ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1149

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-800547-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot cocaïne op Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 11 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de (verlengde) invoer en vervoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 992 gram cocaïne op 16 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van elf maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit van medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij het bevorderen van de invoer van cocaïne, maar dat hij niet opzettelijk had gehandeld in de zin van de Opiumwet. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van het bevorderen van de invoer van cocaïne.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, door op verzoek van een medeverdachte contact te leggen met een andere persoon op Schiphol, de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij betrokken zou worden bij de drugshandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 117 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in cocaïne voor de gezondheid van personen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800547-11
Uitspraakdatum: 11 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juli 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, locatie Demersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 16 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 992 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Dordrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 992 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of meer anderen de gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/ waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe) tezamen en in vereniging:
- (meermalen) met elkaar (telefonisch) contact gehad en/of gelegd en of onderhouden (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of afspraken te maken en/of
- zich begeven naar de Luchthaven Schiphol en/of
- hiertoe een transportmiddel ter beschikking gehad en/of geregeld en/of
- (een) pingbericht(en) vestuurd en/of ontvangen aan/van (een) mededader(s) (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- op de Luchthaven Schiphol (meermalen) contact gelegd en/of onderhouden met de koerier en/of
- de koerier instructies gegeven en/of
- zich met de koerier begeven naar de parkeergarage.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor duur van elf (11) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank concludeert dat uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Op 16 april 2011 is medeverdachte [medeverdachte 1] vanuit Aruba aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een lijfsvisitatie in het kader van een douanecontrole werd een verdikking aan de buik van [medeverdachte 1] gevoeld. [medeverdachte 1] deelde ongevraagd mede dat deze verharding een pakket met cocaïne betrof. Hierop is [medeverdachte 1] aangehouden.[2] In totaal zijn bij [medeverdachte 1] vijf pakketten aangetroffen. Bij nader onderzoek werd in al deze pakketten een stof aangetroffen, die qua kleur en samenstelling leek op cocaïne. Het nettogewicht van de stof uit de vijf pakketten bedroeg in totaal ongeveer 992,0 gram. Van de stof zijn vijf representatieve monsters genomen om ter analyse te worden overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.[3] Uit het rapport van het Douane Laboratorium is gebleken dat al het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevatte, een substantie die is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.[4]
Aangezien [medeverdachte 1] na zijn aanhouding had aangegeven te willen meewerken aan het onderkennen van zijn mogelijke afhalers, is omstreeks 14.50 uur een observatie opgestart, waarbij [medeverdachte 1] onder constante observatie is gehouden.[5] Hierbij is gezien dat [medeverdachte 1], nadat hij de scheidingsdeur naar het publieke gedeelte van Terminal 4 Aankomst is gepasseerd, onmiddellijk wordt gevolgd door een persoon, die later blijkt te zijn genaamd [naam medeverdachte 2]. Na enkele minuten komt een onbekende man, die later verdachte blijkt te zijn, naar [medeverdachte 2] toe. Zij hebben zeer kort contact met elkaar. Direct daarop loopt verdachte door naar [medeverdachte 1] en gaat naast hem zitten. Uit observaties blijkt dat verdachte verbaal contact heeft met [medeverdachte 1]. Vervolgens staan [medeverdachte 1], [verdachte] en verdachte vrijwel gelijktijdig op. Verdachte enerzijds en [medeverdachte 1] en [verdachte] anderzijds passeren elkaar op armlengte, waarbij echter geen blik van herkenning wordt uitgewisseld. [medeverdachte 2] loopt naar de betaalautomaten voor de ingang van parkeergarage 'P2' en loopt vervolgens de parkeergarage 'P2' in, naar een auto. Verdachte en [medeverdachte 1] lopen, na enkele minuten te hebben gewacht bij het begin van de onderdoorgang, via de onderdoorgang naar parkeergarage 'P2'. Daarbij neemt [medeverdachte 1] de lift en [verdachte] de trap. Aan verbalisant deelde [medeverdachte 1] mede dat hij van [verdachte] met de lift naar één hoog moest gaan en dat hij daar door hem zou worden opgehaald.[6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] met de auto naar de luchthaven Schiphol is gekomen.[7] Aldaar zouden zij een vriendin van [medeverdachte 2] ophalen. Als deze vriendin op enig moment naar buiten komt, blijft [medeverdachte 2] echter in de aankomsthal wachten. Hij geeft aan verdachte zijn autosleutels en vraagt hem om de vriendin naar de auto te brengen.[8] Verdachte geeft hieraan gehoor en loopt samen met de vriendin naar de parkeergarage. Vanaf daar pingt hij [medeverdachte 2] met de vraag waar deze blijft. [medeverdachte 2] antwoordt 'ik ben op weg ' en 'ik kom'. Op de vraag van verdachte: 'Waar?' antwoordt [medeverdachte 2]: 'Burger King'. Daarop is verdachte teruggelopen naar de Burger King. [medeverdachte 2] vertelt daar aan verdachte ; we wachten op die man' en als verdachte vraagt welke man zegt [medeverdachte 2] 'die man boos is' en vraagt vervolgens aan verdachte om met de man te gaan praten en tegen hem te zeggen dat ze naar huis moesten gaan. Op aandringen van [medeverdachte 2] gaat verdachte naar de voor hem onbekende [medeverdachte 1] toe en zegt tegen hem: "Ik ben met [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] zegt dat we naar huis moeten gaan."[9] en: "Ik kom jou ophalen."[10]
Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte op het moment dat hij gehoor gaf aan de opdracht van [medeverdachte 2] om de (voor verdachte onbekende) man aan te spreken en tegen hem te zeggen dat ze naar huis moesten gaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door [medeverdachte 2] werd betrokken in het bevorderen van de (verlengde) invoer van cocaïne. Immers, het (moeten) benaderen van [medeverdachte 1] door verdachte was geheel in strijd met de eerdere mededeling van [medeverdachte 2] aan verdachte dat zij naar Schiphol zijn gekomen om (alleen) de vriendin van [medeverdachte 2] op te halen. De verklaring van verdachte dat hij [medeverdachte 1] moest benaderen omdat het een kennis van [medeverdachte 2] was met wie het ogenschijnlijk niet goed ging, acht de rechtbank, gelet op het vorenstaande, niet geloofwaardig. Verdachte kreeg immers duidelijk de opdracht van [medeverdachte 2], om te zeggen dat [medeverdachte 1] met hen mee naar huis moest.
Door aldus op verzoek van [medeverdachte 2] contact te leggen en te onderhouden met [medeverdachte 1] en zich vervolgens met hem naar de parkeergarage te begeven en hem daar te instrueren de lift naar de eerste etage te nemen - met het uiteindelijke doel plaats te nemen in de auto - heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bevorderen van de (verlengde) invoer en vervoer van cocaïne. De omstandigheid dat de cocaïne reeds in beslag was genomen doet daaraan niet af.[11]
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 16 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van 992 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te bevorderen,
- een ander heeft getracht te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en
- een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden, dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededader daartoe tezamen en in vereniging:
- zich begeven naar de Luchthaven Schiphol en
- hiertoe een transportmiddel ter beschikking gehad en
- op de Luchthaven Schiphol contact gelegd en onderhouden met de koerier en
- de koerier instructies gegeven en
- zich met de koerier begeven naar de parkeergarage.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door:
- een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn,
- een vervoermiddel voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat dit bestemd is tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk bevorderen van de (verlengde) invoer en vervoer van bijna één kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank komt tot oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank de rol van verdachte anders beoordeelt en tot vrijspraak komt van het primair ten laste gelegde feit.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Voorts is de rechtbank op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
10a van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDZEVENTIEN (117) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERD EN VEERTIG (240) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door honderd en twintig (120) dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mr. J.C.M. Swinkels en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2011.
Mr. Swinkels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 18 april 2011 (dossierparagraaf 0.3, p. 1 en 2).
[3] Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 17 april 2011 (dossierparagraaf 1.3).
[4] Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 20 april 2011, kenmerk [kenmerk].
[5] Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 18 april 2011 (dossierparagraaf 0.3, p. 3)
[6] Proces-verbaal van bevindingen Schipholteam d.d. 16 april 2011 (dossierparagraaf 0.3, p. 4 en 5)
[7] Verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
[8] Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 april 2011 (dossierparagraaf 3.13, p. 6)
[9] Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 april 2011 (dossierparagraaf 3.13, p. 8).
[10] Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 22 april 2011 (dossierparagraaf 1.11, p. 6).
[11] Zie HR 13-3-2001 NJ 2001, 338.