ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1160

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800551-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van heroïne door drugskoerier op Schiphol onder uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 april 2011 op Schiphol werd aangehouden met 1,88 kilogram heroïne in zijn handbagage. De verdachte, geboren in 1976 in Frankrijk en thans gedetineerd in Amsterdam, had de koffer gekregen van een man die hem beloofde te helpen met het terugkrijgen van zijn door zijn echtgenote ontvoerde kinderen. Tijdens een douanecontrole viel de koffer op door de ongewoon dikke wanden en de sterke lijmlucht. Bij onderzoek werden twee pakketten met heroïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet lichtvaardig tot het feit was gekomen, gezien zijn uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf van negen maanden, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit was begaan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800551-11
Uitspraakdatum: 11 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Frankrijk),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, locatie Havenstraat.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Verdachte is op 17 april 2011 vanuit Entebbe (Oeganda) aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Bij een douanecontrole werd gezien dat de wanden van de rolkoffer, die verdachte als handbagage met zich meevoerde, ongewoon dik waren. Tevens werden tussen de binnenvoering en de schaal van de koffer lijmresten gezien en werd een sterke lijmlucht geroken.[2] Bij nader onderzoek zijn tussen de binnenschalen en de binnenzijde van de koffer twee pakketten aangetroffen, met daarin een bruine stof die qua kleur, geur en samenstelling leek op heroïne. De twee pakketten zijn ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).[3] Uit het door het NFI opgemaakte deskundigenrapport is gebleken dat het ingezonden onderzoeksmateriaal heroïne bevat en dat het nettogewicht van de heroïnebevattende preparaten 1,88 kilogram bedraagt. Heroïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.[4]
4.2. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel vermoedde dat er iets illegaals in zijn koffer zou zitten, maar dat hij niet wist dat het om heroïne zou gaan. Verdachte is gevraagd de koffer te vervoeren als tegenprestatie voor een man die hem zou helpen met het terugkrijgen van zijn door zijn echtgenote ontvoerde kinderen. Daarnaast zou verdachte 3.000 dollar voor het transport krijgen. Toen verdachte de koffer ontving, heeft hij zijn kleding erbij gestopt en verder niet in de koffer gekeken. Op de vraag van verdachte of er wellicht drugs in de koffer zat, antwoordde de man dat het om diamanten ging.
Door onder voormelde omstandigheden de koffer aan te nemen en geen (nader) onderzoek te doen naar de (werkelijke) inhoud ervan, terwijl gesteld noch is gebleken dat dit onmogelijk was, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de koffer geen diamanten maar verdovende middelen zou bevatten, hetgeen ook het geval bleek te zijn. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer aangetroffen hoeveelheid heroïne.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 17 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1,88 kilogram van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.
Op grond van de door de raadsman overgelegde stukken is aannemelijk geworden dat de kinderen van verdachte (van vier en drie jaar oud) door zijn echtgenote op onwettige wijze vanuit Oeganda, waar zij allen woonden, naar de Democratische Republiek Congo zijn meegenomen. Verdachte is hierover buitengewoon ongerust omdat is gebleken dat zijn vrouw niet goed in staat is om voor de kinderen te zorgen. Nadat andere pogingen om het contact met zijn kinderen te herstellen waren mislukt, is verdachte met een persoon in aanraking gekomen die naar eigen zeggen over de juiste contacten in de Democratische Republiek Congo beschikte om ervoor te zorgen dat verdachte zijn kinderen weer zou terugkrijgen. Deze man zou verdachte echter alleen helpen op voorwaarde dat verdachte een koffer naar Nederland zou vervoeren. Om iets te ondernemen tegen de ontvoering van zijn kinderen heeft verdachte hiermee als laatste redmiddel ingestemd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte gedreven door deze wel heel uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden niet lichtvaardig tot het bewezen verklaarde is gekomen en ziet hierin aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN (9) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Tielenius Kruythoff, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. J.C.M. Swinkels, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2011.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal van bevinding en overdracht Douane d.d. 17 april 2011 (dossierparagraaf 2.2) alsmede het proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 17 april 2011 (dossierparagraaf 2.1).
[3] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 19 april 2011 (dossierparagraaf 2.8).
[4] Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 mei 2011, zaaknummer [nummer].