunnen worden beïnvloed.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een reeds bekende verdachte. De regels waar de raadsman op doelt hebben betrekking op het identificeren van een (nog) onbekende verdachte. Het gaat hier niet om een fosloconfrontatie, zodat het voorschrift dat de confrontatie moet worden gedaan door onafhankelijke verbalisanten, niet van toepassing is.
Pijltje op getoonde foto's van beveiligingsbeelden
Tot slot voert de raadsman aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat op de foto's van de beveiligingsbeelden van Schiphol die aan [koerier 2] en [koerier 1] zijn getoond middels een pijltje de bewuste persoon is aangewezen. Hierdoor kunnen [koerier 1] en [koerier 2] zijn beïnvloed en dat is onrechtmatig.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt dat op de foto slechts is aangegeven naar welke persoon gekeken moet worden. Het fotomateriaal zelf is niet gewijzigd en blijkt overigens nauwelijks een rol te spelen in de bewijsvoering.
Ten overvloede overweeg de rechtbank dat voor zover er overigens nog vormfouten zouden zijn gemaakt, deze van ondergeschikte betekenis zijn. Niet is gesteld of gebleken dat de belangen van de verdediging daardoor zijn geschaad of dat deze fouten van invloed zijn op enige in deze zaak te nemen beslissing.
De rechtbank verwerpt op grond van het bovenstaande de formele verweren van verdachte. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn tenslotte geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden 1
Op 2 december 2007 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij de Swiss Air balie op Schiphol een (retour)vlucht geboekt naar Zurich op 4 december 2007.2 3 Deze reis betrof vlucht LX 729 naar Zürich die om 15.00 uur zou vertrekken vanaf Gate G02. Op 4 december 2007 omstreeks 13.20 uur werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezien bij de incheckbalie van Swiss Air. Zij hebben voor deze vlucht ingecheckt. Verdachte en [medeverdachte 1] liepen vervolgens naar Schiphol Plaza en gingen daar uit elkaar. Behoudens een kort gesprek zijn beiden niet meer bij elkaar geweest. Verdachte is vervolgens omstreeks 14.15 uur de grenscontrole van de Koninklijke Marechaussee gepasseerd. Hij was in het bezit van een instapkaart voor de vlucht LX 729 naar Zürich. Verdachte liep daarna naar de D-pier en later omstreeks 14.40 uur in de richting van de E-pier. Zowel op de D-pier als op de E-pier voerde verdachte vanaf een aldaar aanwezige telefooncel kennelijk een telefoongesprek. Vervolgens is verdachte via de paspoortcontrole weer naar buiten gegaan om de trein naar Den Haag te nemen die om 15.03 uur vanaf Schiphol vertrok. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich in de tussentijd omstreeks 14.35 uur begeven in de richting van de lounge gelegen tussen de D- en de E-pier en vervolgens in de richting van de kop van de D-pier. Hij bekeek hierbij veelvuldig passagiers die op de rolband stonden en de D-pier afkwamen. Daarna is hij omstreeks 14.45 uur in de richting van winkels tussen de E- en de D-pier gelopen. Hij heeft daar ongeveer 30 minuten in een winkel gestaan met zicht op de D-pier. Op een gegeven moment is ook hij de paspoortcontrole weer gepasseerd en maakte hij aanstalten om via de douanedoorgang de reclaimhal te verlaten. [medeverdachte 1] is vervolgens gecontroleerd. Hij was onder meer in bezit van een instapkaart voor bovengenoemde vlucht naar Zürich, vertrektijd 15.00 uur. Om 16.35 uur is medeverdachte [medeverdachte 1] eveneens aangehouden ter zake van vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Op 4 december 2007 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] blijkens het bovenstaande beiden op airside met een vliegticket naar Zürich. Verdachte noch medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gebruik gemaakt van deze vlucht en verdachte is uiteindelijk weer - nu alleen - van Schiphol weggegaan ongeveer op het tijdstip waarop de vlucht naar Zurich vertrok.4 Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde enige tijd later ook weer naar buiten via de paspoortcontrole, maar is toen aangehouden.
Bij Gate D08 vond diezelfde middag een verscherpte controle plaats op de vlucht MP639 vanuit Punta Cana, Dominicaanse Republiek.5 Omstreeks 15.15 uur werd bekend dat er ter hoogte van Gate D08 twee reizigers waren gesignaleerd die mogelijk een hoeveelheid verdovende middelen met zich mee voerden. Deze reizigers, de medeverdachten [koerier 2] en [koerier 1], zijn na een eerste onderzoek aangehouden, omdat het vermoeden bestond dat ze verdovende middelen met zich meevoerden.6 [koerier 2] voerde een rolkoffer met zich mee met daarin 6 pakketten met een totaal netto gewicht van ongeveer 4328,7 gram7 cocaïne8. [koerier 1] had pakketten om zijn been en pakketten in zijn schoudertas met een totaal nettogewicht van ongeveer 2541,6 gram9 cocaïne10.
De verbinding tussen de koeriers en verdachte
De vraag is nu wat de link is tussen genoemde koeriers [koerier 2] en [koerier 1] enerzijds en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] anderzijds. Op grond van het bovenstaande relaas kan zonder meer worden vastgesteld dat deze personen zich allen op hetzelfde tijdstip op Schiphol bevonden. Dit blijkt uit de uitvoerig beschreven observaties van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] en de aanhouding van de koeriers [koerier 2] en [koerier 1].
De aangehouden koeriers [koerier 2] en [koerier 1] hebben het volgende verklaard. [koerier 1] zegt op 15 of 16 november 2007 door ene "[bijnaam 1 van verdachte]" in Zürich te zijn benaderd om drugs te smokkelen. Deze [bijnaam 1 van verdachte] heeft [koerier 2] en [koerier 1] op 17 november 2007 van Schiphol opgehaald en gebracht naar de woning van een andere man. [bijnaam 1 van verdachte] had [koerier 2] een nieuwe simkaart gegeven en daarmee hadden [koerier 2] en [koerier 1] dagelijks telefonisch contact met [bijnaam 1 van verdachte]. [bijnaam 1 van verdachte] heeft de tickets gekocht voor de vlucht van [koerier 2] en [koerier 1] naar de Dominicaanse Republiek op 24 november 2010. In de Dominicaanse Republiek hadden zij ook telefonisch contact met [bijnaam 1 van verdachte]. Op Schiphol zou [bijnaam 1 van verdachte] de rolkoffer met daarin de drugs komen ophalen. [koerier 2] weet niet of [bijnaam 1 van verdachte] zelf gekomen is of dat er iemand anders is gekomen. [bijnaam 1 van verdachte] heeft [koerier 2] een telefoonnummer gegeven dat in de telefoon van [koerier 2] is opgeslagen onder de naam 'Meik arbet Amsterdam' met daarbij het nummer 0031614812390. [bijnaam 1 van verdachte] heeft gebeld naar een telefoonnummer dat [koerier 2] en [koerier 1] van [bijnaam 1 van verdachte] hadden gekregen middels een nederlandse simkaart. [koerier 1] sprak met [bijnaam 1 van verdachte] omdat [koerier 2] geen spaans sprak.11
Uit het onderzoek van de telefoongegevens blijkt het navolgende12:
- [koerier 2] was bij zijn aanhouding in het bezit van een telefoon, merk Samsung, met nummer: +[mobiel telefoonnummer 1]. In zijn telefoon stond onder '[naam 3]' het nummer van [bijnaam 1 van verdachte] opgeslagen: +[mobiel telefoonnummer 2].
- In de periode van 17 november tot en met 4 december 2007 heeft het nummer van [koerier 2] ..[mobiel telefoonnummer 1] 5 maal contact gehad met ..[mobiel telefonnummer 2], het nummer van [bijnaam 1 van verdachte].
- Hetzelfde nummer..[mobiel telefonnummer 2] staat in de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] opgeslagen onder de naam '[bijnaam 2 van verdachte]'.
- Het nummer van [koerier 2] ..[mobiel telefoonnummer 1] heeft in de periode van 17 november tot en met 4 december 2007 13 maal contact gehad met +[mobiel telefoonnummer 3].
- Dit nummer ..[mobiel telefoonnummer 3] komt in de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] voor onder de naam '[naam 1]'.
- Door het nummer +[mobiel telefoonnummer 4] is op 4 december 2007 3 maal ingebeld op het nummer van [koerier 2] ..[mobiel telefoonnummer 1].
- Het nummer ..[mobiel telefoonnummer 4] staat in de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] opgeslagen onder de naam '[naam 2]'.
- In de periode van 20 november tot 24 november 2007 (datum van vertrek van de koeriers [koerier 2] en [koerier 1] naar de Dominicaanse Republiek) heeft de telefoon met het nummer van [koerier 2] ..[mobiel telefoonnummer 1] 15 keer een zendmast aangestraald in Den Haag, vlakbij de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de Haveltestraat 32.
- Tijdens zijn aanhouding was [koerier 2] ook in het bezit van het telefoonnummer +[mobiel telefoonnummer 5].
- Het eerste belcontact van nummer ..[mobiel telefoonnummer 5] was op 17 november 2007 op Schiphol met ..[mobiel telefonnummer 2], het nummer van [bijnaam 1 van verdachte].
- In de periode van 17 november tot 4 december 2007 heeft het nummer ..[mobiel telefoonnummer 5] van [koerier 2] 3 maal contact gehad met het nummer ..[mobiel telefonnummer 2] van [bijnaam 1 van verdachte].
- In de periode van 20 tot en met 22 november 2007 heeft het nummer ..[mobiel telefoonnummer 5] 22 keer dezelfde zendmast aangestraald in de buurt van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1].
- Op 24 november 2007 (de dag van vertrek van [koerier 2] en [koerier 1]) straalt het nummer van [koerier 2] ..[mobiel telefoonnummer 5] een zendmast aan op Schiphol.
- Tijdens zijn aanhouding was medeverdachte [medeverdachte 1] in het bezit van het nummer +[mobiel telefoonnummer 6].
- Op 4 december 2007 omstreeks 14.27 uur is er op Schiphol ingebeld op het nummer ..[mobiel telefoonnummer 6] van medeverdachte [medeverdachte 1] door +[telefooncel Schiphol 1], dit is het nummer van een telefooncel op Schiphol op de D-pier (AD8030).
- Op 4 december 2007 om 14.44 uur en 14.47 uur is er op Schiphol op het nummer ..[mobiel telefoonnummer 6] van medeverdachte [medeverdachte 1] ingebeld door het nummer + [telefooncel Schiphol 2], dit is het nummer van een telefooncel op Schiphol bij de E-pier (AD8615).
- Het imeinummer van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] is [imeinummer].
- Dit toestel met imeinummer ..195 heeft in de periode van 17 november 2007 tot en met 3 december 2007 20 maal contact gehad met het nummer ..[mobiel telefonnummer 2] van [bijnaam 1 van verdachte]/[bijnaam 2 van verdachte].
- Op het nummer ..[mobiel telefoonnummer 3] van [naam 1] is op 4 december 2007 om 11.57 en 12.20 uur ingebeld door ..[mobiel telefoonnummer 6] van medeverdachte [medeverdachte 1], waarbij een zendmast inde buurt van de woning van [medeverdachte 1] in Den Haag wordt aangestraald.
- Op 4 december 2007 belt het nummer ..[mobiel telefoonnummer 3] van [naam 1] later nog een keer in op ..[mobiel telefoonnummer 6] van medeverdachte [medeverdachte 1] waarbij een zendmast op Schiphol wordt aangestraald.
- Op 4 december 2007 tussen 15.06 en 16.06 wordt door het nummer ..[mobiel telefoonnummer 4] van '[naam 2]' diverse malen gebeld naar het nummer ..[mobiel telefoonnummer 1] van de koeriers [koerier 2] en [koerier 1] en ..[mobiel telefoonnummer 6] van [medeverdachte 1], waarbij telkens een zendmast wordt aangestraald in de directe omgeving van de spoorlijn tussen Schiphol en Den Haag.
4.2 Bewijsoverweging
De raadsman heeft de volgende bewijsverweren aangevoerd.
De foto's van de camerabeelden van Schiphol d.d. 4 december 2007 die blijkens het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [koerier 1] d.d. 7 maart 2008 pagina 9 in kopie achter het proces-verbaal zijn gevoegd ontbreken. Derhalve is niet controleerbaar welke foto's aan [koerier 1] zijn getoond. De foto's dienen te worden uitgesloten van het bewijs alsmede het gestelde op pagina 10 eerste alinea, namelijk dat [koerier 1] verdachte herkent als zijnde [bijnaam 1 van verdachte]. Daarbij komt dat de foto's dermate vaag zijn dat ze niet geschikt zijn om te worden gebruikt voor persoonsherkenning. Dit is de tweede reden waarom de foto's en de vrucht, de herkenning, van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst naar hetgeen zij hierover onder punt 2 van dit vonnis heeft overwogen. Dat de foto's vaag zijn, zoals de raadsman stelt, is geen reden om ze, voor zover deze gebruikt zouden worden voor het bewijs, uit te sluiten van het bewijs. Blijkbaar zijn ze duidelijk genoeg om verdachte erop te herkennen als - mogelijk - zijnde [bijnaam 1 van verdachte]. Dat geldt temeer aangezien de herkenning door [koerier 1] en [koerier 2] gebaseerd is op het postuur, de haardracht en de (kleur van de) jas van verdachte, hetgeen voldoende zichtbaar is op de foto's.
Ten tweede stelt de raadsman dat de verklaring van [koerier 2] leugenachtig en onbetrouwbaar is, omdat [koerier 2] heeft verklaard de drugs aan verdachte te moeten overhandigen, terwijl verdachte al om 15.03 uur met de trein van Schiphol was vertrokken en [koerier 2] om 15.20 uur is aangehouden. Nu het feitelijk onmogelijk is dat [koerier 2] de drugs aan verdachte moest overhandigen, dient verdachte op grond van de verklaring van [koerier 2] te worden vrijgesproken.
De rechtbank constateert dat verdachte rond 14.45 uur diverse malen heeft gebeld naar medeverdachte [medeverdachte 1] op Schiphol voordat hij per trein naar Den Haag vertrok. Het kan zijn dat [medeverdachte 1] de drugs in ontvangst moest nemen en dat daarover tussen verdachte en [medeverdachte 1] contact is geweest. [medeverdachte 1] heeft zich tot 16.00 uur opgehouden op de D-pier, waar de vlucht van [koerier 2] en [koerier 1] zou aankomen, terwijl zijn eigen vlucht naar Zürich al om 15.00 uur was vertrokken vanaf de G-pier, waar [medeverdachte 1] (en verdachte) nooit is geweest. [koerier 2] heeft verklaard dat de drugs mogelijk aan een ander dan [bijnaam 1 van verdachte] moesten worden overhandigd. Het feit dat verdachte al was vertrokken toen de koeriers [koerier 2] en [koerier 1] werden aangehouden sluit niet uit dat verdachte bij de invoer van de drugs betrokken was, ook al vond er geen overdracht van drugs aan verdachte zelf plaats. Dit verweer van verdachte kan daarom niet slagen.
Ten derde stelt de raadsman dat verdachte op 15 of 15 november 2007 niet in Zürich is geweest omdat er geen stempels in zijn paspoort staan. De verklaring van [koerier 1] dat hij door verdachte is aangezocht om drugs te smokkelen op 15 of 16 november 2007 in Zürich klopt derhalve niet.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt dat het niet aanwezig zijn van stempels in het paspoort niet uitsluit dat verdachte op 15 of 16 november 2007 in Zürich aanwezig was.
Wat er overigens zij van dit verweer, het is niet van belang voor enige te nemen (bewijs)beslissing, omdat verdachte geen voorbereidingshandelingen voor de invoer van de drugs ten laste zijn gelegd.
Tot slot voert de raadsman nog aan dat de fotoconfrontatie van [koerier 1] en [koerier 2] met de foto's van verdachte niet is gedaan door onafhankelijke opsporingsambtenaren. De herkenning dient derhalve te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt tenslotte ook dit dit verweer en verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder punt 2 heeft overwogen.
Bewijsoverweging over bewuste en nauwe samenwerking
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en de twee koeriers [koerier 2] en [koerier 1], gericht op de invoer van ongeveer 6.870,30 gram cocaïne. Verdachte heeft een leidende rol gehad in het geheel. Verdachte had blijkens de verklaringen van [koerier 2] en [koerier 1], bevestigd door de resultaten van het onderzoek van de telefoongegevens, regelmatig telefonisch contacten met deze koeriers en met medeverdachte [medeverdachte 1]. Uit de bovenvermelde telefoongegevens is voldoende aannemelijk geworden dat de nummers die bij de medeverdachten opgeslagen zijn onder '[naam 3]', respectievelijk '[naam 1]' en '[naam 2]' allemaal telefoonnummers zijn die verdachte gebruikte. Tijdens de observaties is voorts gezien dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op 4 december 2007 ophield op Schiphol en dat ze twee dagen tevoren samen een vliegticket hebben gekocht om op airside te komen. Er is veelvuldig telefonisch contact geweest tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op de bewuste datum van 4 december 2007, hetgeen ook is gebleken uit observaties die wat betreft de gerelateerde tijdstippen overeenkomen met de gegevens uit het telefoonverkeer. Uit alle vastgestelde handelingen blijkt dat de opzet van verdachte gericht was op de invoer van de cocaïne in Nederland, zulks in bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 1]. Dat verdachte op eerder tijdstip van Schiphol is vertrokken dan het tijdstip van de aanhouding van de koeriers [koerier 2] en [koerier 1] doet hier, zoals eerder overwogen, niet aan af. Verdachte heeft overigens na zijn vertrek aantoonbaar nog diverse malen telefonisch contact gezocht met medeverdachte [medeverdachte 1] en met [koerier 2] en [koerier 1] vanuit de trein naar Den Haag.
Ten aanzien van de opstelling van verdachte
Verdachte heeft met betrekking tot bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden en constateringen geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een ander licht op de zaak zouden kunnen doen werpen en de tegen hem gerezen verdenking zouden kunnen ontkrachten. Alles wijst er op dat hij actief betrokken was bij de invoer en het verdere vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. De hem voorgehouden objectief vast te stellen feiten vragen nadrukkelijk om uitleg. Verdachte heeft deze niet willen of kunnen geven, zodat deze feiten en omstandigheden onweersproken zijn gebleven. Zo heeft verdachte met name geen enkele redelijke verklaring gegeven over de redenen van zijn verblijf op Schiphol op 4 december 2007. Evenmin heeft hij iets toegelicht over zijn zogenaamde reis naar Zürich met medeverdachte [medeverdachte 1], met wie hij samen tickets had geboekt en met wie hij zich aldus op airside kon bevinden. Over het doel van zijn reis naar Zürich heeft [medeverdachte 1] overigens een volstrekt leugenachtige verklaring afgelegd. Verdachte is voor zijn "reis" naar Zürich niet eens op de betreffende G-pier geweest en heeft zich met medeverdachte [medeverdachte 1] alleen bevonden op of nabij pier D, waar beide drugskoeriers zouden arriveren. Ook heeft hij geen nadere uitleg gegeven omtrent zijn telefonische contacten met de medeverdachten [medeverdachte 1], [koerier 2] en [koerier 1]. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte op Schiphol aanwezig was om samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] de drugskoeriers [koerier 2] en [koerier 1], met wie ook hij nauw contact had of zocht, op te vangen en de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne verder te vervoeren. De vraag of hij zelf de koeriers [koerier 2] en [koerier 1] voor hun drugsreis heeft geronseld, op Schiphol heeft opgevangen, tijdelijk heeft ondergebracht in Den Haag en op het vliegtuig naar de Dominicaanse Republiek heeft gezet, zoals deze koeriers hebben verklaard, kan verder onbesproken blijven, aangezien de beantwoording daarvan niets toevoegt of afdoet aan de voorhanden bewijsmiddelen die betrekking hebben op het ten laste gelegde feit.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 4 december 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 6.870,30 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 6800 gram cocaïne. Verdachte is opgetreden als opdrachtgever of organisator. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig (42) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis alsmede in detentie in het buitenland heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mr. S.M. Christiaan en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2011.
Mr. Demmink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 4 december 2007 (dossierparagraaf 4.1);
3 Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 6 december 2007 (dossierparagraaf 4.5);
4 Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 december 2007 (dossierparagraaf 4.1);
5 Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 december 2007 (dossierparagraaf 4.3);
6 Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 december 2007 (dossierparagraaf 4.2);
7 Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 5 december 2007 (dossierparagraaf 4.15);
8 Het deskundigenrapport van het douane laboratorium te Amsterdam d.d. 7 december 2007, met kenmerk 15193 X 07;
9 Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 december 2007 (dossierparagraaf 4.16);
10 Het deskundigenrapport van het douane laboratorium te Amsterdam d.d. 21 december 2007, met kenmerk 16011 X 07;
11 Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [koerier 2] d.d. 13 december 2007;
12 Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanvullend onderzoek d.d. 12 maart 2008 in het onderzoek "[naam onderzoek]", nummer 07-006506 (28 bladzijden);
??
??
??
??
Parketnummer: 15/800345-10
Inzake: [verdachte] blad 2
vonnis